3.1De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is niet gegriefd. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellant] is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft een (inmiddels meerderjarige) dochter die bij haar moeder op Aruba verblijft. Uit een andere relatie heeft [appellant] twee meerderjarige kinderen.
[appellant] heeft basisonderwijs genoten op Curaçao. Verder heeft hij niet aantoonbaar andere scholing doorlopen of afgerond.
Inkomsten uit reguliere dienstverbanden of werkzaamheden heeft [appellant]
nooit genoten. Hij is tot 12 juli 2003 (de dag van de na te noemen schotverwonding) actief geweest in het criminele milieu, waarmee hij in inkomen voorzag voor zichzelf en zijn gezin. Van 6 januari 2003 tot 19 september 2003 ontving hij een bijstandsuitkering.
Op 12 juli 2003 is [appellant] met een schotverwonding in de buik opgenomen in het Laurentius Ziekenhuis te Roermond, alwaar hij diverse operaties heeft ondergaan. Hij is vervolgens overgeplaatst naar de intensive care afdeling van het AZM. Gedurende de opname in het AZM heeft [appellant] een zuurstoftekort opgelopen, vanwege een te vroege beëindiging van de kunstmatige beademing en vervolgens een te late hervatting daarvan na opgetreden complicaties op 14 augustus 2003.
Vanaf augustus 2003 tot medio 2007 heeft [appellant] ziekenhuisopnames
ondergaan en verbleef hij intern in revalidatieklinieken. Van 19 september 2003 tot 15 januari 2004 is hij gedetineerd geweest in P.I. Scheveningen.
Bij brief van 2 april 2007 heeft AZM aansprakelijkheid erkend voor de schade als gevolg van de medische fout. Als gevolg van deze fout heeft [appellant] ernstig hersenletsel opgelopen. Hij is blijvend rolstoel afhankelijk en kampt ten gevolge van het zuurstoftekort met verschillende blijvende ernstige beperkingen. Voor zorg en begeleiding is hij volledig afhankelijk van derden. Niet in geschil is dat het herstelproces van het schietincident naar behoren is verlopen en – de medische fout van AZM weggedacht – tot restloos herstel had kunnen leiden.
In mei 2008 heeft [appellant] in Amsterdam een aangepaste woning betrokken. Hij woont daar sinds begin 2009, nadat een relatie ten einde kwam, alleen. Hij werd tot oktober 2017 grotendeels verzorgd door twee zussen en een vriendin, mevrouw [A] (verder: [A] ). In de weekenden werd gebruik gemaakt van professionele zorg en zo nodig sprongen familieleden bij. [appellant] is in 2008 in aanmerking gebracht voor een PGB.
Uit een op verzoek van partijen opgestelde expertise uit 2008 door prof. dr. [neuroloog] , neuroloog, blijkt – verkort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: [appellant] heeft een helder en ongestoord bewustzijn (geen cognitieve stoornissen), sinds het voorval heeft hij (in afnemende mate) epileptische aanvallen, hij kampt met trage en haperende spraak, dwanglachen en verminderde vaardigheid van de tong, zeer ernstige myoclonieën (spasmen en schokken) in romp en ledematen – links meer dan rechts – die hem ernstig hinderen bij lopen (lopen zonder steun gaat niet en met steun hooguit enkele passen met gevaar voor vallen), bewegen en alledaagse handelingen met afwijkende stand van extremiteiten (m.n. linkerhand en -voet). De diagnose: post-anoxische actie myoclonieën (Lance Adams syndroom) en tonisch clonische epilepsie met geringe aanvalsfrequente. Neurologisch is sprake van een medische eindtoestand. De mate van blijvende functionele invaliditeit is 86%.
i. De schadeafhandeling is zeer problematisch verlopen. Partijen hebben aanvankelijk geprobeerd de schade door middel van betaling van een lump sum te regelen.
Er is daarbij een geschil ontstaan over de vraag of [appellant] was gehouden aan een akkoord van zijn toenmalige advocaat met verleende finale kwijting tegen betaling van een lump sum van € 350.000,- excl. kosten.
Op 5 december 2013 heeft [appellant] AZM gedagvaard en (in essentie) gevorderd AZM te veroordelen de schade te vergoeden die [appellant] lijdt en heeft geleden als gevolg van de op14 augustus 2003 gemaakte fout. Bij uitspraak van 11 juni 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:6072 heeft rechtbank Limburg de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat zij van oordeel was dat een finale regeling tot stand is gekomen. [appellant] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, dat uiteindelijk heeft geleid tot het arrest van 8 september 2015 van hof Den Bosch, ECLI:NL:GHSHE:2015:3458, waarbij AZM is veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat. Partijen zijn hierna opnieuw in overleg getreden. [appellant] heeft zich daarbij sinds 2016 laten bijstaan door mr. [B] van Letsel.nl (verder: [B] ). [B] heeft bij brief van 5 juli 2016 aan AZM laten weten dat hij met [appellant] een no cure no pay-afspraak heeft gemaakt en aanspraak maakt op een percentage van het schadebedrag.
Het lukte partijen vanwege een verschil van inzicht over de aard en omvang van de verschillende schadeposten (in het bijzonder de zorgschade, het verlies aan verdienvermogen en het smartengeld) niet om tot een vergelijk te komen, waarna [appellant] in maart 2017 in kort geding een extra voorschot heeft gevorderd van € 332.000,-. Ter mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter, zijn partijen (naast een beperkt aanvullend voorschot) overeengekomen aan Trivium te vragen hen te adviseren over de componenten "zorgschade" en "schade door verlies van arbeidsvermogen". De voorzieningenrechter heeft – gelet op deze ontwikkeling – geen aanleiding gezien tot toekenning van een nader voorschot (voorzieningenrechter rechtbank Limburg 31-5-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:5017). Op 25 mei 2018 heeft [medewerker Trivium] van Trivium (verder: [medewerker Trivium] ) gerapporteerd over de zorgschade van [appellant] . Samengevat en voor zover van belang blijkt hieruit:
- dat [appellant] sinds 25 juni 2008 aanspraak maakt op een PGB met een CIZ-indicatie LGO5 (lichamelijk gehandicapt) met begeleiding en intensieve verzorging (24-uurszorg);
- dat [appellant] na het schadevoorval aanvankelijk intensieve hulp heeft gehad van zijn zus en een professionele weekendhulp, die uit het PGB werden betaald, en een vriendin ( [A] ), die geen vergoeding kreeg;
- dat [appellant] vanaf oktober 2017 wordt verzorgd door twee particuliere verzorgers (zzp-ers), die uit het PGB worden bekostigd;
- welke bedragen aan PGB-budget [appellant] heeft ontvangen in de jaren 2008 tot en met 2018;
- wat de omvang en duur is van de zorg en begeleiding die hij heeft ontvangen en ontvangt;
- dat er een jaarlijks tekort is van € 10.079,25 aan directe zorguren, dat oploopt naar € 15.651,04 indien de maandlonen van de zorgverleners gelijk worden getrokken, (exclusief geboden toezicht- en mantelzorguren);
Op 9 juli 2018 heeft arbeidskundige [arbeidskundige] van Trivium (verder: [arbeidskundige] ) gerapporteerd over het inkomen en het arbeidsvermogen van [appellant] . Samengevat en voor zover van belang blijkt hieruit:
- dat [appellant] nooit in loondienst heeft gewerkt of andere verdiensten uit reguliere werkzaamheden heeft gehad en (dus) geen beroep toekomt op werknemersverzekeringen;
- dat [appellant] tussen 6 januari 2003 en 23 september 2003 (beëindigd wegens detentie), en tussen juni 2005 en oktober 2008 (beëindigd omdat [appellant] niet reageerde op contactverzoeken) een bijstandsuitkering heeft gehad. - dat [appellant] met ingang van 5 februari 2015 opnieuw een bijstandsuitkering ontvangt;
- dat [appellant] tussen oktober 2008 en 5 februari 2015 leefde van de betaling van AZM van € 350.000,-;
- dat niet met zekerheid is te zeggen of de gemeente de uitgekeerde schadevergoeding zal aanmerken als relevant vermogen en/of inkomen en aldus zal compenseren met de bijstandsuitkering en tot welk bedrag;
- dat aan [appellant] met ingang van 25 juni 2008 een PGB is toegekend;
- dat [appellant] geen benutbare mogelijkheden meer heeft voor loonvormende arbeid en afhankelijk zal blijven van de bijstand;
- dat [appellant] in de hypothetische situatie zonder schadevoorval op LBO-niveau had kunnen intreden op de arbeidsmarkt, waarin zijn detentieverleden hem zou hebben beperkt. Productiewerk, werk in de horeca, groenvoorziening of in ondersteunende functies zou tot de mogelijkheden hebben behoord.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft [medewerker Trivium] op 22 maart 2021 aanvullend gerapporteerd over – kort gezegd – de actuele organisatie van de zorgverlening voor [appellant] en de kosten daarvan. Samengevat en voor zover nu van belang volgt hieruit dat:
- de 24-uurszorgzorg voor [appellant] wordt uitgevoerd door twee zorgverleners uit het eigen netwerk van [appellant] , ieder voor 3,5 dag per week, waarvan de huidige jaarlijkse kosten marktconform zijn en € 78.025,44 bedragen;
- deze zorg passend is en aansluit op de zorgbehoefte van [appellant] , maar kwetsbaar is in de organisatie;
- het PGB-budget in 2020 € 66.552,- bedraagt, waardoor in beginsel (los van stortingen van AZM) een jaarlijks tekort bestaat van € 11.473,44;
- het zorgkantoor het budget van [appellant] met ingang van 28 november 2020 heeft aangevuld met Extra Kosten Thuis (EKT), waardoor het budget voor 2021 inclusief EKT € 78.330,24 bedraagt en waarmee er de facto geen zorgtekort is over 2021;
- verlenging van het EKT moet worden aangevraagd;
- alternatieve mogelijkheden van zorgverlening bestaan, maar dat die niet allemaal passend of duurzaam kunnen voorzien in de zorgbehoefte van [appellant] , behalve de inzet van een zorg au-pair, wat minder kostbaar is (tussen de om en nabij € 55.000,- en € 62.000,- op jaarbasis), maar dat [appellant] hiervoor niet open staat.
Op 8 september 2021 heeft het zorgkantoor de aanvraag voor verlenging van het
EKT van [appellant] toegekend tot en met 27 november 2024.
Uit een e-mailbericht van [medewerker Trivium] van 10 september 2021 blijkt dat een van de vaste zorgverleners van [appellant] zich heeft ziekgemeld (de ziektewetuitkering wordt betaald uit de Wlz en levert voor [appellant] geen extra kostenpost op) en dat [appellant] alsnog heeft besloten om zijn zorgverlening onder te brengen bij een organisatie die zorg au-pairs inzet.
Bij e-mailberichten aan partijen van 22 en 23 september 2021 heeft [medewerker Trivium] hen bericht dat deze zorgorganisatie inmiddels aan de slag is, dat het reguliere jaarbudget van [appellant] op grond van zijn CIZ-indicatie € 69.101,- (het EKT-budget nog niet meegerekend) bedraagt en dat met dit budget deze zorg – met een jaarbedrag van € 67.288,00 – ingekocht kan worden.
AZM heeft tot de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 17 maart 2022 de volgende betalingen aan [appellant] voldaan:
- op 11 mei 2007 € 5.000,00
- op 18 december 2007 € 10.000,00
- op 12 februari 2008 aan buitengerechtelijke kosten € 14.203,36
- op 13 februari 2008 € 85.000,00
- op 17 november 2008 aan buitengerechtelijke kosten € 3.500,00
- op 17 april 2009 € 200.000,00
- op 14 januari 2014 € 61.796,37
- op 29 september 2015 aan proceskosten € 25.029,12
- op 9 november 2017 € 5.000,00
- op 13 september 2018 € 5.000,00
- op 20 oktober 2018 € 9.775,40
- op 21 december 2018 € 10.224,60
- op 31 oktober 2019 € 25.000,00
- op 15 september 2020 € 3.000,00
- op 15 september 2020 € 25.000,00
- op 19 oktober 2020 aan zorgkosten € 3.000,00
- op 19 november 2020 aan zorgkosten
€ 13.004,24+
totaal € 503.533,09
Bij e-mail van 21 juli 2022 schreef [medewerker Trivium] aan de advocaat van AZM:
"Na het bezoek van gisteren, danwel voor het bezoek is de heer [appellant] wederom gaan twijfelen over de invulling van zijn zorg door 24-uurs zorgloket.
Dit daar de huidige medewerker van Zorgcompaan erg goed bevalt en hij tevens overweegt om toch weer de oude losse zorgverleners zelf in te zetten.
Voornoemde is een terugkerend fenomeen, dat cliënt voortdurend een andere visie erop heeft hoe de zorg in te regelen en wat hij daarin wil en hoe hij dit wil. (…)
Hij lijkt daarbij de gevolgen en consequenties van zijn keuze en de duurzaamheid hiervan niet goed te overzien.
Natuurlijk heeft hij regie en een eigen keuze, maar hij lijkt hierin niet zoals geschreven de gevolgen en acties die daaraan vastzitten te begrijpen, danwel dit in zijn afweging mee te nemen.
Dit blijkt ook uit eerdere keuzes om toch een zorgmedewerker te behouden, die niet betrouwbaar is en tegen het advies van mij en zus en zwager en zelfs Zorgcompaan moest vertrekken.
Of te werken met losse zorgmedewerkers uit zijn netwerk, die in de basis goede zorg leveren, maar welke minder duurzaam is.
Voornoemde maakt dat het voor zijn zus en mij moeilijk maakt hem te begeleiden in de te maken keuzes en hem daarbij te ondersteunen. (…)"