6.9.Het hof overweegt als volgt.
Op [appellant] rust de stelplicht en zo nodig de bewijslast van dit zelfstandig verweer.
Zoals hiervoor vermeld, bevat de brief van [schaderegelingsbureau] van 16 mei 2008 (r.o. 6.2.7) het onvoorwaardelijke aanbod (van het AZM) om de schade te waarderen op een bedrag van
€ 350.000,00 exclusief kosten buiten rechte. Nadat in deze brief is benadrukt dat het een voorstel ter finale regeling betreft, staat er voorts:
“Wanneer uw cliënt dit aanbod niet accepteert zal in rechte geen beroep kunnen worden gedaan op dit voorstel in zijn algemeenheid en op onderdelen. Onze opdrachtgeefster zal bij non-acceptatie een bedrag overmaken dat haar redelijk voorkomt en de onderhandelingen staken. U zult begrijpen dat dit dan niet het bedrag is van € 250.000,00(hof: € 350.000,00 verminderd met het reeds betaalde voorschot van € 100.000,00)
.”
Nadat [advocate] aan [schaderegelingsbureau] haar brief van 28 september 2008 aan [appellant] had doorgestuurd (zie r.o. 6.2.12) en aldus [schaderegelingsbureau] op de hoogte had gesteld van de weigering van [appellant] om de vaststellingsovereenkomst te tekenen, reageerde [schaderegelingsbureau] bij brief van 3 oktober 2008 afwijzend op het verzoek van [advocate] om het restant van het bedrag van € 350.000,00 over te maken (zie r.o. 6.2.14). Vervolgens heeft Stichting Mebaz, de verzekeraar van het AZM en degene die schade-expert [schaderegelingsbureau] heeft ingeschakeld, bij brief van 3 maart 2009 aan de toenmalige advocaat van [appellant] , mr. [advocaat], voor zover van belang, het volgende geschreven:
“Nu uw cliënt via u is teruggekomen op zijn aan mevrouw [advocate] gegeven akkoord met betrekking tot het ons inziens reële voorstel tot finale regeling, heeft de Stichting Mebaz besloten over te gaan tot eenzijdige regeling van de schadevergoeding van € 300.000,00. De Stichting Mebaz zal daartoe rechtstreeks aan uw cliënt (…) een bedrag betalen van € 200.000, rekening houdend met de eerdere bevoorschotting van € 100.000,00. (…)
De Stichting Mebaz is van mening met deze slotbetaling, tezamen met de eerder gedane voorschotbetalingen, te hebben voldaan aan de verplichting tot schadeloosstelling van uw cliënt ten gevolge van de medische behandeling van 12 augustus 2003. Deze slotbetaling moet worden beschouwd als een definitieve afdoening van alle te vergoeden schade naar redelijkheid en billijkheid.
De Stichting Mebaz is overigens nog wel bereid om het eerdere aanbod, zoals verwoord in de vaststellingsovereenkomst, gestand te doen. Indien uw cliënt alsnog wenst mee te werken aan de voorgestelde regeling tegen finale kwijting,verzoeken wij u dit aan ons mee te delen binnen een maand na dagtekening van deze brief.Wanneer wij op genoemde datum van u geen positief bericht hebben ontvangen met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst en de belastinggarantie, zal eenzijdig betaling plaatsvinden van € 200.000,00.”
Vaststaat dat [appellant] op dit herhaalde aanbod van Stichting Mebaz niet is ingegaan. Vaststaat ook dat namens het AZM vervolgens het eenzijdig vastgestelde bedrag van
€ 200.000,00 is betaald. Vervolgens heeft de huidige advocaat van [appellant] zich bij brief van 26 april 2012 gewend tot [schaderegelingsbureau] en daarin meegedeeld, beknopt weergegeven, dat van een finale vaststelling van de schade geen sprake is en dat het ontvangen bedrag van € 300.000,00 bij lange na niet genoeg is om de schade van [appellant] te lenigen. Bij deze brief is een overzicht van de op dat moment bij [appellant] bekende schadeposten gevoegd en wordt gevraagd of het AZM bereid is op basis daarvan de schaderegeling te hervatten.
Bij brief van 22 mei 2012 antwoordt [schaderegelingsbureau] , voor zover van belang:
“Uw cliënt heeft niet ingestemd met het uiterst redelijke voorstel van de Stichting Mebaz, reden waarop vervolgens de zaak eenzijdig door de Stichting Mebaz is afgewikkeld tegen betaling van een bedrag van EUR 300.000,00.
De Stichting Mebaz is nog steeds van mening dat het eerder ingenomen standpunt juist is, reden waarom wij niet bereid zijn de schaderegeling te hervatten.”
Op grond van deze namens het AZM geschreven brieven kan naar het oordeel van het hof de conclusie geen andere zijn dan dat het AZM, na de weigering van [appellant] om de vaststellingsovereenkomst te tekenen, bij de verdere afwikkeling van deze kwestie is opgetreden als betrof het een geval van non-acceptatie van de aangeboden schaderegeling,
in welk verband het AZM de schade eenzijdig heeft afgewikkeld door een bedrag dat volgens - de vertegenwoordiger van - het AZM redelijk was aan [appellant] , althans aan zijn bewindvoerder, over te maken. Aldus handelde het AZM in overeenstemming met datgene wat het reeds bij brief van 16 mei 2008 had aangekondigd, en wat het AZM daarna diverse malen heeft herhaald, te weten dat bij non-acceptatie een bedrag zal worden overgemaakt dat redelijk voorkomt. De schade is immers niet afgewikkeld conform het op 16 mei 2008 aangeboden bedrag van € 350.000,00 maar conform het eenzijdig namens het AZM vastgestelde bedrag van € 300.000,00.
Het bij pleidooi door het AZM ingenomen standpunt dat de schaderegelaar die voor het AZM de onderhandelingen voerde - [schaderegelingsbureau] - niet wist in hoeverre [appellant] juridisch gehouden was aan het via zijn advocaat bereikte onderhandelingsresultaat, wordt gepasseerd. Uit de stellingen van het AZM in de onderhavige procedure als ook de door het AZM overgelegde stukken (zie bijvoorbeeld randnrs. 2.10 tot en met 2.14 van de conclusie van antwoord zijdens het AZM in de eerste aanleg en de daarin genoemde producties alsmede randnr. 16 van de pleitnota zijdens het AZM in hoger beroep) volgt dat [schaderegelingsbureau] door het AZM expliciet is aangewezen om namens het AZM met [appellant] een regeling te treffen, wat als zodanig ook is gecommuniceerd met de toenmalige advocate van [appellant] , mr. [advocate]. Deze omstandigheden rechtvaardigen dat gedragingen van [schaderegelingsbureau] - zowel een doen als een nalaten - in verband met het treffen met [appellant] van een schaderegeling en de verdere uitvoering daarvan, als zijnde verricht door een vertegenwoordigingsbevoegde, aan het AZM worden toegerekend. Dit geldt ook voor (eventuele gevolgen van) de gestelde onwetendheid van [schaderegelingsbureau] ten aanzien van de mate waarin [appellant] gehouden was aan het bereikte onderhandelingsresultaat, aangezien [schaderegelingsbureau] in dat geval namens het AZM daarover juridisch advies had kunnen en moeten inwinnen. Het verzuim dat te doen kan onder deze omstandigheden niet aan [appellant] worden tegengeworpen, maar dient voor rekening van het AZM te blijven
.
Dat het AZM eerst na het uitbrengen van de dagvaarding in de onderhavige procedure alsnog een bedrag van € 50.000,00 aan [appellant] heeft overgemaakt, doet er evenmin aan af dat [appellant] , gelet op de eerdere duidelijke verklaringen in voornoemde brieven omtrent het eenzijdig afwikkelen door het AZM ingeval van non-acceptie en het in aansluiting daarop ook daadwerkelijk eenzijdig afwikkelen van de schade door betaling van het eenzijdig vastgestelde bedrag, er in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat ook het AZM zich niet meer gebonden achtte aan de vaststellingsovereenkomst. In het licht daarvan is het alsnog in rechte bij wege van verweer een beroep doen op de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Mitsdien slaagt het beroep op rechtsverwerking.
Dit betekent dat het AZM thans in deze procedure zich niet meer kan beroepen op de vaststellingsovereenkomst. In zoverre slaagt grief 2.