ECLI:NL:GHDHA:2024:1661
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag bpm en de toepassing van taxatiemethoden
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 6.058, met een belastingrente van € 283. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag na bezwaar verminderd tot € 5.885. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
De kern van het geschil betreft de handelsinkoopwaarde van de auto, een gebruikte Volkswagen Passat, en de vraag of de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde op basis van de koerslijstmethode moet worden vastgesteld, terwijl de Inspecteur deze waarde op een andere manier heeft berekend. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de naheffingsaanslag binnen de wettelijke termijn heeft opgelegd en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die het vertrouwen wekten dat er geen naheffingsaanslag zou volgen.
Het Hof concludeert dat de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden vastgesteld op € 30.837, wat leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.669. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar. Het Hof veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.500 en gelast de vergoeding van het betaalde griffierecht van € 458.