ECLI:NL:GHDHA:2024:1530

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
200.332.109/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst docent-assistent op basis van verstoorde arbeidsverhouding en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent-assistent op een middelbare school. De kantonrechter had eerder de arbeidsovereenkomst ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, die was ontstaan na incidenten op Paarse Vrijdag, een actiedag ter ondersteuning van de LHBTQIA+-gemeenschap. De werknemer, die zich beroept op zijn vrijheid van meningsuiting en godsdienst, had tijdens deze dag geweigerd om deel te nemen aan de activiteiten en had zich negatief uitgelaten over homoseksualiteit, wat leidde tot een schorsing en uiteindelijk tot het ontbindingsverzoek van de werkgever, Stichting H3O. Het hof oordeelt dat de inbreuk op de grondrechten van de werknemer gerechtvaardigd is, gezien de wettelijke plicht van de school om een veilige omgeving te creëren voor alle leerlingen en personeel, ongeacht hun seksuele gerichtheid. Het hof bekrachtigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij de werknemer een transitievergoeding is toegekend, maar geen billijke vergoeding. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de vrijheid van meningsuiting en de verantwoordelijkheden van een onderwijsinstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.332.109/01
Zaak-rekestnummer rechtbank : 10363282 HA VERZ 23-16
Beschikking van 3 september 2024
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J.N. Vermeij, kantoorhoudend in Leiden,
tegen:
Stichting H3O voor christelijk peuterwerk, kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs,
gevestigd in Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: H3O,
advocaat: mr. A.H.M. Agbakuru-van Bavel, kantoorhoudend in Woerden.
Het hof zal partijen hierna noemen [verzoeker] en H3O.

1.De zaak in het kort

Werknemer is werkzaam op een middelbare school als docent-assistent. Op Paarse Vrijdag, een jaarlijkse actiedag op de tweede vrijdag van december waar leerlingen solidariteit met LHBTQIA+-ers kunnen tonen, heeft hij mondeling en fysiek duidelijk gemaakt dat de activiteiten van Paarse Vrijdag en homoseksualiteit niet te verenigen zijn met zijn geloof, onder andere door te verwijzen naar Bijbelteksten en het maken van een spuugbeweging naar de regenboogvlag. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. In hoger beroep betoogt werknemer dat het ontslag in strijd is met zijn recht op vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Het hof oordeelt dat gelet op de arbeidsverhouding en relevante beoordelingsfactoren (
Herbai-criteria) de belangenafweging in het nadeel van werknemer uitvalt, waardoor inmenging in de grondrechten van werknemer gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

2.Het procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift, ingekomen op de griffie van het hof op 15 augustus 2023, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht (hierna: de kantonrechter), van 19 mei 2023, met bijlagen;
  • het verweerschrift in hoger beroep van H3O, met bijlagen;
  • Productie H7 van H3O.
2.2
Partijen hebben hun standpunten uiteengezet tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2024. Beide advocaten hebben daartoe hun pleitnotities overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in de beschikking onder 2.1 enkele feiten en de kern van het geschil weergegeven. [verzoeker] richt zich met zijn grief 1 tegen die vaststelling, met name ten aanzien van de weergave van de gebeurtenissen op 9 december 2022 (Paarse Vrijdag). Dit zal bij de beoordeling aan de orde komen. Het hof zal zelf de feiten vaststellen, voor zover die tussen partijen niet in geschil zijn. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 28 februari 2005 in dienst getreden bij H3O in de functie van docent-assistent op het Insula College in Dordrecht (locatie Halmaheiraplein voor havo/vwo) op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een arbeidsomvang van 1 fte. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 2.692,- bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voortgezet onderwijs van toepassing (hierna: CAO VO).
3.3
[verzoeker] heeft bij zijn indiensttreding bij de rechtsvoorganger van H3O (hierna: de Stichting) op 3 maart 2005 een grondslagverklaring ondertekend en daarmee verklaard in te stemmen met de in artikel 2 van de statuten van de Stichting vermelde grondslag die als volgt luidt: “
De Stichting heeft als grondslag de Bijbel als Gods woord. Dit woord is uitgangspunt voor al haar handelen. Daarbij is Jezus Christus, die de enige weg naar zaligheid is, de stuwende kracht.
3.4
[verzoeker] is in zijn functie als docent-assistent onder andere verantwoordelijk voor het registreren van de aanwezigheid van de leerlingen, het bewaken van de rust bij leeractiviteiten, het surveilleren tijdens toetsen, en het opvangen van klassen in een klaslokaal wanneer leerlingen door afwezigheid van een docent een tussenuur hebben.
3.5
Het Insula College heeft de volgende onderwijsvisie geformuleerd:

Een veilig leer-, leef- en werkklimaat voor kinderen, medewerkers en ouders is essentieel voor de kansrijke ontwikkeling van kinderen. Dit klimaat scheppen we vanuit de waarden die voorkomen uit onze veelkleurige christelijke identiteit. Christelijk onderwijs geven wij op onze open christelijke scholen in een pluriforme samenleving vorm als “levensbeschouwelijke burgerschapsvorming.
3.6
Op 9 december 2022 werd op het Insula College Paarse Vrijdag gevierd. Leerlingen deelden in de ochtend paarse armbandjes uit als steunbetuiging aan de LHBTQIA+-gemeenschap. [verzoeker] heeft geweigerd een door leerlingen aangeboden armbandje aan te nemen. [verzoeker] is met leerlingen in discussie gegaan en heeft een spuugbeweging naar de regenboogvlag gemaakt. H3O heeft later die dag, na telefonisch overleg met de [functie 1] van het Insula College de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), die niet op school aanwezig was, [verzoeker] verzocht naar huis te gaan en zich maandag 12 december 2022 om 9:00 uur bij [betrokkene 1] te melden.
3.7
Bij het gesprek op 12 december 2022 met [verzoeker] waren namens H3O [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] ([functie 2] van het Insula College), aanwezig. Van het gesprek is een verslag gemaakt dat op 14 december 2022 aan [verzoeker] is gezonden met verzoek dit te ondertekenen. [verzoeker] heeft het verslag niet getekend geretourneerd. In het gespreksverslag staat over de gebeurtenissen op Paarse Vrijdag dat teamleiders in de loop van de dag signalen kregen dat [verzoeker] in een brugklas had gezegd dat leerlingen en mensen die tot de LHBTIQA+-gemeenschap behoren, een psychische ziekte hebben. Hij zou daarnaast de klas hebben opgehitst door leerlingen op te roepen luidkeels stelling te nemen tegen Paarse Vrijdag en acceptatie van de LHBTIQA+-gemeenschap in het algemeen. Leerlingen vertelden dat [verzoeker] zou hebben gespuugd naar de regenboogvlag en gezegd zou hebben dat zij naar de hel zouden gaan omdat zij paarse armbandjes uitdeelden. Ook zou [verzoeker] zich tegenover een aantal medewerkers zeer negatief en diskwalificerend hebben uitgelaten over mensen met een andere geaardheid. Het lukte hen niet [verzoeker] tot de orde te roepen. Verder vermeldt het verslag dat [verzoeker] tijdens het gesprek heeft gezegd dat mensen van de LHBTIQA+-gemeenschap geestesziek zijn en een gruwel Gods, en dat hij dit ook in een brugklas die hij opving heeft gezegd. [verzoeker] heeft toen aangegeven dat hij zijn mening mag geven als hierom wordt gevraagd. [verzoeker] heeft volgens het verslag erkend dat hij, in het bijzijn van leerlingen, een spuugbeweging naar de regenboogvlag heeft gemaakt, omdat hij zich uitgedaagd voelde door leerlingen die vroegen of hij een paars armbandje wilde hebben. Volgens het verslag wilde hij zijn woorden niet terugnemen omdat deze woorden rechtstreeks op de Bijbel zijn terug te voeren. H3O heeft daarom gemeend dat zij op basis van deze ervaring geen leerlingen aan zijn zorg kunnen toevertrouwen, aldus het verslag, omdat zij de kans op herhaling of een soortgelijke reactie te groot vindt en heeft geconcludeerd dat het niet verantwoord is om [verzoeker] zijn werk te laten hervatten. In het verslag is ten slotte opgenomen dat er nog een vervolggesprek zal plaatsvinden.
3.8
Op 15 december 2022 heeft een vervolggesprek met [verzoeker] plaatsgevonden. Naast [betrokkene 1] was daarbij ook aanwezig [betrokkene 3] van het College van Bestuur van H3O, de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ). In dat gesprek is [verzoeker] niet teruggekomen op zijn eerdere uitspraken en heeft H3O een voornemen tot schorsing aan hem meegedeeld.
3.9
Op 16 december 2022 heeft [verzoeker] een brief aan het Insula College gestuurd. In deze brief staat over de gebeurtenissen op Paarse Vrijdag - voor zover van belang - het volgende:

Al bij binnenkomst werd ik persoonlijk benaderd door zowel leerlingen als collega’s om hieraan mee te doen, vanwege geloofsovertuiging, het Woord van God en de vrijheid van Godsdienst en levensovertuiging (art 6 in de grondwet) dat zegt:
Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
[Ik]
heb vanaf het eerste moment van benadering al uitgelegd hier niet aan mee te kunnen en willen doen. Ook diverse leerlingen die mij keer op keer paarse armbandjes aan hebben geboden, hebben gevraagd waarom ik hier niet aan mee wilde doen. Ik heb uitgelegd dat het Woord van God (de bijbel) zegt dat God de man en de vrouw heeft gemaakt en deze voor elkaar bestemd zijn (Genesis 1:27) en dat het een gruwel in Zijn ogen is dat mannen met mannen en vrouwen met vrouwen gaan etc. (Leviticus 20:13-16). Na dit diverse malen op een vriendelijke manier te hebben uitgelegd bleven leerlingen en collega's herhaaldelijk aandringen om toch mee te doen. Op een gegeven moment, liep dit hoog op en ben ik er dwars tegenin gegaan omdat we op een Christelijke school zijn en we de waarden van Gods Woord moeten hanteren. Hierin heb ik ook volgens Gods Woord gezegd dat mensen die deze gruwelen bewust blijven doen, in de hel kunnen belanden. Dit is niet gebaseerd op mijn eigen interpretatie maar op Gods Woord. Het zou zo moeten zijn dat op een Christelijke school die Gods normen en waarden hanteert. Als onderdeel van Stichting H3O zou dit de basis en de grondslag moeten zijn zoals ook op de website vermeld staat. (…)
Derhalve verzoek ik u dan ook vriendelijk, doch dringend uw voornemen tot het beëindigen van mijn arbeidscontract te herzien. (…)”
3.1
Bij brief van 20 december 2022 heeft H3O aan [verzoeker] bevestigd dat hij bij wege van ordemaatregel met ingang van 15 december 2022 voor de duur van maximaal vier weken wordt geschorst op grond van artikel 10.7 lid 1 CAO VO. Bij brief van 22 december 2022 heeft zij hem het voornemen van een verlengde schorsing meegedeeld.
3.11
H3O heeft bij brief van 10 januari 2023 aan [verzoeker] bericht dat zijn schorsing wordt verlengd en hem uitgenodigd voor een vervolggesprek op 12 januari 2023.
3.12
Op 11 januari 2023 heeft H3O een brief van [verzoeker] ontvangen.
3.13
Op 12 januari 2023 heeft een gesprek met [verzoeker] en zijn vertegenwoordiger mevrouw [vertegenwoordiger] plaatsgevonden. Dit gesprek heeft voor partijen niet tot een oplossing voor de ontstane situatie geleid.
3.14
H3O heeft per e-mail van 31 januari 2023 aan de gemachtigde van [verzoeker] bericht dat H3O geen reële mogelijkheid meer ziet om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. In deze brief staat - voor zover van belang - het volgende:

In het gesprek van 12 januari jl. heeft cliënte aangegeven dat zij er vertrouwen in moet hebben dat leerlingen en medewerkers op school zich in een veilige omgeving begeven. Immers, H3O heeft een zorgplicht en dient te zorgen voor een veilige omgeving voor alle leerlingen en medewerkers. Met wat de school op Paarse Vrijdag van uw cliënt heeft gezien, heeft cliënte dat vertrouwen in uw cliënt niet meer.In de bijlagen treft u een aantal verklaringen aan betreffende de gebeurtenissen van Paarse Vrijdag. (…)Uit deze verklaringen wordt duidelijk hoezeer leerlingen en medewerkers geraakt zijn door de uitingen van uw client, hoe beschadigend deze zijn geweest en hoezeer de veiligheid op school in het geding is gekomen. (…)Ook blijkt dat uw cliënt voor een onveilige sfeer in de klas zorgde doordat hij leerlingen actief probeerde mee te krijgen in zijn standpunt. Anders dan uw cliënt in het gesprek van 12 januari jl. aangaf was er van zijn kant geen sprake van een discussie in redelijkheid over het geloof en Paarse Vrijdag, maar was uw cliënt niet voor rede vatbaar en actief bezig leerlingen mee te krijgen in zijn standpunt. (…)Deze verklaringen bevestigen dat er bij uw cliënt geen sprake is van reflectie op zijn eigen gedrag als medewerker van een school. De wijze waarop uw cliënt zijn geloof beleeft en op school wil uitdragen, en het feit dat hij niet vindt dat hij iets verkeerd heeft gedaan maakt dat cliënte de kans op herhaling zeer reëel acht. Cliënte heeft er dan ook geen vertrouwen dat zij in de toekomst de zorg voor leerlingen aan de zorg van uw cliënt kan toevertrouwen, en dat de veiligheid van leerlingen en medewerkers bij uw cliënt gewaarborgd is. Overigens is tijdens het onderzoek duidelijk geworden dat er in de afgelopen jaren meer incidenten zijn geweest waarbij uw cliënt grensoverschrijdende opmerkingen heeft gemaakt. (…)Al met al concludeert cliënte dat de gedragingen en uitlatingen van uw cliënt zeer ernstig en onacceptabel zijn. Het feit dat uw cliënt zich herhaaldelijk beroept op de Bijbel en overtuigd is van zijn eigen geloof als enige waarheid en de wijze waarop ook binnen H3O daaraan invulling en uitvoering moet worden gegeven, maakt voor cliënte dat zij een herhaling van soortgelijke gedragingen en uitingen reëel acht. Als onderwijsinstelling kan H3O dit niet accepteren en geen verantwoordelijkheid voor dragen. Cliënte heeft er geen vertrouwen in dat zij met uw cliënt in de toekomst de veiligheid binnen de schoot kan waarborgen. Cliënte ziet dan ook geen mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst op een constructieve en verantwoorde wijze voort te zetten.Daar komt nog bij, dat uw cliënt de visie en het beleid van cliënte vanwege zijn geloofsopvattingen niet kan of wil onderschrijven. Bovendien is er een patroon in de gedragingen en uitingen te zien waarbij uw cliënt grenzen overschrijdt, geen reflectie op zijn eigen handelen toont en de discussie aangaat, waarbij escalatie door zijn wijze van communiceren niet is uitgesloten.Gelet op dit alles ziet cliënte geen reële mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
3.15
Bij brief van 21 februari 2023 heeft H3O aan [verzoeker] bericht dat zij de kantonrechter zal verzoeken om de arbeidsovereenkomst tussen H3O en [verzoeker] te ontbinden.
3.16
Bij brief van 20 februari 2023 heeft [verzoeker] beroep aangetekend tegen zijn schorsing. In het beroepschrift staat over de situatie op Paarse Vrijdag het volgende:

Nadat werknemer herhaaldelijk heeft aangegeven niet actief te willen deelnemen aan de Paarse Vrijdag maar leerlingen bleven aandringen dat hij een paars bandje moest dragen, heeft werknemer gezegd dat ze op een christelijke school zijn en ze de waarden van Gods Woord moeten hanteren, daarbij heeft werknemer aangegeven dat mensen die deze gruwelen bewust blijven doen, in de hel kunnen belanden. Daarbij heeft werknemer aangegeven dat dit niet zijn eigen interpretatie is maar Gods Woord. Werknemer heeft een spuugbeweging gemaakt naar de regenboog vlag en op een gegeven moment heeft werknemer zich geuit door in tongen te spreken. Het spreken in tongen, ook wel klanktaal, wordt in de Bijbel genoemd als een gave van de Geest. Binnen het christelijke geloof is dit een veel voorkomende wijze om tot God te bidden en Hem te eren.
3.17
Eveneens op 20 februari 2023 heeft H3O aan [verzoeker] bericht over haar voornemen tot (verlengde) schorsing van [verzoeker] voor de duur van de procedure.
3.18
Op 28 februari 2023 heeft H3O een ontbindingsverzoek ingediend.

4.De procedure bij de rechtbank

Bij verzoekschrift en aanvullend verzoekschrift van 18 april 2023 heeft H3O de kantonrechter verzocht, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang:
- de arbeidsovereenkomst te ontbinden primair op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen (de e-grond), subsidiair op grond van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) meer subsidiair op grond van een combinatie van omstandigheden (de i-grond) en meest subsidiair wegens andere omstandigheden (de h-grond);
- bij het bepalen van de ontbindingsdatum geen rekening te houden met de voor [verzoeker] geldende opzegtermijn en aan hem geen transitievergoeding toe te kennen, wegens het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoeker] ;
- [verzoeker] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure.
4.1
[verzoeker] heeft bij verweerschrift primair geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van H3O en subsidiair tot betaling aan hem van een transitievergoeding en billijke vergoeding, met veroordeling van H3O in de kosten van het geding.
4.2
De kantonrechter heeft in de beschikking - kort samengevat - de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond per 1 juli 2023 met toekenning aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding en de proceskosten gecompenseerd.

5.Het verzoek in hoger beroep

5.1
In hoger beroep verzoekt [verzoeker] - zakelijk weergegeven - de beschikking te vernietigen en H3O te veroordelen (primair) tot herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:683 BW, (subsidiair) tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 80.000,- dan wel een vergoeding die het hof redelijk acht en (uiterst subsidiair) tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding, met veroordeling van H3O in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2
H3O heeft verzocht de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, de beschikking te bekrachtigen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van beide instanties.

6.De beoordeling in hoger beroep

6.1
Het hof moet in hoger beroep beoordelen of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden wegens de aanwezigheid van een verstoring van de arbeidsverhouding die zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van H3O gevergd kan worden (de g-grond). De kantonrechter heeft in de beschikking overwogen dat partijen elk een andere perceptie hebben van de gebeurtenissen op Paarse Vrijdag 2022 en zij elkaar mogelijk hadden kunnen vinden door een nader gesprek aan te gaan en afspraken te maken over de mate waarin [verzoeker] zijn geloofsovertuiging mag uiten in de schoolomgeving of zich daarvan moet onthouden, gezien zijn positie ten opzichte van leerlingen en het beleid van de school.
6.2
Evenwel is de kantonrechter van oordeel dat, door de nadien in de media verschenen artikelen over het ontstane conflict, waarvan enkele gekleurd en stemmingmakend, en een demonstratie georganiseerd door derden ter ondersteuning van [verzoeker] bij het schoolgebouw op de dag voor de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, de tweespalt tussen partijen en de onrust op en rondom de school is vergroot. De publiciteit en de daarmee gepaard gaande verharding ligt naar het oordeel van de kantonrechter volledig in de invloedssfeer van [verzoeker] en niet in die van H3O. Hiermee is sprake van een onoverbrugbaar verschil van inzicht waardoor de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is ontwricht.
6.3
[verzoeker] komt met twee grieven op tegen dit oordeel. In de eerste plaats is de kantonrechter uitgegaan van onjuiste feiten. [verzoeker] werd belaagd door activistische leerlingen en er was sprake van een agressieve toon en bejegening. Hij is geprovoceerd en bespot. Hierdoor werd hij gedwongen zich te verweren en zijn standpunt te onderbouwen. Tijdens de dagopening werd hij onderbroken door twee leerlingen die hem vroegen naar zijn mening over homoseksualiteit. Hij heeft hierop gereageerd door te verwijzen naar een aantal Bijbelteksten (Leviticus 18:22 “gruwel Gods” en Romeinen 1:16-27 “schandelijke hartstochten” en “tegennatuurlijke omgang”). De verwijzing naar die Bijbelteksten is volledig in lijn met de door hem bij zijn indiensttreding ondertekende grondslagverklaring. H3O heeft nagelaten hem een veilige werkomgeving te bieden en dit te vergoelijken door onware verklaringen in te brengen, aldus [verzoeker] .
6.4
In de tweede plaats heeft de kantonrechter fundamentele grondrechten van [verzoeker] geschonden door te oordelen dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. H3O had de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet mogen vragen op gronden die betrekking hebben op de gebeurtenissen op en na 9 december 2022, omdat daarmee de rechten van [verzoeker] neergelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst), artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) en artikel 14 EVRM (discriminatieverbod) zijn geschonden. Door te oordelen zoals de kantonrechter in de beschikking heeft gedaan, heeft de kantonrechter eveneens deze EVRM-rechten geschonden, aldus [verzoeker] .
6.5
Het hof stelt het volgende voorop. De volgende handelingen, uitingen en gebeurtenissen op Paarse Vrijdag 2022 staan vast; deze blijken ook uit de eigen stellingen van [verzoeker] :
- [verzoeker] heeft een door leerlingen aangeboden paars armbandje geweigerd en vervolgens “fel gediscussieerd” met leerlingen over zijn beweegredenen [1] ;
- tijdens de dagopening heeft hij verwezen naar Bijbelteksten, in het bijzonder naar Leviticus 18:22 en Romeinen 1:26-27 [2] en hij heeft uitgelegd dat het een gruwel is in Zijn ogen (de ogen van God; toevoeging hof) dat mannen met mannen en vrouwen met vrouwen gaan [3] ;
- hij heeft gezegd dat mensen die deze gruwelen bewust blijven doen, in de hel kunnen belanden en dat dat niet zijn eigen interpretatie is maar Gods Woord [4] ;
- hij heeft in algemene zin uitgelegd dat de Bijbel homoseksuelen als “ziek” beschouwt [5] ;
- hij heeft in aanwezigheid van leerlingen die hem een paars armbandje aanboden een spuugbeweging gemaakt naar de regenboogvlag [6] ;
- hij heeft zich op een gegeven moment geuit door “in tongen” te spreken. [7]
6.6
Het hof is van oordeel dat de bovenstaande uitingen van [verzoeker] vallen onder de vrijheid van meningsuiting en godsdienst zoals beschermd door het EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stelt in zijn rechtspraak voorop dat het uit wil gaan van een ruime verdragsuitleg van wat moet worden verstaan onder meningsuiting in dit verband. Voor de in deze verdragsbepalingen genoemde rechten geldt dat een beperking alleen toelaatbaar is indien deze is voorzien bij wet, noodzakelijk is in een democratische samenleving en een geoorloofd doel dient. Hoewel de verdragsbepalingen zich richten op de lidstaten kunnen de artikelen ook in een conflict dat zich afspeelt tussen private partijen, zoals in een arbeidsverhouding, in het geding zijn. Er rust dan een positieve verplichting op de verdragsstaat om de EVRM-rechten te beschermen. Van de rechter wordt dan gevergd een goede afweging te maken tussen de vrijheid van meningsuiting en godsdienst en andere belangen die hier een rol spelen.
6.7
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in het arrest
Herbai/Hongarijeverduidelijkt hoe deze vrijheden moeten worden toegepast in een arbeidsverhouding. [8] Het Europees Hof overweegt dat waar de vrijheid van meningsuiting in een andere context toelaatbaar kan zijn, dat in de context van de arbeidsverhouding niet steeds het geval is. In de arbeidsverhouding is namelijk sprake van wederzijds vertrouwen (“
mutual trust”) waarin van de werknemer een zekere mate van loyaliteit mag worden verwacht. Als er sprake is van een inmenging op de vrijheid van meningsuiting moet de rechter bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van die inmenging de volgende factoren meewegen:
  • i) de aard en het belang van de meningsuiting;
  • ii) de motieven van de werknemer voor de uiting;
  • iii) de schade die de werkgever door de uiting heeft geleden;
  • iv) de zwaarte van de door de werkgever opgelegde sanctie.
6.8
Het hof is van oordeel dat er causaal verband bestaat tussen de uitlatingen en gedragingen van [verzoeker] en het ontbindingsverzoek van H3O. Het ontbindingsverzoek moet daarom worden aangemerkt als een sanctie van H3O die een inmenging vormt op de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst van [verzoeker] . [9] Voor de beoordeling van de vraag of die inmenging toelaatbaar is kijkt het hof naar de hiervoor onder 6.7 genoemde factoren en naar de context waarin de uitingen door [verzoeker] zijn gedaan.
6.9
[verzoeker] is werkzaam op een (middelbare) school voor christelijk onderwijs. Aan hem komt in zekere mate ruimte toe op de werkplek om zijn mening en ook zijn individuele (christelijke) geloofsovertuiging tegenover anderen te uiten. De motieven van [verzoeker] voor de uitingen die hij op Paarse Vrijdag heeft gedaan (en ook nadien heeft herhaald) zijn, zo bleek onder meer uit zijn toelichting op de zitting in hoger beroep, gelegen in zijn sterke geloofsbeleving waarbij hij grote betekenis toekent aan de letterlijke bewoordingen van de Bijbel die hij als Gods Woord beschouwt. Een ander motief dat in het verlengde daarvan ligt, ziet erop dat hij vindt dat hij het recht heeft zich te verdedigen zoals hij heeft gedaan. Hij werd op agressieve wijze belaagd door activistische leerlingen die hem op Paarse Vrijdag een paars armbandje opdringen dat hij geweigerd heeft, waarna hij zich genoodzaakt voelde om zijn standpunt naar zijn overtuiging duidelijk te maken, aldus [verzoeker] .
6.1
Het hof is van oordeel dat het persoonlijk belang bij deze motieven voor deze uitingen op Paarse Vrijdag 2022, hoe oprecht en persoonlijk [verzoeker] die ook heeft toegelicht, onvoldoende gewicht in de schaal leggen in het licht van de andere, zwaarder wegende belangen die hier een rol spelen. Van [verzoeker] mag in zijn functie als docent-assistent passende loyaliteit worden verwacht tegenover het Insula College, en daarbij rekening te houden met de onderwijsvisie van het Insula College (zoals weergegeven onder 3.4 hierboven) en met de wettelijke verplichting die uit hoofde van artikel 2.2 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO) op de school rust. Op grond van dit artikel moet de school een omgeving creëren waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid.
6.11
De functie van docent-assistent brengt tevens mee dat [verzoeker] - net als de docenten - door leerlingen als een symbool van gezag wordt gezien [10] . In dat verband weegt zwaar dat [verzoeker] zijn uitlatingen heeft gedaan tegenover (merendeels) minderjarige leerlingen die aan de zorg van de school en ook aan zijn zorg - in de functie van docent-assistent - zijn toevertrouwd. Van hem mag worden verwacht dat hij ook bijdraagt aan een veilig schoolklimaat waar leerlingen en personeel zich geaccepteerd weten ongeacht, onder andere, hun seksuele geaardheid. Dat betekent dat [verzoeker] zich op een respectvolle wijze tegenover deze leerlingen (en tegenover collega’s) moet uiten. Daar past niet bij het aanstoot nemen aan het - al dan niet herhaaldelijk - aanbieden van een paars armbandje door leerlingen, fel discussiëren met (minderjarige) leerlingen over zijn bezwaren ten aanzien van homoseksualiteit, homoseksualiteit wegzetten met de bewoordingen dat dit een gruwel is in de ogen van God en dat zij die deze gruwelen begaan, naar de hel gaan, en hen “ziek” te noemen. Ook het maken van een spuugbeweging naar de regenboogvlag ten overstaan van leerlingen getuigt van een gebrek aan respect voor en acceptatie van andersdenkenden en leerlingen die tot de LHBTQIA+-groep behoren.
6.12
Het hof acht de wijze waarop [verzoeker] zich op Paarse Vrijdag heeft geuit niet respectvol en niet proportioneel. Zijn uitlatingen en gedragingen acht het hof kwetsend voor de leerlingen tegen wie zijn uitlatingen zich hebben gericht. In het bijzonder geldt dat voor de leerlingen die zich op Paarse Vrijdag inzetten voor acceptatie van leerlingen behorend tot de LHBTQIA+-groep en die zich in een kwetsbare positie bevinden omdat die acceptatie nog niet overal vanzelfsprekend is. Dat zijn uitlatingen en gedragingen ook als kwetsend zijn ervaren wordt bevestigd in de overgelegde schriftelijke verklaringen van medewerkers die leerlingen hebben gesproken dan wel aanwezig waren bij de uitlatingen van [verzoeker] . [verzoeker] heeft die verklaring als ‘onwaar’ aangemerkt, maar daartoe ontbreekt een gemotiveerde en deugdelijke onderbouwing. Dat [verzoeker] zegt dat hij niet bedoeld heeft om te discrimineren is niet te verenigen met het feit dat hij ook nadien is blijven volharden in zijn uitlatingen. Het hof acht, kortom, de uitlatingen van [verzoeker] schadelijk voor het veilige schoolklimaat dat het Insula College voor haar leerlingen en medewerkers moet waarborgen.
6.13
[verzoeker] meent dat hij zelf slachtoffer is geworden van een agressieve bejegening en pestgedrag door activistische leerlingen en gediscrimineerd is, maar daarvoor ontbreekt ieder concreet aanknopingspunt. De flyer waarin docenten wordt opgeroepen deel te nemen aan een dragrace – die niet is doorgegaan – kan het hof niet als agressief en geenszins als verplichtend aanmerken. De passage in de e-mail van [X] van 15 december 2022 dat zij het idee had dat de leerlingen die hier actief mee bezig waren (met Paarse Vrijdag; hof), fanatieker waren dan afgelopen jaren, ook in combinatie met het herhaaldelijk aanbieden van een paars armbandje, rechtvaardigt niet de conclusie van een agressieve bejegening tegenover [verzoeker] . De stelling dat de leerlingen zich meer dachten te kunnen permitteren tegenover [verzoeker] als docent-assistent dan tegenover leraren heeft [verzoeker] eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd. H3O heeft dit betwist terwijl ook het dossier hiervoor geen onderbouwing biedt. Van [verzoeker] mag ook overigens worden verwacht dat hij in zijn functie als (volwassen) docent-assistent met jarenlange ervaring met leerlingen in de middelbare schoolleeftijd, zich niet laat provoceren of uitlokken.
6.14
[verzoeker] heeft verder als verweer aangevoerd dat zijn verwijzing naar de aangehaalde Bijbelteksten volledig in lijn zijn met de door hem bij zijn indiensttreding ondertekende grondslagverklaring en H3O heeft nagelaten hem een veilige werkomgeving te bieden. [verzoeker] miskent hier dat de door hem in 2005 getekende grondslagverklaring bij de rechtsvoorganger van H3O niet in steen gebeiteld is en H3O en haar werknemers primair de verplichting hebben om overeenkomstig art. 2.2 WVO les te geven, en dat lesgeven uitdrukkelijk omvat het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in (onder andere) seksuele geaardheid.
6.15
Op H3O rust – zoals [verzoeker] heeft aangevoerd - de plicht om ook aan hem een veilig werkklimaat te bieden. In dat verband mag van de schoolleiding worden verwacht, zeker op een school die christelijk onderwijs verzorgt en waar ook docenten met een christelijke geloofsovertuiging werkzaam zijn, dat zij [verzoeker] hulp en ondersteuning biedt als hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden problemen ervaart in verband met zijn persoonlijke geloofsovertuiging. Het hof is van oordeel dat H3O zich ook ten opzichte van [verzoeker] voldoende heeft ingespannen voor een veilig werkklimaat. Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] nimmer aan H3O heeft laten weten dat hij een bezwaar had tegen de viering van Paarse Vrijdag. H3O is in verschillende gesprekken de dialoog met [verzoeker] aangegaan en H3O heeft tenslotte benadrukt dat het [verzoeker] vrijstaat bezwaren te hebben tegen Paarse Vrijdag maar dat dit onverlet laat dat hij zich hierover op respectvolle wijze tegenover leerlingen en medewerkers dient te uiten.
6.16
Het hof moet verder beoordelen of de sanctie die H3O heeft opgelegd als reactie op de uitlatingen van [verzoeker] - schorsing gevolgd door het indienen van een ontbindingsverzoek - proportioneel is geweest. Daarbij geldt dat in dit geval het ingediende ontbindingsverzoek als de zwaarst denkbare sanctie in de arbeidsverhouding moet worden beschouwd en dat hierbij terughoudendheid past omdat ervoor gewaakt moet worden dat hiervan een “
chilling effect” kan uitgaan, dat wil zeggen dat anderen, gelet op de zwaarte van de sanctie, worden ontmoedigd van hun grondwettelijk rechten gebruik te maken.
6.17
Het hof acht op basis van de vaststaande handelingen, uitingen en gebeurtenissen op Paarse Vrijdag 2022 (zoals vastgesteld onder 6.5 hierboven) begrijpelijk dat H3O van oordeel was dat zij die middag moest ingrijpen om de situatie te de-escaleren en zij [verzoeker] , die bovendien ‘in tongen’ sprak en niet voor rede vatbaar was, naar huis heeft gestuurd met het verzoek om op maandag, na het weekend, op gesprek te komen. Uit de verslagen van de verschillende gesprekken die nadien met [verzoeker] hebben plaatsgevonden blijkt dat H3O tevergeefs geprobeerd heeft met [verzoeker] te bespreken dat de wijze waarop hij zijn geloofsovertuiging heeft geuit niet in overeenstemming is met de pedagogische verantwoorde en respectvolle wijze waarop hij als docent-assistent met leerlingen moet omgaan en evenmin in overeenstemming is met de taak van de school die een veilig klimaat moet scheppen waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele geaardheid. [verzoeker] is blijven volharden in zijn standpunt dat zijn uitlatingen gerechtvaardigd zijn omdat deze gebaseerd zijn op de Bijbel als Gods Woord. Hierdoor maakt hij zijn eigen geloofsopvatting als enige waarheid terwijl hij vindt dat ook binnen H3O daaraan op de door hem voorgestane wijze invulling en uitvoering moet worden gegeven. Hij heeft zich onvoldoende bereid getoond om op zijn gedrag te reflecteren, zich onvoldoende rekenschap gegeven dat zijn gedrag voor leerlingen, in het bijzonder voor hen die zich inzetten voor acceptatie van de LHBTQIA+-groep en voor hen die tot die groep behoren, kwetsend moet worden geacht. [verzoeker] heeft onvoldoende willen inzien dat het H3O gaat om de
wijzewaarop hij zijn geloofsuitingen heeft gedaan en de onrust die dit heeft veroorzaakt en die zij voor de toekomst wil voorkomen. Het hof acht begrijpelijk dat H3O na haar vergeefse pogingen dit duidelijk te maken en bij de volharding van [verzoeker] in zijn standpunt, het vertrouwen verloor dat het aangaan van mediation tot een oplossing zou leiden en er geen vertrouwen meer in had dat [verzoeker] in de toekomst in een soortgelijk geval zou afzien van het uiten van zijn geloofsovertuiging op een wijze die schadelijk is voor het door H3O te waarborgen veilige schoolklimaat.
6.18
Daar is bijgekomen – zoals de kantonrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen – dat de verhouding tussen [verzoeker] en H3O is verhard door de publiciteit over het ontstane conflict, dat de onrust op en om de school is vergroot en dat deze verharding merkbaar in de invloedssfeer van [verzoeker] ligt. De kantonrechter heeft hiermee gedoeld op verschillende artikelen in de (sociale) media waarvan enkele gekleurd en stemmingmakend en de demonstratie op de dag van de mondelinge behandeling in eerste aanleg die door derden voor het lesgebouw van het Insula College is georganiseerd. [verzoeker] heeft hiertegen geen actie ondernomen ter voorkoming of rectificatie. [verzoeker] is tegen die overweging van de kantonrechter niet opgekomen en dit valt daarom buiten het door de grieven ontsloten gebied. Hij heeft ter zitting in hoger beroep evenmin afstand genomen van de publicaties en heeft benadrukt dat hij weliswaar gesteund wordt door Civitas Christiana, maar dat hij in de media zijn eigen verhaal vertelt.
6.19
Het hof is van oordeel, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat de sanctie van ontslag weliswaar een inmenging vormt van de door [verzoeker] met een beroep op artikel 9 (vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst), en 10 (vrijheid van meningsuiting) EVRM ingeroepen verdragsrechten, maar dat deze in dit geval gerechtvaardigd is. Een inperking op grond van artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) is onvoldoende onderbouwd en hier verder niet aan de orde.
6.2
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat sprake is van een zodanig (duurzaam) verstoorde arbeidsverhouding dat voortzetting daarvan – ondanks het lange dienstverband van [verzoeker] en de mogelijk moeilijke positie op de arbeidsmarkt gelet op zijn leeftijd en het ontbreken van diploma’s – in redelijkheid niet van H3O gevergd kan worden. Herplaatsing van [verzoeker] op een andere school van H3O ligt, gelet op de duurzame verstoring die zich ook op een andere werklocatie voorzet, niet in de rede. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst daarom terecht ontbonden op de g-grond. Aan [verzoeker] komt wel de toegekende transitievergoeding toe maar niet een billijke vergoeding. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van H3O is immers geen sprake.
Conclusie en proceskosten
6.21
De conclusie is dat het hoger beroep van [verzoeker] niet slaagt. Daarom zal het hof de beschikking bekrachtigen. Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.22
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 2.135,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.741,-

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht van 19 mei 2023;
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van H3O begroot op € 4.741,-;
  • bepaalt dat als [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en deze beschikking vervolgens wordt betekend, [verzoeker] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, H.J. van Harten en A.R. Houweling en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Onder 28 Beroepschrift.
2.Onder 12 Beroepschrift.
3.Brief van [verzoeker] van 16 december 2022.
4.Beroepschrift schorsing d.d. 20 februari 2022.
5.Onder 19 verweerschrift eerste aanleg.
6.Onder 21 verweerschrift eerste aanleg.
7.Beroepschrift schorsing van [verzoeker] d.d. 20 februari 2022 onder 1.5: “Het spreken in tongen, ook wel klanktaal wordt in de Bijbel genoemd als een gave van de Geest. Binnen het christelijke geloof is dit een veel voorkomende wijze om tot God te bidden en Hem te eren.”
8.EHRM 5 november 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:1104JUD001160815.
9.Zie ook Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1402.
10.Zie ook ECLI:NL:PHR:2022:231 en EHRM 7 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0707DEC005746219, JAR 2020/255 (