In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 oktober 2022. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat [Y] niet heeft voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name het ontbreken van een schriftelijke machtiging op naam van de belanghebbende. De Heffingsambtenaar had eerder de waarde van een onroerende zaak vastgesteld, waartegen [Y] bezwaar had gemaakt. Na afwijzing van het bezwaar door de Heffingsambtenaar, heeft [Y] beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft [Y] hoger beroep ingesteld, maar verzuimde de benodigde machtiging te overleggen. Ondanks meerdere verzoeken van het Hof om dit verzuim te herstellen, heeft [Y] geen op zijn naam gestelde machtiging ingediend. Het Hof oordeelt dat het ontbreken van deze machtiging leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Tevens komt het Hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat [Y] niet bevoegd was om het hoger beroep in te stellen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.