ECLI:NL:GHDHA:2024:1483
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en procespositie van de moeder
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], en de procespositie van de moeder. De moeder, die geen gezag heeft over [de minderjarige], was in eerste aanleg als informant aangemerkt, maar heeft in hoger beroep verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder, gezien haar rechten onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dit betekent dat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep.
De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk door de rechtbank Rotterdam voor zes maanden opgelegd, maar het hof heeft deze beschikking vernietigd en de ondertoezichtstelling voor een jaar toegewezen. Het hof heeft overwogen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] te herstellen, aangezien er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat. De moeder heeft eerder een verzoek ingediend tot herstel van haar ouderlijk gezag, en de rechtbank heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat er een negatieve invloed is op de ontwikkeling van [de minderjarige] door het gebrek aan contact met de moeder. Het hof heeft de argumenten van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, die de ondertoezichtstelling als onuitvoerbaar beschouwden, verworpen. De beslissing van het hof is dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 22 januari 2025, zodat er voldoende tijd is voor diagnostiek en hulpverlening.