Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Handel
1.[appellant 1]2.[appellant 2]
bij de kantonrechter: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: huurders,
1.[geïntimeerde 1]
2.
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
bij de kantonrechter: eisers in conventie, gedaagden in reconventie,
hierna: verhuurders,
1.De zaak in het kort
2.Het verdere procesverloop in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 november 2022,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de akte uitlaten producties tevens akte houdende overleggen producties van huurders,
- de antwoordakte uitlaten producties verhuurders.
3.Feitelijke achtergrond
‘9.2 Huurder zal noodzakelijke reparaties en verbeteringen (…) uit (doen) voeren op basis van een door beide partijen goedgekeurde lijst van werkzaamheden. De kosten worden met de huurpenningen verrekend of finaal verrekend bij beëindiging van het huurcontract.’
‘Compensatie van de gemaakte kosten bij beëindiging van het huurcontract volgt voorts uit het bepaalde in artikel 7:216 lid 3 jo artikel 6:212 BW. Het niet compenseren van deze kosten terzake de geoorloofde veranderingen en toevoegingen zou leiden tot een verarming aan de zijde van [appellant 1] en een verrijking aan de zijde van verhuurders waarvoor rechtens geen rechtvaardiging kan worden gegeven.’
‘Graag zou ik ook in hoger beroep zoveel mogelijk onnodige procedurele discussies en daarmee onnodige kosten willen vermijden. Cliënten kunnen ermee leven, dat verder alleen wordt doorgeprocedeerd tegen de R.K. Parochie.’
‘Na overleg met zowel de heren [geïntimeerden] enerzijds en de R.K. anderzijds bericht ik u dat:(i) eerstgenoemden afzien van verhaal van hun schade ten gevolge van het beslag,(ii) laatstgenoemde niet het verweer zal voeren dat uw cliënten zich tot eerst genoemde (hadden) moeten wenden.Dit evenwel wel onder de voorwaarde dat uw cliënten de heren [geïntimeerden] volledige en finale kwijting verlenen ten aanzien van het geschil dat het onderwerp is van de procedure en uitdrukkelijk verklaren ter zake niets meer van hen te vorderen te hebben. Graag ontvang ik daarvan uiterlijk 13 januari as. een bevestiging op schrift of per e-mail.
‘Hierbij namens cliënte de expliciete bevestiging van hetgeen in de hieronder geel gearceerde passage wordt gevraagd. Zij verlenen de heren [geïntimeerden] volledige en finale kwijting ten aanzien van het geschil dat onderwerp is van de procedure en verklaren uitdrukkelijk ter zake niets meer van hen te vorderen te hebben.’
4.Procedure bij de kantonrechter
1 maart 2022. Daarnaast hebben verhuurders gevorderd huurders te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en om huurders te veroordelen tot betaling van € 23.644,80 aan achterstallige huur en een bedrag van € 2.421,96 aan verbeurde boetes, vermeerderd met wettelijke rente. Ook hebben verhuurders gevorderd huurders te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
5.Beoordeling in hoger beroep
finale kwijting ten aanzien van het geschil dat het onderwerp is van de procedure’moeten worden uitgelegd. Huurders hebben primair aangevoerd dat zij verhuurders geen finale kwijting hebben verleend voor hun vordering voor zover deze was gegrond op ongerechtvaardigde verrijking. Subsidiair hebben huurders zich beroepen op dwaling. Ook op inhoudelijke gronden moet hun vordering worden toegewezen, aldus huurders. Daarnaast hebben huurders aangevoerd dat verhuurders schadeplichtig jegens hen zijn, omdat zij onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door misbruik van omstandigheden te maken dan wel te handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
.In reactie daarop heeft de advocaat van huurders geschreven dat huurders verhuurders ‘volledige en finale kwijting verlenen ten aanzien van het geschil dat onderwerp is van de procedure’ en dat huurders verklaren ‘niets meer van hen te vorderen hebben’. Het door huurders ingestelde hoger beroep is naar aanleiding van deze correspondentie tegenover verhuurders niet aanhangig gemaakt.
ditgeschil hebben partijen elkaar finale kwijting verleend en hebben zij verklaard niets meer van elkaar te vorderen. Daaraan hebben verhuurders het redelijke vertrouwen mogen ontlenen dat met deze finale kwijtingsregeling definitief een einde is gemaakt aan het geschil hierover tussen partijen. Dat betekende dat huurders afstand deden van hun vordering ter zake van kosten van reparaties en verhuurders van hun vordering tot vergoeding van schade wegens onrechtmatig gelegd beslag. Dat geldt ook voor zover de vordering van huurders was gegrond op ongerechtvaardigde verrijking (zie hiervoor onder rechtsoverweging 3.5). Wanneer huurders dat niet hadden gewild, dan hadden zij daarvoor een uitzondering moeten bedingen bij het aangaan van de finale kwijtingsovereenkomst aangezien een dergelijke vordering als grondslag evenzeer het onderhavige geschil betreft. Nu huurders dat niet hebben gedaan hoefden verhuurders er redelijkerwijs niet van uit te gaan dat de finale kwijtingsregeling – die in dit geval kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW – uitsluitend betrekking zou hebben op de grondslag van artikel 9.2 van de huurovereenkomst en niet tevens op het vorderingsrecht van huurders gebaseerd op een ongerechtvaardigde verrijking. De verwijzing in de memorie van grieven naar de rechtsbetrekking in geschil van artikel 236 Rv laat het hof verder onbesproken, omdat de vraag naar het gezag van gewijsde zich in deze zaak niet voordoet.
Geen dwaling5.6. Uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.4 is overwogen volgt dat het beroep op dwaling moet falen. Huurders voeren aan dat zij een verkeerde voorstelling van zaken over het “onderwerp van de procedure” hadden en meenden dat de vordering ex artikel 7:216 BW in verband met 6:212 BW daar niet onder viel. Als huurders voor ogen stond om de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking uit te sluiten van de finale kwijtingsovereenkomst, hadden zij verhuurders dat moeten laten weten om te voorkomen dat verhuurders hun wil tot het aangaan van een finale kwijtingsregeling op een onjuiste voorstelling zouden baseren. Het hof kan zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet inzien dat op verhuurders een informatieverplichting rustte, temeer niet nu (zie hiervoor onder rechtsoverweging 3.5) ook ongerechtvaardigde verrijking aan de vorderingen van huurders tot vergoeding van kosten ten grondslag was gelegd.
6.6. Beslissing
24 mei 2022;