ECLI:NL:GHDHA:2024:1400

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
200.335.446/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst douanemedewerker wegens integriteitsrisico's en loonbeslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een douanemedewerker in opleiding, aangeduid als [verzoeker]. De kantonrechter had eerder de arbeidsovereenkomst ontbonden op de i-grond, omdat de werknemer betrokken was bij een groot aantal verkeersboetes die op zijn naam stonden, wat leidde tot loonbeslag door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het hof oordeelt dat de ontbinding terecht was, maar stelt ook vast dat de Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de beëindigingsbeslissing mede te baseren op informatie verkregen door een onderzoek dat niet voldeed aan de regels van de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO). Het hof veroordeelt de Staat tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto aan [verzoeker].

De zaak begon met een loonbeslag op het salaris van [verzoeker] vanwege verkeersboetes die hij niet had betaald. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst op de i-grond, omdat er ernstige twijfels waren over de integriteit van [verzoeker] als douanemedewerker. Het hof bevestigt dat de ontbinding gerechtvaardigd was, maar wijst erop dat de Staat niet de juiste procedures heeft gevolgd bij het onderzoek naar de integriteit van [verzoeker]. Dit leidde tot de conclusie dat de Staat ook verantwoordelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden door de onrechtmatige beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.

Het hof benadrukt het belang van transparantie en zorgvuldigheid bij integriteitsonderzoeken binnen de Rijksoverheid en stelt dat de Staat de rechten van [verzoeker] heeft geschonden door niet de juiste procedures te volgen. De uitspraak van het hof heeft implicaties voor de manier waarop integriteitskwesties binnen de overheid worden behandeld, met een nadruk op de noodzaak van naleving van de BIPO-regels.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.335.446/01
Zaaknummer rechtbank : 10499752 VZ VERZ 23-5614
Beschikking van 30 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Özer, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden,
gevestigd in Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. Z. Wagenaar-Meijer, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [verzoeker] en de Staat.

1.De zaak in het kort

[verzoeker] is in opleiding bij de Douane voor werkzaamheden in de Rotterdamse haven waar containers worden gescand, onder andere op drugs. Het CJIB heeft beslag op het loon van [verzoeker] gelegd wegens een groot aantal boetes met betrekking tot auto’s die op zijn naam staan. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst op de i-grond. Het hof is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst terecht op die grond is ontbonden. Het hof is verder van oordeel dat De Staat hier ernstig verwijtbaar heeft gehandeld omdat de Staat onderzoek naar [verzoeker] heeft laten verrichten zonder acht te slaan op de regels van de BIPO (Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek na een integriteits- of beveiligingsincident). De Staat wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift van [verzoeker] van 23 oktober 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de Staat;
  • het proces-verbaal van de zitting van 21 mei 2024.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft de feiten vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.14 van de beschikking. Tegen de feiten zijn geen grieven gericht. Het hof gaat daarom uit van de volgende feiten:
3.1
De Douane valt onder het ministerie van Financiën. De Douane is belast met het toezicht op de in-, uit- en doorvoer van goederen. De Douane is de handhavingsdienst die het EU buitengrensoverschrijdend goederenverkeer controleert, voor de heffing en inning van binnenlandse accijnzen en verbruiksbelastingen zorgt en de handhaving op dit terrein verricht. Ook ziet de Douane erop toe dat het goederenverkeer volgens de regels verloopt en faciliteert zij het grensoverschrijdend goederenverkeer.
3.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 mei 2022 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij de Staat als [functie] in opleiding, tegen een salaris van € 2.469,87 bruto per maand, exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Rijk 2022-2024 (hierna: de cao) van toepassing. De arbeidsovereenkomst loopt van 1 mei 2022 tot en met 31 oktober 2023.
3.3
In de cao staat in paragraaf 15 het volgende: “
U moet zich als een goed ambtenaar gedragen. Dat betekent dat van u ambtelijk vakmanschap wordt verwacht en dat u uw werk goed, betrokken en gewetensvol doet en u zich houdt aan de regels. Als u toch iets doet wat niet mag of juist niets doet terwijl u wel iets had moeten doen, kan uw werkgever u een straf opleggen".
3.4
[verzoeker] is werkzaam in de Rotterdamse haven en volgt de (start)opleiding tot [functie] voor welke functie hij ook een verplichte BOA-bevoegdheid heeft behaald. [verzoeker] wordt opgeleid voor werkzaamheden bij de scan. Bij de scan worden containers gescand op onder andere verboden middelen, zoals drugs.
3.5
[verzoeker] is gehouden tot naleving van de Ambtenarenwet 2017 (AW), de cao, het personeelsreglement Financiën, de Gedragscode Integriteit Rijk en de gedane eed of belofte.
3.6
Op 17 januari 2023 heeft een gesprek met [verzoeker] plaatsgevonden. Namens de Staat waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Aanleiding voor het gesprek was het beslag dat namens het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) was gelegd op het loon van [verzoeker] ter voldoening van 13 dwangbevelen met een totaalbedrag van € 5.638,19.
3.7
De dwangbevelen betreffen verkeersboetes (onder andere voor te hard rijden en onverzekerd zijn) van auto's die op naam van [verzoeker] staan. De oudste beschikking is van 12 januari 2021. In het gesprek op 17 januari 2023 heeft [verzoeker] gezegd dat de auto's van zijn ouders zijn en dat ze op een gegeven moment, vanwege de slechte gezondheid van zijn vader, op zijn naam zijn overgeschreven en dat hij niet op de hoogte was van de boetes, omdat zijn ouders zijn post behandelen.
3.8
Na het gesprek op 17 januari 2023 heeft de Staat per e-mailbericht van 18 januari 2023 aan [verzoeker] gevraagd om een overzicht van de voertuigen die op zijn naam staan en hebben gestaan, alsmede om de vrijwaringsbewijzen en/of schorsingsbewijzen.
3.9
[verzoeker] heeft aan de Staat een RDW-overzicht d.d. 18 januari 2023 verstrekt waarin vijf auto’s op naam van [verzoeker] staan. Vier van de vijf voertuigen zijn geregistreerd op 27 november 2018 en één op 26 oktober 2018.
3.1
Bij zijn indiensttreding heeft [verzoeker] opgegeven dat hij in [woonplaats 2] woont. Tijdens het gesprek op 17 januari 2023 heeft [verzoeker] verklaard dat hij al geruime tijd niet meer in [woonplaats 2] woont. [verzoeker] woonde feitelijk in [woonplaats 3] , bij zijn vriendin die ingeschreven staat in haar DUWO-woning. [verzoeker] kon zich bij de gemeente niet inschrijven op dit adres, omdat het een studentenwoning betreft. Per 2 januari 2023 huurt [verzoeker] samen met zijn vriendin een woning in [woonplaats 1] . [verzoeker] heeft dit mondeling doorgegeven aan de Staat en het adres is aangepast in P-Direkt.
3.11
Bij brief van 25 januari 2023 heeft het Bureau Integriteit en Veiligheid van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) aan de directeur-generaal Douane - voor zover van belang - het volgende geschreven:
"
Op 19 januari 2023 ontving het BIV van de FIOD informatie van het BV&I van de douane over één van uw medewerkers, namelijk dhr. [verzoeker] , geboren [geboortedatum] . Hij werkt sinds 01-05-2022 bij Douane [woonplaats 1] Haven in het team [teamnaam] .
Vanwege een beslag dat is gelegd op het loon van de heer [verzoeker] is met hem een gesprek gevoerd op 17 januari 2023. Daaruit is informatie naar voren gekomen die het vermoeden oproept dat bepaalde gedragingen/handelingen van de heer [verzoeker] en zijn familie mogelijk strafbaar zijn. Hij lijkt betrokken te zijn bij mogelijk zwarte handel in tweedehands auto’s, of lijkt minstens fiscale verplichtingen te ontduiken en strafbaar gebruik te (laten) maken van auto’s waarvan de kenteken registratie geschorst is.
Naar aanleiding van het bovenstaande heeft het BIV politiegegevens geraadpleegd m.b.t. de heer [verzoeker] . Daaruit kwam onder meer het navolgende naar voren:
Op 24 oktober 2022 gaat de politie naar aanleiding van een melding over mogelijk onverzekerde voertuigen naar hotel [plaats] (…) te [plaats] . Op het parkeerterrein bij Hotel [plaats] staan 4 voertuigen geparkeerd die allemaal niet verzekerd zijn.
De voertuigen zijn in eigendom van leden van de familie [naam verzoeker] . (..)
De moeder van de heer [verzoeker] en de heer [verzoeker] zelf staan op dat moment ingeschreven op het adres (…) [woonplaats 2] .
De eigenaresse van hotel [plaats] gaf aan dat de eigenaren van de auto's mogelijk huurders van haar waren. In appartement [nummer 1] verblijven vader en moeder voor 2200 euro per maand. In appartement [nummer 2] verblijft hun zoon voor 1900 euro per maand. De huur wordt vooraf betaald. (…)
De tenaamgestelden van beide auto's stonden ingeschreven op hetzelfde adres, te weten (…) [woonplaats 2] .
Omdat de politie de tenaamgestelden van beide voertuigen niet telefonisch kon bereiken hebben zij vervolgens een bezoek gebracht aan het adres (…) [woonplaats 2] . Bij het pand aangekomen werd de politie te woord gestaan door een man die niet de tenaamgestelde was van één van de voertuigen. Toen de politie voor de voordeur stond roken zij door de openstaande voordeur een henneplucht die hen ambtshalve bekend als de geur die afkomstig is van verse hennep.
Tegenover de politie verklaarde de man zakelijk weergegeven onder meer dat:
- Hij zijn woning voor een jaar aan mensen had verhuurd die interesse hadden in het kopen van zijn woning;
- Hij wel vaker politie voor hun aan de deur had gehad omdat die mensen er nog steeds ingeschreven staan;
- Het ging om mensen met een Surinaams of Pakistaans uiterlijk;
- Hij geen contactgegevens meer had van de huurders en nog 110.000 euro tegoed had van ze.
(…)
De informatie van de politiegegevens zoals hierboven verwoord verstrek ik u op basis van art. 6 lid 1 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten ten behoeve van eventuele rechtspositionele maatregelen. Bij deze verstrekking heeft de volgende belangenafweging een rol gespeeld. De heer [verzoeker] heeft zich vermoedelijk schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Op het adres waar hij staat ingeschreven zijn vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Gelet op het bovenstaande is het sterk de vraag of de heer [verzoeker] goed en betrouwbaar kan functioneren bij een handhavingsdienst als de douane”.
3.12
De onder 3.11 genoemde informatie was aanleiding voor de Staat om opnieuw het gesprek met [verzoeker] aan te gaan. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 30 januari 2023. Namens de Staat waren aanwezig [naam 2] en [naam 3] . Van dat gesprek is een gespreksverslag opgesteld. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
- er staat geen auto meer op de naam van [verzoeker] ;
- [verzoeker] was niet op de hoogte van de boetes;
- de ouders van [verzoeker] hebben, met zijn toestemming, via de Digi-D van [verzoeker] de kentekens laten overschrijven;
- uit het overzicht van het CJIB blijkt dat er na 21 april 2022 nog boetes op naam van [verzoeker] staan;
- [verzoeker] heeft met zijn ouders veel ruzie gemaakt om de (verkeers)boetes;
- de moeder van [verzoeker] is zzp'er, maar zij rijdt bijna nooit in de auto's, de vader brengt de moeder naar het werk; zij verdient wel goed, ze werkt veel, ze kon een hypotheek krijgen van € 900.000,-;
- de vader van [verzoeker] koopt auto's en knapt die op, de verkoop is stil komen te staan nadat hij ziek werd;
- [verzoeker] woont al 2 à 3 jaar niet meer op het adres in [woonplaats 2] , hij woont samen met zijn vriendin in [woonplaats 1] ;
- [verzoeker] betaalt de huur in [woonplaats 1] zelf; hij is gewoon heel goed in geld en anders springen zijn ouders bij.
3.13
Bij brief van 31 januari 2023 is [verzoeker] met ingang van diezelfde dag geschorst op grond van hoofdstuk 15 van de cao. In de brief staat onder meer - voor zover van belang - het volgende:
"
(...) Uit de beschikbare stukken en voornoemde gesprekken is een aantal zaken naar voren gekomen waardoor twijfels zijn ontstaan aan uw integriteit als Douaneambtenaar. U bent reeds geconfronteerd met een loonbeslag ten aanzien van dertien afzonderlijke boetes die het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB) u op grond van de Wet Mulder in een periode gelegen tussen 28 december 2020 en 21 april 2022 heeft opgelegd. Ook is tijdens het gesprek op 30 januari 2023 vanuit het door u ter plekke geraadpleegde CJIB-overzicht naar voren gekomen dat u nog zestien onbetaalde boetes op uw naam heeft staan, waarvan op korte termijn wederom een loonbeslag kan worden verwacht.
Tijdens de gesprekken heeft u geen aannemelijke verklaringen kannen geven over de aard, de hoeveelheid en het ontstaan van de boetes, wie de boetes heeft gereden, het opgelegde loonbeslag, de (geschorste) auto's die op uw naam staan, de woon- en verblijfplaatsen van u en uw gezinsleden en het inkomen van u en uw gezinsleden. Ook zijn uw verklaringen op sommige onderdelen tegenstrijdig met de beschikbare informatie of eerder door u gedane verklaringen.
Dit leidt ertoe dat er twijfels zijn gerezen ten aanzien van uw integriteit en betrouwbaarheid als Douaneambtenaar, waardoor het noodzakelijk in u te stellen vertrouwen in het geding is en waardoor uw aanwezigheid op de werkvloer niet wenselijk is. Gedurende de schorsing en de toegangsontzegging verzoek ik te met klem op geen enkele wijze contact te leggen en/of te onderhouden met collega's. De ordemaatregelen stellen mij in de gelegenheid een weloverwogen beslissing te nemen ten aanzien van het vervolg en de eventuele gevolgen voor uw dienstverband”.
3.14
Op 17 februari 2023 heeft nog een derde gesprek plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] , de belangenbehartiger van [verzoeker] vanuit de vakbond, de heer [naam 4] , alsmede de heer [naam 1] en [naam 3] . [verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat de Staat de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek bij een integriteits- of beveiligingsincident (BIPO) niet heeft nageleefd. De Staat was het daar niet mee eens en heeft een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Van dit gesprek heeft [verzoeker] geen gespreksverslag ontvangen.
3.15
De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij brief van 31 maart 2023 de Staat verzocht om de ordemaatregelen in te trekken en [verzoeker] weer toe te laten tot de bedongen arbeid en zijn opleiding te (laten) voltooien. De Staat heeft daar geen gehoor aan gegeven.
3.16
Op 4 mei 2023 heeft [verzoeker] een kort geding procedure aangevraagd. Bij vonnis van 25 juli 2023 heeft de kantonrechter de vordering tot wedertewerkstelling van [verzoeker] afgewezen.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
De Staat heeft de kantonrechter verzocht - kort gezegd - om, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden, op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), dan wel een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond), dan wel op de cumulatiegrond (i-grond) en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
Volgens de Staat bestaat het verwijtbaar handelen van [verzoeker] eruit dat hij:
a. a) onjuiste opgaves heeft gedaan bij zijn indiensttreding (woonplaats),
b) onjuist heeft verklaard, dan wel onjuiste opgaaf heeft gedaan van zijn woonadres te [woonplaats 1] ; en/of
c) onaannemelijke en of niet transparante verklaringen heeft afgelegd vanaf het moment dat hij met de loonbeslagen door de werkgever was geconfronteerd.
4.3
[verzoeker] heeft geconcludeerd primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek en subsidiair tot veroordeling van de Staat tot doorbetaling van het loon tot aan de einddatum, betaling van de transitievergoeding, de billijke vergoeding en de cumulatievergoeding (indien ontbonden zou worden op de i-grond) en rente, met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
4.4
De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst ontbonden op de i-grond met ingang van 1 september 2023 en aan [verzoeker] een transitievergoeding toegekend van € 1.280,04 bruto en een bedrag van € 640,02 bruto als aanvullende vergoeding en daarbij bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen.

5.Verzoek in hoger beroep

5.1
In hoger beroep verzoekt [verzoeker] - kort gezegd en samengevat - het hof de beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en:
primair(onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst ook ná 1 november 2023 doorloopt vanwege het ontbreken van een aanzegging tot niet verlengen):
a. te verklaren voor recht dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht per 1 september 2023
te herstellen;
b. de Staat te veroordelen tot betaling van het loon, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, het verstrekken van bruto-netto specificaties, wedertewerkstelling van [verzoeker] op straffe van een dwangsom, en een voorziening te treffen als de onderbreking van de arbeidsovereenkomst zes maanden of langer heeft geduurd.
subsidiair:
c. de Staat te veroordelen aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 17.245,14 bruto, en daartoe een bruto-netto specificatie te verstrekken;
meer subsidiair:
d. te verklaren voor recht dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht per 1 september 2023 te herstellen;
e. de Staat te veroordelen tot betaling van het loon, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en het verstrekken van bruto-netto specificaties daarvan;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
f. de staat te veroordelen in de kosten van deze procedure en eerste aanleg en van de nakosten, alles met wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
[verzoeker] heeft twee grieven tegen de beschikking aangevoerd. Grief 1 richt zich tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een combinatie van omstandigheden (de i-grond). Grief 2 richt zich tegen de afwijzing van de billijke vergoeding.
6.2
Ter onderbouwing van grief 1 heeft [verzoeker] bepleit dat het onderzoek dat de Staat heeft uitgevoerd niet voldoet aan de eisen die de BIPO daaraan stelt. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het op basis van dat onderzoek verkregen bewijs moet worden uitgesloten voor de beoordeling van de aanwezigheid van een redelijke grond voor ontbinding (de g-grond, e-grond en i-grond). De Staat heeft zich verweerd tegen deze stelling en betoogd dat er sprake is van een discretionaire bevoegdheid om de BIPO toe te passen. In dit geval heeft geen persoonsgericht onderzoek in het kader van de BIPO plaatsgevonden en de BIPO is dan ook niet geschonden. Verder is het bewijs niet onrechtmatig verkregen en is bewijsuitsluiting niet aan de orde, aldus nog steeds de Staat.
6.3
Het hof zal de vraag naar de bewijsuitsluiting eerst behandelen en stelt daarbij het volgende voorop. Ook wanneer wordt vastgesteld dat bewijs onrechtmatig is verkregen door de partij die zich erop beroept, mag de rechter dat bewijs meenemen. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Alleen als er bijkomende omstandigheden zijn, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942).
6.4
Ingevolge de BIPO, versie 1.0 van 18 mei 2002 (zoals in de paragraaf onder “Doel, inhoud en status van de baseline” beschreven) kan een vermoeden van een integriteitsschending aanleiding zijn voor een onderdeel van de Rijksoverheid om een op de persoon gericht onderzoek te laten starten. In dit onderzoek worden alle relevante feiten en omstandigheden vermeld die het bevoegd gezag nodig heeft om te kunnen beoordelen of het handelen of nalaten van deze persoon in overeenstemming is geweest met wat een goed ambtenaar betaamt (art. 6 lid 1 AW). De BIPO onderkent dat zo’n intern onderzoek ingrijpend kan zijn voor iedereen die er mee te maken krijgt, dat de werkgever een bijzondere zorgplicht in dit proces heeft en dat daarom de baseline is ontwikkeld. Het onderliggende doel van de baseline is drieledig: (i) het bevoegd gezag handvatten bieden hoe te handelen bij vermoedens van een schending of incident, (ii) helderheid verschaffen aan iedereen die is betrokken bij een onderzoek over wat hun te wachten staat, (iii) voor alle persoonsgerichte onderzoeken eenzelfde set aan minimumeisen stellen. De baseline bevat aldus basisnormen voor het melden en het persoonsgericht onderzoek van integriteits- en beveiligingsincidenten. Departementen mogen niet naar beneden afwijken van de in deze baseline gestelde normen.
6.5
Uit de brief van het Bureau integriteit en veiligheid van de FIOD van 25 januari 2023 blijkt dat de Douane naar aanleiding van het loonbeslag en het gesprek daarover met [verzoeker] d.d. 17 januari 2023, het vermoeden heeft gekregen van mogelijke strafbare gedragingen/handelingen van [verzoeker] en zijn familie en daarom (op 19 januari 2023) informatie bij de BIV van de FIOD heeft ingewonnen. De BIV van de FIOD heeft daartoe politiegegevens met betrekking tot [verzoeker] geraadpleegd en de verkregen informatie aan de Douane verstrekt “ten behoeve van eventuele rechtspositionele maatregelen” tegen [verzoeker] . De brief sluit af met de zin: “Gelet op bovenstaande gegevens is het sterk de vraag of de heer [verzoeker] goed en betrouwbaar kan functioneren bij een handhavingsdienst als de douane.”
6.6
[verzoeker] is vervolgens in het gesprek van 31 januari 2023 nader ondervraagd waarbij de vragen - anders dan de Staat in deze procedure stelt - blijkens het gespreksverslag niet beperkt zijn gebleven tot informatie van de RDW. [verzoeker] is ondervraagd over onderwerpen met betrekking tot de verkregen politiegegevens zoals naar een mogelijke huurachterstand ten aanzien van het adres in [woonplaats 2] , de huur van de appartementen in [plaats] , de auto’s die daar stonden, inkomsten van zijn familie en de mogelijke betrokkenheid bij drugsgerelateerde activiteiten. [verzoeker] is bij dat gesprek niet geïnformeerd over het feit dat er nadere informatie bij de FIOD over hem was ingewonnen en verkregen en ook niet dat aan hem vragen werden gesteld die gerelateerd waren aan de politiegegevens die van de FIOD waren verkregen. [verzoeker] is vervolgens geschorst waarbij is vermeld “ook zijn uw verklaringen op sommige onderdelen tegenstrijdig met de beschikbare informatie of eerder door u gedane verklaringen”. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat met “de beschikbare informatie" ook de informatie van de FIOD is bedoeld. Zelfs in het gesprek van 17 februari 2023 waarin door de gemachtigde van [verzoeker] de schending van de BIPO aan de orde is gesteld, is [verzoeker] niet geïnformeerd over het onderzoek dat de FIOD tegen hem had ingesteld. Nadat partijen op 17 februari 2023 niet tot een regeling waren gekomen, heeft de Staat besloten de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De brief van de FIOD van 25 januari 2023 is pas bij indiening van het verzoekschrift als productie 9 ter kennis van [verzoeker] gebracht.
6.7
Het hof onderkent dat de Staat een zekere discretionaire bevoegdheid heeft bij het besluit om al dan niet een op de persoon gericht onderzoek in de zin van de BIPO te verrichten. De BIPO vermeldt immers dat een integriteitsschending aanleiding
kan(cursivering hof) zijn om een op de persoon gericht onderzoek te laten starten. Als zo’n onderzoek wél wordt gestart, dan is daarmee de toepasselijkheid van de BIPO echter een gegeven. Ten aanzien daarvan is geen sprake van een discretionaire bevoegdheid. Integendeel, van de in de BIPO opgenomen normen mag niet naar beneden worden afgeweken. Het ging in dit geval om een mogelijke integriteitsschending door [verzoeker] . In verband hiermee heeft De Staat contact opgenomen met de FIOD, die op haar beurt onderzoek heeft laten verrichten naar de persoon van [verzoeker] . Bij dit onderzoek zijn in elk geval de politiegegevens met betrekking tot [verzoeker] geraadpleegd. Met de stelling dat geen sprake was van een onderzoek in de zin van de BIPO omdat er slechts twee gesprekken hebben plaatsgevonden (op 17 januari 2023 over een loonbeslag en op 30 januari 2023 over nadere informatie) gaat de Staat hier volledig aan voorbij. Naar het oordeel van het hof kan het raadplegen van de politiegegevens over een specifiek persoon vanwege een mogelijke integriteitsschending niet anders worden begrepen dan als een onderzoek zoals bedoeld in de BIPO: een onderzoek dat zich richt op het handelen of nalaten van één of meer personen waarbij ‘alle relevante feiten en omstandigheden [worden] verzameld die het bevoegd gezag nodig heeft om te kunnen beoordelen of het handelen of nalaten van deze persoon of personen in overeenstemming is geweest met wat een goed ambtenaar betaamt.’ De Staat is daarmee voorbij gegaan aan de rechten die [verzoeker] op grond van de BIPO heeft, waaronder helderheid over het te verrichten onderzoek en de BIPO-minimumeisen aan dat onderzoek. De stelling van de Staat dat er geen onderzoek in het kader van de BIPO heeft plaatsgevonden en de BIPO
daaromniet van toepassing is, is dus onjuist en wordt daarom verworpen.
6.8
Dat de Staat de BIPO niet heeft toegepast maar de FIOD onderzoek heeft laten verrichten, vormt een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verzoeker] waarvoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Het hof is daarom van oordeel dat het van de FIOD verkregen bewijs niet op rechtmatige wijze is verkregen. Dit leidt er hier echter niet toe dat die gegevens van bewijs voor het bestaan van een redelijke grond voor ontbinding moeten worden uitgesloten. Het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid (in rechte) aan het licht komt en het belang dat de Staat zijn stellingen in rechte aannemelijk kan maken, weegt hier zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Het hof kent hierbij gewicht toe aan het feit dat [verzoeker] in opleiding was en zijn werkzaamheden verrichtte bij een cruciaal onderdeel van de Douane, namelijk de scan in de haven van [woonplaats 1] . Dit neem niet weg dat het hof de handelwijze van de Staat zal moeten betrekken bij de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekomt. Het hof dient daartoe echter eerst de vraag te beantwoorden of er een redelijke grond was voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] .
Redelijke grond voor ontbinding
6.9
De beoordeling of de kantonrechter terecht een redelijke grond heeft aangenomen en tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is overgegaan, is een beoordeling ‘ex tunc’, maar doet niet af aan de herkansingsfunctie van het hoger beroep (ECLI:NL:HR:2020:284). De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden vanwege een combinatie van omstandigheden en daartoe overwogen (in rov 5.14): “ [verzoeker] is, al dan niet door onwetendheid, niet duidelijk geweest in de antwoorden op vragen die de Staat naar aanleiding van het loonbeslag en zijn woon- of verblijfplaats heeft gesteld. Dit heeft niet alleen geleid tot gerede twijfels over de financiële situatie van [verzoeker] en zijn woon-verblijfsituatie, maar ook tot zorgen over de beïnvloedbaarheid van [verzoeker] van buitenaf. Immers het afgeven aan een derde van een persoonlijke Digi-D-code en het op naam laten zetten van auto’s – waarmee ook nog overtredingen worden begaan waarvan betrokkene geen weet van heeft – brengt een niet te aanvaarden integriteitsrisico met zich. Dat weegt extra zwaar nu het – zoals in deze zaak – gaat om een douanefunctie als BOA werkzaam in de Rotterdamse Haven, die zich bezig gaat houden met het scannen van containers op onder andere verboden middelen, zoals drugs.”
6.1
Het hof maakt deze overweging van de kantonrechter tot de zijne. In aanvulling daarop geldt het volgende. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de i-grond niet gebruikt mag worden voor het repareren van andere niet voldragen gronden. Het hof is van oordeel dat daar geen sprake van is. Er is sprake van omstandigheden genoemd onder de e-grond (verwijtbaar handelen) en de g-grond (verstoorde verhouding) die tezamen zodanig zijn dat van de Staat in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren. Daarbij komt bijzonder gewicht toe aan het - onaanvaardbare - integriteitsrisico dat deze omstandigheden samen opleveren voor de douanefunctie van [verzoeker] . [verzoeker] is in opleiding voor een cruciale douanefunctie. Door een combinatie van zijn handelen en nalaten (niet verblijven op zijn ook bij indiensttreding onjuist opgegeven/ geregistreerde woonadres, verschillende auto’s op zijn naam waar hij geen zicht op heeft, het overlaten van de post aan zijn ouders) en het ontbreken van een goede (transparante) verklaring hiervoor, moet hij verantwoordelijk worden gehouden voor het grote aantal verkeersovertredingen, begaan met auto’s die op zijn naam staan. Hierdoor zijn er boetes op zijn naam verschuldigd geworden, zijn deze opgelopen, zijn er uiteindelijk dwangbevelen uitgevaardigd, is er voor een aanzienlijk bedrag loonbeslag ten laste van [verzoeker] onder de Staat gelegd en stond er nog een groot aantal boetes open voor een aanzienlijk bedrag waar nog geen loonbeslag voor was gelegd. Het integriteitsrisico dat hierdoor is ontstaan maakt dat er een voldragen combinatiegrond is, zodanig dat van de Staat in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst – die voor bepaalde tijd was aangegaan – met [verzoeker] voort te zetten. Dat [verzoeker] een leerling was die tijdens de opleiding goede vorderingen maakte en hij direct na het eerste gesprek met hem op 17 januari 2023 geprobeerd heeft een en ander zo goed mogelijk te verhelpen, doet daar niet aan af omdat dit die omstandigheden niet wegneemt. Herplaatsing lag niet in de rede, gelet op de ernst van het integriteitsrisico en de nog korte duur van de arbeidsovereenkomst tot 1 oktober 2023.
6.11
[verzoeker] heeft nog als verweer gevoerd dat de arbeidsovereenkomst na 1 oktober 2023 is doorgelopen omdat geen aanzegging heeft plaatsgevonden (zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW). Dit verweer vindt geen steun in de wet of rechtspraak en wordt daarom verworpen. De aanzegverplichting geldt immers alleen als de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en geldt niet als de arbeidsovereenkomst op andere wijze eindigt, zoals in het geval van [verzoeker] door ontbinding door de kantonrechter.
6.12
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] terecht heeft ontbonden op de i-grond waarbij aan [verzoeker] terecht de transitievergoeding en de aanvullende vergoeding is toegekend.
Ernstig verwijtbaar handelen/ billijke vergoeding
6.13
[verzoeker] heeft betoogd dat de Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de BIPO niet toe te passen. Het hof komt ook tot die conclusie. De Staat had zich bij het onderzoek naar [verzoeker] moeten laten leiden door het beginsel van goed werkgeverschap en de bijzondere zorgplicht die zij heeft als onderdeel van de Rijksoverheid bij het doen van onderzoek naar integriteitsschendingen. De Staat heeft naar aanleiding van twijfels over de integriteit van [verzoeker] een persoonsonderzoek bij de FIOD laten verrichten zonder daarover de benodigde transparantie te betrachten en zonder de waarborgen van de BIPO in acht te nemen (zoals zorg voor de betrokkene tijdens het onderzoek, voldoen aan minimumeisen zoals eisen van proportionaliteit en subsidiariteit). In ieder geval had de Staat over dat onderzoek en de resultaten daarvan openheid van zaken moeten geven in het gesprek van 30 januari 2023 toen [verzoeker] werd ondervraagd over de verkregen politiegegevens (onder andere over “ [plaats] ”), maar zeker ook in het gesprek van 23 februari 2023 toen de gemachtigde van [verzoeker] nota bene uitdrukkelijk aan de orde stelde dat de Douane de BIPO niet had nageleefd. Dit klemt te meer nu de Staat [verzoeker] verwijt dat zijn verklaringen op sommige onderdelen strijdig zijn met onder andere “de beschikbare informatie” terwijl de Staat de aard en herkomst van deze informatie eerst achteraf in de ontbindingsprocedure met [verzoeker] heeft gedeeld. Het is verder niet uit te sluiten - zoals zijdens [verzoeker] is betoogd - dat [verzoeker] zich in het gesprek van 30 januari 2023 overdonderd heeft gevoeld door vragen over de zonder zijn medeweten ingewonnen politiegegevens en dat dit mogelijk de wijze van beantwoording heeft beïnvloed en daarmee het beeld dat de Douane van [verzoeker] in dat gesprek heeft gekregen. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Staat de beëindigingsbeslissing heeft genomen mede op basis van informatie en advisering van de FIOD waarover zij onvoldoende tijdig transparantie heeft betracht. Het is aannemelijk dat [verzoeker] hierdoor is belemmerd in zijn verdediging. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is dan ook (mede) het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
6.14
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van de door hem verzochte billijke vergoeding van € 17.000,- bruto gesteld dat hij inkomensschade heeft geleden, maar hij heeft dat verder niet onderbouwd. Hij heeft inmiddels ander werk, maar verdient daarbij volgens zijn eigen zeggen niet wat hij voorheen bij de Staat verdiende. Het hof is van oordeel dat een billijke vergoeding op zijn plaats is teneinde daarmee tegen te gaan dat de Staat in de toekomst in een voorkomend geval opnieuw op een dergelijk verwijtbare wijze tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst besluit. Het hof bepaalt de billijke vergoeding, gelet ook op de hoogte van de transitievergoeding en de aanvullende vergoeding, daarom op € 5.000,- bruto.
Conclusie en proceskosten
6.15
De conclusie is dat grief 1 faalt en grief 2 slaagt. Het hof zal de beschikking bekrachtigen en voor zover als tegenverzoek de billijke vergoeding en een bruto-netto specificatie is afgewezen, de beschikking op dat onderdeel vernietigen.
6.16
Partijen zijn in hoger beroep ieder op punten in het ongelijk gesteld. Het hof zal de proceskosten van het hoger beroep daarom compenseren in die zin dat partijen de eigen proceskosten dragen.

7.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter uitsluitend voor zover daarbij de als tegenverzoek verzochte billijke vergoeding en bruto-netto specificatie zijn afgewezen en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt de Staat aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt de Staat om een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken waaruit blijkt dat de Staat uitvoering heeft gegeven aan de hierboven genoemde betaling;
bekrachtigt voor het overige de beschikking van de kantonrechter Rotterdam van 25 juli 2023;
bepaalt dat partijen elk de eigen kosten dragen van de procedure in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.D. Ruizeveld, mr. M. Verkerk en mr. R.G.C. Veneman en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 30 juli 2024 in aanwezigheid van de griffier.