Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.de vennootschap onder firma Amusements Automaten [naam 2],
[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 15 mei 2023, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023;
- de memorie van grieven van [appellanten], met productie 30;
- de memorie van antwoord van de Staat;
- productie 31 die [appellanten] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
[appellant 2] en [appellant 2] zijn de vennoten van de VOF. De VOF hield zich bezig met de exploitatie (zoals de onderverhuur, de opstelling en het onderhoud) van de kansspelautomaten in Nederland.
In maart 2013 ging Magic Coins GmbH failliet. Daarvóór verkocht zij met terugwerkende kracht per 2 januari 2013 de in Nederland opgestelde kansspelautomaten aan Spiel-Center Fair Play GmbH (hierna: de GmbH). [appellant 4] was daarvan bestuurder en bedrijfsleidster. De GmbH verhuurde de in Nederland opgestelde kansspelautomaten aan de VOF.
Bij het verrekenen van de opbrengsten van de automaten bij de opstellers hield de VOF 29% kansspelbelasting in. Zij betaalde echter geen kansspelbelasting. Medio 2015 heeft de GmbH de kansspelautomaten verkocht aan de VOF.
Op 17 april 2015 diende [appellant 2], namens de GmbH, in Nederland zogenoemde nihilaangiften in voor de kansspelbelasting over de jaren 2013 en 2014. Deze nihilaangiften waren voor de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek te beginnen.
De FIOD heeft vandaag drie verdachten aangehouden in een onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket naar fraude met kansspelbelasting en het witwassen van inkomsten daaruit. Het gaat om circa 400.000 euro. De FIOD heeft beslag gelegd op circa honderd gokkasten in horecagelegenheden in het Oosten van het land.
4.Procedure bij de rechtbank
Daarom is de (hoofd)schadevergoedingsvordering afgewezen. De rechtbank achtte dit niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De rechtbank heeft de Staat veroordeeld om aan [appellant 2] en jr. en [appellant 4] (ieder) € 1.000,- te betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
5.Vorderingen in hoger beroep
Verder stellen zij dat zij ook schade hebben geleden ten gevolge van het persbericht van 2 december 2015 dat zij onrechtmatig vinden en waarvoor de verjaringstermijn geen vijf maar zes jaren bedraagt (grief 5). Ten slotte achten zij het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (grief 6).
6.Beoordeling in hoger beroep
nietdat voor het beginnen van de verjaringstermijn vereist is dat de benadeelde niet alleen bekend is met feiten en omstandigheden rond de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon maar óók nog met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden. De exacte omvang van de schade hoeft ook nog niet vast te staan.
onschuldigeburger in Nederland mag worden verwacht (zeker als die wordt bijgestaan door een advocaat) dat hij vanaf het begin van de strafvervolging rekening houdt met de mogelijkheid van vrijspraak door de rechter omdat de onschuld zou blijken. Bovendien hebben [appellanten] ook toen zij op 9 oktober 2020 wisten dat zij onherroepelijk waren vrijgesproken, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de Staat tijdig aansprakelijk te stellen of de verjaring te stuiten.
daadwerkelijkrechtsmiddel in de zin van artikel 13 van het EVRM [5] hadden om hun vordering geldend te maken, totdat sprake was van gebleken onschuld door een (onherroepelijke) vrijspraak. Ook dit betoog slaagt niet. Een onherroepelijke vrijspraak is geen noodzakelijke voorwaarde voor een beroep op de a-grond of b-grond en zeker niet om de verjaring te stuiten. Een vrijspraak betekent volgens vaste rechtspraak nog niet zonder meer dat voldaan is aan het strenge gebleken onschuld-criterium (de b-grond) en omgekeerd kan ook zonder vrijspraak sprake zijn van gebleken onschuld, bijvoorbeeld in geval bij een sepot de onschuld blijkt. Daarnaast kan een beroep op de a-grond ook mogelijk zijn in geval van een veroordeling, bijvoorbeeld als een dwangmiddel is toegepast voordat sprake was van een redelijke verdenking of als sprake is geweest van een disproportionele toepassing van dwangmiddelen. Voor zover [appellanten] (voor de rechtbank) hebben gesteld dat zij gedwongen zouden zijn geweest in strijd met artikel 21 Rv [6] te handelen als zij waren gaan procederen voordat zij waren vrijgesproken, is dit onjuist: als een uitspraak er nog niet is, hoeft die ook niet te worden overgelegd. Het feit dat het verstandig kan zijn om pas een procedure aanhangig te maken als een vervolging voor de verdachte positief is afgerond in een vrijspraak (of sepotbeslissing) en die beslissing kan worden overgelegd, brengt niet mee dat de verjaringstermijn niet eerder kan zijn gaan lopen. [appellanten] zouden daarmee namelijk miskennen dat zij de verjaring in ieder geval al konden stuiten. Niet valt in te zien waarom dat niet ergens in de vijf jaren van hen gevergd kon worden. Hun stelling dat zij niet hoefden te stuiten omdat de verjaringstermijn nog niet liep, klopt gezien het voorgaande niet.
verdachten(geen criminelen of veroordeelden) zijn aangehouden en dat dit gebeurde in een
onderzoek naar(geen veroordeling voor) belastingfraude. Verder rept het over ‘vermoeden’. Dat als de reden voor het beslag op de gokkasten is gegeven dat ‘
misdaad niet mag lonen’, is niet onrechtmatig. Immers, [appellanten] hebben niets aangevoerd op grond waarvan het hof tot het oordeel kan komen dat het niet de verdenking was die de reden voor het beslag was, terwijl het woord ‘
misdaad’ in het persbericht in het verband van de doorzoekingen en het beslag staat waarbij [appellanten] duidelijk slechts verdachten waren. Dat woord kan daarom niet als onrechtmatig jegens de verdachten worden aangemerkt. De onschuldpresumptie is niet met het persbericht geschonden.
De vijfde grief van [appellanten] treft dus geen doel.
.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 3.389,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
- bepaalt dat als [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak hebben voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellanten] de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na betekening hebben voldaan.
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.