ECLI:NL:GHDHA:2024:133

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
BK-22/1241
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 oktober 2022. Het hoger beroep betreft een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten die aan [X B.V.] was opgelegd. De Heffingsambtenaar had de voorlopige aanslag vernietigd, maar [Y] ging in beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank die het beroep ongegrond verklaarde. Het Hof heeft vastgesteld dat [Y] niet de vereiste machtiging had overgelegd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, ondanks dat [Y] meerdere keren verzuimen had geprobeerd te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een schriftelijke machtiging voor de indiener van het hoger beroep, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor vergoeding van immateriële schade, omdat [Y] niet gerechtigd was om het rechtsmiddel aan te wenden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1241

Uitspraak van 16 januari 2024

in het geding tussen:
[Y] , beweerdelijk namens
[X B.V.], thans: [X-1 B.V.] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 oktober 2022, nummer SGR 21/6955.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2021 aan belanghebbende voor de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] voor het jaar 2021 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd van € 646 (de voorlopige aanslag).
1.2.
[Y] heeft tegen de voorlopige aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de voorlopige aanslag vernietigd en een proceskostenvergoeding ten bedrage van € 66,25 toegekend.
1.3.
[Y] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 548. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[Y] heeft op 6 december 2022, 25 mei 2023, 2 november 2023 en 5 december 2023 nadere stukken ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 december 2023. Partijen zijn verschenen. De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken BK-22/1242 ten name van [A B.V.] en BK-23/59 ten name van belanghebbende. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof van [Y] op 7 en 29 december 2023 nadere stukken ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft op de desbetreffende stukken verder geen acht geslagen.

Feiten

2.1.
Bij brief van 23 november 2022, door het Hof ontvangen op 24 november 2022, heeft [Y] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Het hogerberoepschrift vermeldt, voor zover in hoger beroep relevant:
“Namens belanghebbende, [belanghebbende] , zie verder het volledige procesdossier terzake de beroepsprocedure, wordt hierdoor tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag d.d. 14 oktober jl., welke kwestie aldaar bekend is onder het zaaknummer 21/6955. Kopie van die beslissing is aangehecht. De volmacht maakt reeds deel uit van het Rechtbankdossier.”
2.2.
Bij aangetekende brief van 28 november 2022 heeft het Hof [Y] in de gelegenheid gesteld om de bij het ingestelde hoger beroep geconstateerde verzuimen te herstellen. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“U heeft hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. Het hogerberoepschrift voldoet niet aan de hierna aangekruiste vereisten. U heeft verzuimd:
1 [x] de gronden van het hoger beroep te vermelden;
(…)
5 [x] een op uw naam gestelde volmacht over te leggen.
(…)
Het gerechtshof stelt u in de gelegenheid het verzuim/de verzuimen uiterlijk op
26 december 2022te herstellen. U wordt verzocht de stukken
in tweevoudin te dienen. De termijn wordt niet verlengd.
Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.3.
Bij brief van 5 december 2022, door het Hof ontvangen op 6 december 2022, heeft [Y] de gronden van het hoger beroep aangevuld. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“Inzake uw dossier(s) met het(de) griffienummer(s) 22/1241 bericht ik u hierdoor in ieder geval tijdig (…) alsvolgt n.a.v. uw recente missive: de volmacht maakte reeds deel uit van het dossier van verweerder én -uiteraard hierdoor alleen al- van het aan u (door)geleverde dossier van de Rechtbank! (…)
We hoeven toch niet nodeloos extra werk nodeloos dubbel te gaan doen?”
2.4.
[Y] heeft bij brieven van 5 december 2022 en 30 december 2022 een beroep gedaan op betalingsonmacht inzake griffierecht. De griffier van het Hof heeft het beroep afgewezen. Het griffierecht is op 25 januari 2023 betaald.
2.5.
Bij aangetekende brief van 3 mei 2023 heeft het Hof [Y] opnieuw in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde verzuimen in het hogerberoepschrift te herstellen. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“U heeft hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. Het hoger beroepschrift voldoet niet aan de hierna aangekruiste vereisten. U heeft verzuimd:
[X] een op uw naam gestelde machtiging over te leggen.
[X] een uittreksel inschrijving KvK, waaruit blijkt dat de indiener van het hogerberoepschrift (degene die daartoe een volmacht heeft gegeven) daartoe gerechtigd is, over te leggen.
Het rechtbankdossier bevat deze stukken niet.
Het gerechtshof stelt u in de gelegenheid de verzuimen uiterlijk op
1 juni 2023te herstellen door een
recenteschriftelijke machtiging en een
recentuittreksel van de KvK over te leggen. De termijn wordt niet verlengd.
Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.6.
Bij brief van 25 mei 2023 heeft [Y] een nader stuk ingediend. Het nader stuk vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“(…): de volmacht van onze klant, vanzelfsprekend op naam van ondergetekende, bevindt zich uiteraard reeds in het dossier -naar ik aanneem te uwent- van de Rechtbank. Mutatis Mutandis geldt hetzelfde voor de gebruikelijke uittreksels KvK!
Het komt mij voor, dat ,,dubbel werk“ zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Indien onverhoopt bij u enig stuk in het ongerede is geraakt, ben ik uiteraard graag bereid dat
-specifieke bescheid- desgevraagd na te zenden. Wilt u mij dan daarvoor een (nadere) termijn verlenen tot 29 juni aanstaande?”
2.7.
Bij brief van 12 oktober 2023 heeft het Hof [Y] uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling van onderhavige zaak. De uitnodiging vermeldt:
“Als u [
Hof:belanghebbende] zelf niet naar de zitting komt, kan een gemachtigde namens u de zitting bijwonen. Uw gemachtigde dient dan in bezit te zijn van een behoorlijke, door u ondertekende volmacht. Als u al eerder een volmacht hebt ingestuurd, is dat niet nodig.”

Geschil in hoger beroep

3. In geschil is of het hoger beroep ontvankelijk is.

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep

Beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht in hoger beroep
4.1.
Aangezien geen gegevens over het inkomen en het eventuele vermogen van belanghebbende zijn ingediend, heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het Hof terecht afgewezen. Na deze afwijzing is geen enkel relevant (financieel) gegeven ingediend waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht – dat op 25 januari 2023 is voldaan – in staat was.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
4.2.
Op grond van artikel 6:5, lid 1, letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het tenminste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met indiener gedoeld op degene die voor zichzelf beroep instelt of namens wie beroep wordt ingesteld (HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876, BNB 2021/117).
4.3.
Artikel 8:24, lid 1 en lid 2, Awb luiden als volgt:
“1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.”
4.4.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Ingevolge artikel 6:24 Awb zijn beide artikelen ook van toepassing op de procedure in hoger beroep.
4.5.
De Hoge Raad heeft op 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, BNB 2014/44, met betrekking tot de toepassing van artikel 6:6 Awb het volgende geoordeeld:
“3.3.2. Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
3.3.3.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.3.4.
Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, nr. 200504755/1, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140, en Centrale Raad van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie van toelichting wijst erop dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet worden aangemerkt (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 123). Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden verlangd, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het geval die gemachtigde een advocaat is.”
4.6.
[Y] is bij brief van 28 november 2022 (2.2) en bij brief van 3 mei 2023 (2.5) de gelegenheid geboden een op zijn naam gestelde machtiging van belanghebbende over te leggen. Beide brieven vermelden dat, indien binnen de daarvoor gestelde termijn van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Vast staat dat [Y] desondanks geen op zijn naam gestelde machtiging van belanghebbende heeft overgelegd. Het Hof verklaart het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk. De stelling van [Y] dat hij de brief van 28 november 2022 niet heeft ontvangen, maakt dit oordeel niet anders. [Y] heeft de ontvangst van de brief van 3 mei 2023 niet betwist, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 6:6, aanhef en letter a, Awb. Het door [Y] ter zitting van het Hof gedane aanbod om alsnog een machtiging toe te sturen acht het Hof tardief en in strijd met de goede procesorde.
Vergoeding van immateriële schade
4.7.
Indien degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In een dergelijk geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden (HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660, BNB 2021/168). Gelet op het onder 4.6 weergegeven oordeel dat [Y] niet bevoegd was om het rechtsmiddel van hoger beroep in te stellen, komt het Hof daarom niet toe aan de beoordeling van zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, I. Reijngoud en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.