Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Kone B.V.,
Kone Oyj,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 22 september 2021, waarmee Kone in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2013, 23 oktober 2019, 7 oktober 2020 en 23 juni 2021;
- het herstelexploot van Kone van 8 december 2021;
- de memorie van grieven tevens houdende incidentele conclusie tot zaaksvoeging van Kone van 15 maart 2022, met producties;
- de memorie van antwoord in het incident van SECC van 29 maart 2022;
- de memorie van antwoord van SECC van 2 augustus 2022, met producties;
- de dagvaarding van 23 september 2021, waarmee SECC in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2013, 23 oktober 2019, 7 oktober 2020 en 23 juni 2021;
- de memorie van grieven van SECC van 15 maart 2022, met producties;
- de memorie van antwoord van Kone van 2 augustus 2022, met producties;
3.Feitelijke achtergrond
het (…) verwerven en te gelde maken van vorderingen, welke vorderingen verband houden met kartelvorming op het terrein van (rol)trappen, liften en/of rollende trottoirs, welke kartelvorming plaatsvond in of rond de periode van negentienhonderd vierennegentig tot twee duizendvier als gevolg waarvan natuurlijke personen of rechtspersonen (…) waarmee de stichting dienovereenkomstig heeft gecontracteerd (deze rechtspersonen of natuurlijke personen hierna te noemen: de “Claimhouders”) direct of indirect schade hebben geleden (…)”
Kone/Commissie, ECLI:EU:T:2011:365. Kone is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Gerecht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft het hoger beroep verworpen bij arrest van 24 oktober 2013,
Kone/Commissie, ECLI:EU:C:2013:696.
On behalf of Stichting Elevator Cartel Claims (SECC) - and to the extent necessary all the companies listed in Annex 1 attached (together being the entities defined below as Purchasers) - I inform you of the following.
4.Procedure bij de rechtbank
in de zaak met zaak- en rolnummer C/10/547149 / HA ZA 18-309
in de zaak met zaak- en rolnummer C/10/547255 / HA ZA 18-316
in beide zaken
Skanska, ECLI:EU:C:2019:204 voor de aansprakelijkheid van Kone Oyj als moedervennootschap voor de gedragingen van Kone B.V.
umbrella pricingbuiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot gestelde indirecte schade (geleden doordat een claimhouder producten of diensten heeft afgenomen van een (rechts)persoon die op zijn beurt producten of diensten heeft afgenomen van een karteldeelnemer) heeft de rechtbank overwogen dat SECC moet onderbouwen dat de schade uiteindelijk door de claimhouder is gedragen. SECC kan niet volstaan met de stelling dat de schade is geleden door een groep waarvan de claimhouder deel uitmaakt. Alleen de schadelijdende vennootschap zelf kan vergoeding van de schade vorderen.
Skanska-arrest leidt de rechtbank af dat Kone Oyj naast Kone B.V. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die deze claimhouders mogelijk hebben geleden.
5.Vorderingen in hoger beroep
umbrella pricingen na-ijleffecten; en (iv) de aannemelijkheid van mogelijke schade ten aanzien van individuele claimhouders en specifieke schadeposten. Verder onderbouwt SECC haar voorwaardelijke artikel 843a-vordering (viii).
6.Beoordeling in hoger beroep
De omvang en het effect van het kartel
ad hockarakter had. Alleen als meerdere liftfabrikanten voor een project werden uitgenodigd, en een van hen een speciaal belang had bij het project, vond overleg plaats. Ten aanzien van deze projecten vergeleken de deelnemers hun prijzen onderling waarbij degene met de laagste prijs in beginsel de opdracht kreeg. De inbreuk was niet gericht op prijsopdrijving, maar op de verdeling van projecten waarvoor meerdere liftfabrikanten werden uitgenodigd een bod uit te brengen en waarbij een van hen een speciaal belang had. Met het gebruik van de term “
single and continuous infringement” in de Beschikking bedoelt de Commissie slechts dat meer dan een keer sprake is geweest van een project ten aanzien waarvan afstemming heeft plaatsgevonden, niet dat de afstemming een martktbreed karakter had. Verder volgt uit de Beschikking dat de inbreuk alleen zag op onderhoud van bestaande liftinstallaties en niet op het onderhoud van nieuwe installaties. In het licht van het voorgaande is het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van één enkele onrechtmatige gedraging die de gehele inbreukperiode heeft voortgeduurd, onbegrijpelijk.
each and every project” aan een bepaalde karteldeelnemer toe te wijzen, omdat de karteldeelnemers als uitgangspunt hanteerden dat zij hun bestaande klanten zouden behouden. Daarom was alleen overleg nodig als een project niet automatisch aan een karteldeelnemer toeviel op grond van een bestaande relatie met de betreffende klant (vgl. randnummer 384 van de Beschikking). Als een project het voorwerp werd van concurrentie omdat de klant meerdere leveranciers uitnodigde om een aanbieding te doen, en een karteldeelnemer een specifieke interesse had in het project, kon hij om overleg met de andere karteldeelnemers vragen. In het overleg werden de biedprijzen vergeleken. Als uitgangspunt gold dat het project toekwam aan de karteldeelnemer met de laagste biedprijs. In de meeste gevallen hielden de karteldeelnemers echter rekening met de specifieke interesse van één van hen door minder agressieve biedprijzen in te dienen (vgl. randnummer 443 van de Beschikking).
single and continuous infringement” omschreven in de Beschikking bleven dus niet beperkt tot opdrachten ten aanzien waarvan het verdelingsmechanisme concreet werd toegepast, maar de verdeling van deze opdrachten was onderdeel van een “
overall scheme to share and regulate the market” (randnummer 561 van de Beschikking). Daarbij kan in het midden blijven of de mededinging volledig werd uitgesloten. Ook als het verdelingsmechanisme nog ruimte liet voor concurrentie, dan had die concurrentie in ieder geval een ander verloop dan zonder het verdelingsmechanisme het geval zou zijn geweest.
(…) the undertakings in such concertation must have taken into account the information exchanged between them in determining their own conduct on the market”). Aangezien de karteldeelnemers samen in de inbreukperiode marktaandelen hadden van 83% tot 97% op de relevante markten in Nederland, had een beïnvloeding van het marktgedrag van de karteldeelnemers gevolgen op vrijwel de gehele markt.
(…) colluded not to compete with each other for maintenance contracts for elevators and escalators already in service” (randnummer 559 onder (b)). Kone leidt daar ten onrechte uit af dat onderhoudscontracten voor nieuwe liftinstallaties buiten het bereik van het kartel vielen. Met betrekking tot onderhoudscontracten gold als uitgangspunt dat karteldeelnemers hun eigen installaties onderhielden en geen onderhoudscontracten van elkaar overnamen (vgl. randnummers 451 en 452 van de Beschikking). Het lag voor de hand dat het onderhoud van een nieuwe liftinstallatie aanvankelijk werd verzorgd door de leverancier van die installatie. Het uitgangspunt dat de karteldeelnemers geen onderhoudscontracten van elkaar overnamen, had dus ook tot gevolg dat de concurrentie ten aanzien van onderhoudscontracten voor nieuwe liftinstallaties aan banden werd gelegd.
overcharge(de prijsverhoging die kan worden toegerekend aan het kartel). De economische deskundigen van partijen nemen daar tegengestelde standpunten over in. Het hof is zonder nader (deskundigen)onderzoek niet in staat de juistheid van deze analyses te beoordelen. Dat is in deze (hoofd)procedure ook niet nodig. De discussie over de omvang van de
overchargehoort thuis in de schadestaatprocedure. In deze (hoofd)procedure volstaat dat de mogelijkheid van schade als gevolg van de inbreuk aannemelijk is.
Verjaring
een inbreukbeslissing waartegen op grond van gangbare rechtsmiddelen geen of niet langer meer beroep open staat”. Weliswaar is de Kartelschaderichtlijn in deze zaak temporeel niet van toepassing, maar volgens het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2016 in
TenneT/ABB(ECLI:NL:HR:2016:1483) is het gelet op het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel wenselijk om het Nederlandse recht zo uit te leggen dat het leidt tot uitkomsten die verenigbaar zijn met de Kartelschaderichtlijn. Verder heeft het Hof van Justitie van de EU in zijn arrest van 28 maart 2019 in zaak C-637/17,
Cogeco(ECLI:EU:C:2019:263) overwogen dat een nationale regeling met betrekking tot verjaring en de stuiting daarvan, afgestemd moet zijn op het specifieke karakter van het mededingingsrecht.
contra legemvan artikel 3:310 BW. Daarin verschilt deze zaak van de zaak
TenneT/ABB. Voor het doorberekeningsverweer waar het in die zaak om ging waren reeds vergelijkbare grondslagen in de Nederlandse wetgeving aanwezig. Ten slotte kan SECC zich niet beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak
Cogeco. De Nederlandse verjaringsregels die van kracht waren vóór de implementatie van de Kartelschaderichtlijn zijn aanzienlijk minder streng dan de Portugese verjaringsregels die in die zaak aan de orde waren. Van de Nederlandse verjaringsregels kan niet worden gezegd dat zij de uitoefening van het recht op schadevergoeding wegens inbreuken op het mededingingsrecht onmogelijk of uiterst moeilijk maken.
Volvo en Daf/RM, punt 64 en verder). Het kan in het midden blijven op welk van deze twee momenten de verjaring een aanvang heeft genomen omdat dat voor de beoordeling geen verschil maakt.
umbrella pricing(prijsverhogingen van niet-kartelleden in reactie op een kartel), heeft de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing buiten beschouwing gelaten.
- i) op welke wijze de liftinstallaties zijn aangekocht, geïnstalleerd, onderhouden of gemoderniseerd in de inbreukperiode door iedere claimhouder,
- ii) waarbij specifiek aangegeven moet worden (a) welke partijen daarvoor zijn benaderd en/of erop in zijn gegaan, (b) wanneer in dit kader overeenkomsten zijn aangegaan en eventueel zijn verlengd, gewijzigd en/of beëindigd, (c) van wie welke liftinstallaties zijn gekocht en/of door wie deze liftinstallaties zijn geïnstalleerd en (d) van wie welke onderhoudsdiensten of modernisatiediensten zijn ingekocht in deze periode, en
- iii) dat hiervoor betalingen zijn verricht op grond van een in dit kader tussen de claimhouder en een van de karteldeelnemers gesloten overeenkomst.
umbrella pricingof na-ijleffecten (schade geleden doordat het na beëindiging van het kartel nog enige tijd heeft geduurd voordat prijzen weer op een competitief niveau waren), omdat de claimhouders alleen vorderingen tot vergoeding van de schade geleden als gevolg van de afname van producten of diensten van een van de karteldeelnemers tijdens de inbreukperiode aan SECC hebben overgedragen. Afgezien daarvan meent Kone dat SECC onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de claimhouders schade hebben geleden als gevolg van
umbrella pricingof na-ijleffecten.
umbrella pricingen na-ijleffecten.
- i) de grondslag voor de aansprakelijkheid moet vaststaan; in de hoofdprocedure moet worden vastgesteld dat en waarom (op grond waarvan) een partij aansprakelijk is;
- ii) de mogelijkheid van schade moet aannemelijk zijn;
- iii) de rechter moet niet reeds in de hoofdprocedure de schade kunnen begroten.
single and continuous infringement” omschreven in de Beschikking niet beperkt bleven tot opdrachten ten aanzien waarvan het verdelingsmechanisme concreet werd toegepast, maar dat de verdeling van opdrachten onderdeel was van een “
overall scheme to share and regulate the market” (randnummer 561 van de Beschikking). Anders dan door Kone wordt gesteld, is het dus niet nodig om voor iedere afzonderlijke transactie tussen een claimhouder en een karteldeelnemer na te gaan of onrechtmatig is gehandeld. Ook als een opdracht niet werd aanbesteed, maar één-op-één aan een karteldeelnemer werd gegund, viel zij binnen de reikwijdte van het kartel en is de mogelijkheid van schade aannemelijk. De deelname aan het kartel kan dus tot schade hebben geleid zonder dat hoeft te worden vastgesteld dat het gaat om een transactie waarbij het verdelingsmechanisme daadwerkelijk is toegepast.
in storing gaan” en het feit dat onderdelen regelmatig moeten worden vervangen, maken dat niet anders. Andere ‘algemene feiten’ waaruit kan worden opgemaakt dat mogelijk schade is geleden heeft SECC niet aangevoerd.
Skanska-arrest volgt dat in de context van vorderingen tot vergoeding van schade voor schending van de mededingingsregels van de Europese Unie uitgegaan moet worden van het begrip ‘onderneming’ in de zin van artikel 101 VWEU. In het
Skanska- arrest gaat het echter om de aansprakelijkheid van de onderneming die inbreuk heeft gemaakt op het mededingingsrecht, niet om het recht op schadevergoeding van benadeelden. Overigens kunnen schadevergoedingsvorderingen ook niet tégen een onderneming in de zin van het mededingingsrecht worden gericht. Ook in die verhouding zal het recht op schadevergoeding moeten worden uitgeoefend jegens een (rechts)persoon die voor de gedragingen van de onderneming verantwoordelijk kan worden gehouden.
umbrella pricingeen grond kan zijn voor een vordering tot vergoeding van kartelschade moet in beginsel naar nationaal recht worden beoordeeld. Het Hof van Justitie van de EU heeft echter in zaak C-557/12
Kone, ECLI:EU:C:2014:1317 overwogen dat afbreuk zou worden gedaan aan de volle werking van artikel 101 VWEU als naar nationaal recht geen schadevergoeding voor ‘
umbrella pricing’ zou kunnen worden gevorderd van de leden van een kartel “
(…) wanneer vaststaat dat dit kartel in de concrete omstandigheden van de zaak en met name gelet op de specifieke kenmerken van de betrokken markt ertoe kon leiden dat autonoom optredende derden een beschermde prijs[in de Engelse vertaling:
umbrella pricing,toevoeging hof]
toepasten en dat kartelleden niet onwetend konden zijn van die omstandigheden en kenmerken” (rechtsoverweging 34 van het arrest).
umbrella pricingheeft SECC een rapport van Oxera overgelegd. Onder verwijzing naar dat rapport stelt SECC dat op grond van de volgende omstandigheden aannemelijk is dat afnemers schade hebben geleden als gevolg van
umbrella pricing: (i) de lange looptijd van het kartel, (ii) de hoge gezamenlijke marktaandelen van de karteldeelnemers, en (iii) een toenemende vraag naar producten en diensten van niet-karteldeelnemers gedurende de looptijd van het kartel. Kone heeft RBB gevraagd om te reageren op het rapport van Oxera. Volgens RBB kan geen waarde worden toegekend aan het rapport van Oxera omdat het de werking van
umbrella pricinghoofdzakelijk in algemene termen beschrijft en voor zover specifieke aanwijzingen van
umbrella pricingworden genoemd, een onderbouwing met verifieerbare data ontbreekt.
umbrella pricing. Dat is echter niet voldoende voor een verklaring voor recht dat Kone onrechtmatig heeft gehandeld jegens, en aansprakelijk is voor schade geleden door, afnemers die producten of diensten hebben afgenomen van niet-karteldeelnemers. Net als in het geval van directe of indirecte afname van producten of diensten van karteldeelnemers, zal ook in het geval waarin claimhouders producten of diensten van niet-karteldeelnemers hebben afgenomen, ten minste enige concrete aanwijzing van mogelijke schade veroorzaakt door
umbrella pricingmoeten worden gegeven. Het stellen van deze eis is verenigbaar met het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie van de EU in zaak C-557/12
.Volgens dat arrest mag immers van een afnemer die schadevergoeding vordert in verband met
umbrella pricingworden verlangd dat hij aantoont dat in de concrete omstandigheden van het geval
umbrella pricingis toegepast. Het is ook geen onredelijke eis, die een vordering tot vergoeding van kartelschade wegens
umbrella pricingop voorhand onmogelijk maakt. SECC had bijvoorbeeld bij claimhouders kunnen informeren of zij inderdaad in reactie op prijsverhogingen van karteldeelnemers zijn uitgeweken naar niet-karteldeelnemers, en daar voorbeelden van kunnen aandragen. SECC had ook een vergelijking kunnen maken van de ontwikkeling van de prijzen van karteldeelnemers en niet-karteldeelnemers, om te laten zien dat de prijzen van niet-karteldeelnemers inderdaad zijn gestegen in reactie op prijsverhogingen van karteldeelnemers. Dat alles heeft SECC in deze procedure niet gedaan. Het hof acht de algemene economisch-theoretische onderbouwing van SECC tegenover de gemotiveerde betwisting van Kone onvoldoende om aan te nemen dat ook claimhouders die direct noch indirect een of meer producten of diensten van een karteldeelnemer hebben afgenomen, schade hebben geleden als gevolg van het kartel.
umbrella pricingof na-ijleffecten aan SECC hebben overgedragen, buiten beschouwing blijven.
inzake de bezwaren van SECC
en dus van onroerend goed met liften en roltrappen die onderhouden dienen te worden”. Dit voegt onvoldoende toe aan de verklaring van de heer [naam] om de mogelijkheid van schade voor deze drie entiteiten thans wel aannemelijk te achten. ASR Property Fund N.V. is opgericht in maart 2006, dus ruim na de inbreukperiode. Deze vennootschap kan dus geen schade hebben geleden als gevolg van het kartel. Zoals hiervoor overwogen, is schade als gevolg van na-ijleffecten onvoldoende aannemelijk.
Strukton
“Stichting De Samenwerking”/Pensioenfonds voor het Slagersbedrijf
Stichting Pensioenfonds Wonen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
Delta Lloyd
NS Stations
H&M
CBRE
Real Estate Office Fund Netherlands B.V.
Xelat, Apple Park Maastricht B.V. en Hotel Derlon B.V.
NH Hotels
V&D
B.V.moet worden aangemerkt als een overeenkomst met V&D B.V., mede gezien het feit dat er in de inbreukperiode ook een B.V. heeft bestaan met de naam Vroom & Dreesmann Warenhuizen B.V.
ING
IKEA Services B.V.
zodat IKEA Services B.V. ook op die grondslag gerechtigd is schadevergoeding te vorderen.” Die stelling is onbegrijpelijk. Het gaat in dit verband om de vraag of de mogelijkheid dat een claimhouder schade heeft geleden als gevolg van het kartel voldoende aannemelijk is. Als dat het geval is, kan de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van die claimhouder worden gegeven. Het feit dat IKEA Beheer B.V. haar vorderingen intern heeft gecedeerd aan IKEA Services B.V. kan er niet toe leiden dat de mogelijkheid van schade behalve ten aanzien van IKEA Beheer B.V. ook ten aanzien van IKEA Services B.V aannemelijk is geworden.
Bouwbedrijf Van Grunsven
Magazijn De Bijenkorf B.V. en Rotterdam Electrische Tram N.V.
Schiphol Nederland B.V.
C&A Nederland C.V.
Gemeente Amsterdam
Gemeente Rotterdam, Re-z Beheer B.V. en Woningstichting Domijn
(…) aangezien Kone in die tijd de enige was die de nodige onderdelen en kennis had van haar nieuw ontwikkelde type lift en techniek” (memorie van grieven van Kone, 5.32). Dat argument gaat niet op. Elders in haar memorie van grieven erkent Kone dat de concurrentie ten aanzien van machinekamerloze liften in 2001 op gang is gekomen (vgl. onder 5.44 van de memorie van grieven van Kone). Mede gelet op die concurrentie valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom in 2002 en 2003 MonoSpace liften niet ook door andere liftfabrikanten hadden kunnen worden onderhouden, zo nodig met onderdelen die zij bij Kone hadden kunnen bestellen.
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
ProRail B.V. en IKEA Beheer B.V.
SPF Beheer B.V.
Delta Lloyd
Krasnapolsky Hotels & Restaurants N.V.
Golden Tulip Museum Quarter B.V.
Skanska-arrest overwogen dat Kone Oyj hoofdelijk aansprakelijk is voor de eventuele schade geleden door de claimhouders, omdat zij in de Beschikking is aangemerkt als onderdeel van een onderneming die artikel 101 VWEU heeft overtreden en hoofdelijk aansprakelijk is gehouden voor de aan die onderneming opgelegde boete.
Parkeergarage Zandvoort). Daarnaast beroept SECC zich op artikel 11, lid 1 van de Kartelschaderichtlijn en artikel 6:193m BW. Deze bepalingen schrijven voor dat ondernemingen die door een gemeenschappelijk optreden inbreuk hebben gemaakt op het mededingingsrecht, ieder voor het geheel van de door de inbreuk veroorzaakte schade aansprakelijk zijn.
gemeenschappelijk optreden” inbreuk op het mededingingsrecht hebben gemaakt. In de periode waarin Kone niet aan het kartel heeft deelgenomen, was er geen “
gemeenschappelijk optreden” van Kone met de andere karteldeelnemers waarvoor Kone hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden. Het arrest van de Hoge Raad in
Parkeergarage Zandvoortleidt niet tot een ander oordeel. In die zaak bestond onzekerheid over het aanvangstijdstip van de verjaring. Met het oog op de rechtszekerheid heeft de Hoge Raad in dat geval aangenomen dat de verjaringstermijn is gaan lopen op het tijdstip waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis is opgehouden te bestaan. Het hof kan niet inzien wat de relevantie van dat oordeel is voor de onderhavige zaak.
Skanska-arrest volgt dat bij de aansprakelijkheid voor schade wegens schending van de mededingingsregels van de Europese Unie uitgegaan moet worden van het begrip ‘onderneming’ in de zin van artikel 101 VWEU. Van die onderneming maken zowel Kone B.V. als Kone Oyj deel uit. Voor een inbreuk gepleegd door die onderneming kunnen zowel Kone Oyj, als de vennootschap die leiding geeft aan deze onderneming, als Kone B.V., als de vennootschap die verantwoordelijk is voor het plegen van de inbreuk, (hoofdelijk) aansprakelijk worden gehouden.
ad hocverdeling van afzonderlijke projecten, zodat per project moet worden vastgesteld welke liftfabrikanten bij die verdeling waren betrokken en (hoofdelijk) aansprakelijk zijn jegens de benadeelden voor de schade veroorzaakt door de verdeling van dat project. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, vloeit de aansprakelijkheid van Kone voort uit de onrechtmatige deelname aan het kartel en is Kone dus hoofdelijk aansprakelijk voor de door het kartel veroorzaakte schade. Daarom is de eisvermindering van SECC niet van belang voor de grondslag van de aansprakelijkheid van Kone, maar voor de omvang van de schadevergoeding waarop SECC jegens Kone aanspraak kan maken. De omvang van de schadevergoeding kan in de schadestaatprocedure worden vastgesteld.
7.Conclusie
8.Beslissing
- bekrachtigt het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2019;
- vernietigt randnummers 6.3 en 6.9 van het eindvonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2021, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat Kone c.s. van 1 juni 1999 tot 5 maart 2004 in strijd hebben gehandeld met artikel 81 EG-Verdrag, thans artikel 101 VWEU, en dat zij dientengevolge hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de hierna genoemde claimhouders als gevolg van het kartel hebben geleden, verminderd met het bedrag van de bijdrageplicht van ThyssenKrupp Liften B.V. en ThyssenKrupp AG als hoofdelijk medeschuldenaar jegens Kone c.s., deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2021 voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.