ECLI:NL:GHDHA:2024:1148

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
200.330.561/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van gemeenschappelijke woning en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van een gemeenschappelijke woning tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd zijn geweest. De rechtbank had de woning aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 350.000,-. In het bestreden vonnis werd de man veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van de woning aan een derde. Kort voor de mondelinge behandeling was de woning echter al verkocht voor € 275.000,-. Beide partijen gingen in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat zij niet-ontvankelijk waren in hun hoger beroep. De man had zijn incidenteel hoger beroep niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, en de gewijzigde eis van de vrouw werd als strijdig met de goede procesorde beschouwd. Het hof bevestigde dat de verkoopopbrengst van de woning gelijkelijk verdeeld moest worden, maar dat de eerdere toedeling van de woning aan de man niet meer kon worden uitgevoerd. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.330.561/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/642846/ KG ZA 23-136
Arrest in kort geding van 4 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.J. van Steensel, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N. Çiçek, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen de vrouw en de man.

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hadden een woning in gemeenschappelijk eigendom, die zij verhuurden. De rechtbank heeft deze woning aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 350.000,-. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in kort geding partijen veroordeeld mee te werken aan de verdeling van de woning aan een derde en op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald dat, indien de man niet tijdig zijn medewerking verleent aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst en de levering van de woning (sub c en d van het dictum van het bestreden vonnis), het vonnis in de plaats treedt van het deel van de koopovereenkomst of de notariële akte van levering waaruit de wilsverklaring van de man moet blijken. Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen. Kort voor de mondelinge behandeling is de woning verkocht en geleverd aan derden voor een bedrag van € 275.000,-.
1.2
Het principaal noch het incidenteel hoger beroep is in het rechtsmiddelenregister ingeschreven. Ter zitting heeft de vrouw haar vorderingen in hoger beroep met betrekking tot de toedeling van de woning dan ook niet langer gehandhaafd, maar laten weten dat het hoger beroep zich enkel nog richt op de verdeling van de overwaarde. Het hof oordeelt dat beide partijen niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Immers, de man heeft het incidenteel hoger beroep niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister en de gewijzigde eis van de vrouw acht het hof in strijd met de goede procesorde.
2.
Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 juli 2023, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 30 juni 2023, dat tevens bevat de grieven van de vrouw, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de man tevens houdende incidenteel hoger beroep, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de vrouw in het incidenteel hoger beroep;
  • de bijlage die de vrouw bij brief van 3 april 2024 heeft overgelegd.
2.2
Op 16 april 2023 heeft op verzoek van de vrouw een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting zijn beide partijen met hun advocaten verschenen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest tot [datum] 2022.
3.2
Partijen hadden in gemeenschappelijke eigendom de woning, gelegen aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De woning bestaat uit een opslagruimte op de begane grond en studentenkamers op de eerste en tweede etage. De woning werd verhuurd. Aan de woning was een hypothecaire geldlening bij de ouders van de vrouw gekoppeld
3.3
Bij beschikking van 21 oktober 2022 heeft de rechtbank, voor zover van belang, als volgt beslist:
“De rechtbank:
stelt de verdeling van de woning [...] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij de ouders van de vrouw, als volgt vast:
- de woning wordt tegen een waarde van € 350.000, toegedeeld aan de man;
- de man dient de aan de woning gekoppelde hypothecaire lening bij de ouders van de vrouw in te lossen of over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
- de man dient de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen bij de notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning;
- de overwaarde bestaat uit de waarde van € 350.000,00, minus de hoogte van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening tijde van de notariële overdracht;
- de kosten van de notariële overdracht worden door de man, als kosten koper, voldaan;
- partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning;
bepaalt — als de vrouw niet haar medewerking verleent aan de hiervoor vermelde toedeling en levering van de woning [...] aan de man — dat deze beschikking in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw die nodig is voor de door de notaris op te maken akte van verdeling en levering."
3.4
Partijen hebben met elkaar gecommuniceerd over de overname van de woning door de man en het verlenen door de vrouw van toegang tot de woning aan de man en aan een taxateur. Dit heeft niet geleid tot een notariële levering van de woning aan de man.
3.5
Op 25 maart 2024, na het bestreden vonnis, hebben partijen met [de kopers] (verder: de kopers), een koopovereenkomst gesloten, waarin partijen de woning aan kopers hebben verkocht tegen een koopsom van € 275.000,- (hierna: de koopovereenkomst).
3.6
De woning is op [datum] 2024 geleverd aan de kopers.

4.Procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag

4.1
De vrouw heeft in kort geding onder meer gevorderd, samengevat,
primair:
de man te veroordelen om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking – in de breedste zin van het woord – te verlenen aan de juridische levering van het aandeel van de vrouw in de woning conform het bepaalde in de beschikking van 21 oktober 2022, waaronder mede wordt verstaan het verrichten van alle handelingen die nodig zijn voor de door de notaris op te maken akte van verdeling en levering van de woning aan de man, het fourneren van het aan de vrouw toekomende bedrag aan overwaarde en het medeondertekenen van de notariële leveringsakte, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 160.000,-;
subsidiair:
1. de man te veroordelen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan makelaar [naam] , verbonden aan [makelaar] te [plaats] , dan wel een andere door de voorzieningenrechter te benoemen makelaar, opdracht te verstrekken voor de verkoop van de woning, waarbij de makelaar de vraag- en laatprijs zal bepalen en waarbij de makelaar gerechtigd is een courtage te bedingen van ten hoogste 1,5% van de verkoopprijs, exclusief de overige marktconform in rekening te brengen verkoopkosten, waaronder de opstartkosten tot maximaal € 950,00 exclusief btw, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag;
2. te bepalen dat de wanneer de woning op 1 augustus 2023 nog niet is verkocht de makelaar gerechtigd is de vraagprijs een of meerdere malen te doen verlagen, waarbij de vraagprijs bij iedere prijsverlaging in overeenstemming dient te zijn met de reële marktwaarde van de woning op het betreffende moment, een en ander naar het oordeel van de makelaar;
3. (...)
4. (...)
5. de man te veroordelen om binnen één week nadat door de notaris die de leveringsakte van het registergoed zal verlijden en nadat aan de man een exemplaar van de conceptakte ter beschikking is gesteld, de alsdan bijgesloten volmacht te ondertekenen ten overstaan van een notaris en deze getekende volmacht ter beschikking te stellen aan de transporterend notaris, zodat de woning wordt verkocht en geleverd voor een door de makelaar te bepalen prijs, althans voor een door de voorzieningenrechter vastgesteld bedrag, en te bepalen dat zodra de hiervoor verzochte termijn van een week tot medewerking is verstreken zonder dat bedoelde medewerking genoegzaam is verleend opdat de vereiste notariële transportakte kan worden verleden, dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van die akte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man, met de bepaling dat vervolgens de verkoopopbrengst tussen partijen zal worden verdeeld conform de beschikking van 21 oktober 2022;
6. (...)
met veroordeling van de man in de proceskosten en de nakosten op de wijze zoals nader omschreven in de akte van eisvermeerdering.
4.2
De man heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie) om bij vonnis te bepalen dat de panden door de vrouw worden overgenomen tegen een waarde van € 350.000,-, onder de voorwaarde dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlenig dan wel dat de woning zal worden verdeeld door verkoop aan een derde, waarbij de netto winst bij helfte wordt verdeeld, waarbij de verkoop door een door de voorzieningenrechter te benoemen makelaar ter hand zal worden genomen en te bepalen dat partijen zich in het verkooptraject dienen te richten naar de aanwijzingen van de makelaar bijvoorbeeld met betrekking tot het feitelijk op de markt brengen en de presentatie van de woning, de te hanteren vraagprijs en de verkoopprijs.
4.3
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
in conventie:
(5.1.) de man veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n), waartoe hij in ieder geval:
a. binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken samen met de vrouw een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst tot verkoop dient aan te gaan met [makelaar] te [plaats] onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden;
b. de verkoopadviezen van de makelaar op eerste verzoek van de andere partij op zal volgen, waaronder de adviezen ten aanzien van de te hanteren marktconforme vraag- en laatprijs, en alle medewerking zal verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, waaronder het gelegenheid bieden voor het maken van foto’s en bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers, waarbij de woning in een zoveel mogelijk presentabele staat dient te verkeren;
c. dient mee te werken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst binnen drie dagen nadat de vrouw daarom verzoekt, indien en voor zover:
- de verkoop plaatsvindt tegen minimaal de door de makelaar bepaalde laatprijs, dan wel een door partijen schriftelijk overeengekomen andere laatprijs, en waarbij de koopovereenkomst – voor een woning als deze – gebruikelijke condities bevat;
d. dient mee te werken aan de levering van de woning op de dag bepaald in de koopovereenkomst of een in afwijking daarvan nader schriftelijk met de koper overeen te komen dag;
(5.2.) bepaald dat de man, indien hij niet, na schriftelijke sommatie of sommatie per e-mail, binnen twee dagen voldoet aan enige verplichting tot het verlenen van medewerking als bedoeld in onder a en b., een dwangsom verschuldigd is van € 500,- per overtreding en van € 500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 25.000,--;
(5.3.) bepaald dat, indien de man niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in onder c en d, dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de man dat hij de woning (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan de koper;
(5.4.) bepaald dat de verkoopopbrengst van de woning tussen partijen aldus zal worden verdeeld dat de overwaarde (die in elk geval bestaat uit de gerealiseerde verkoopwaarde, minus de hoogte van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de notariële overdracht, en minus de kosten voor de ingeschakelde makelaar) bij helfte zal worden verdeeld;
(5.5.) het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
(5.6.) bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt;
(5.7.) het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie:
de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n), waartoe zij in ieder geval:
a. binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken samen met de man een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst tot verkoop dient aan te gaan met [makelaar] te [plaats] onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden;
b. de verkoopadviezen van de makelaar op eerste verzoek van de andere partij op zal volgen, waaronder de adviezen ten aanzien van de te hanteren marktconforme vraag- en laatprijs, en alle medewerking zal verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, waaronder het gelegenheid bieden voor het maken van foto’s en bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers, waarbij de woning in een zoveel mogelijk presentabele staat dient te verkeren;
het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt;
het meer of anders gevorderde afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij vordert het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg alsnog toe te wijzen;
II. de reconventionele vorderingen van de man in eerste aanleg af te wijzen;
III. met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
Ter zitting is namens de vrouw verklaard dat de vordering onder I niet langer wordt gehandhaafd maar dat zij vordert het bestreden vonnis te vernietigen voor zover daarin de reconventionele vorderingen van de man zijn toegewezen in die zin – zo begrijpt het hof – dat de man daarin heeft gevorderd dat de nettowinst bij helfte moet worden verdeeld.
5.2
De man eist in incidenteel hoger beroep de beslissingen onder 5.2 en 5.3 van het dictum van het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van de vrouw om een dwangsom op te leggen en de vrouw vervangende toestemming te verlenen ex artikel (het hof leest:) 3:300 lid 2 BW alsnog af te wijzen.

6.Ontvankelijkheid in het hoger beroep

Inschrijving in het rechtsmiddelenregister
6.1
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, onder meer, partijen veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de woning en op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald dat, indien de man niet tijdig zijn medewerking verleent aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst en de levering van de woning (sub c en d van het dictum van het bestreden vonnis), het vonnis in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de man dat hij de woning (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan de koper.
6.2
Op grond van artikel 3:301 lid 2 moet hoger beroep tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring in geval van niet-tijdige inschrijving betreft ook de andere onderdelen van het dictum die, blijkens het dictum, onlosmakelijk met het onderwerp van de inschrijvingseis zijn verbonden (HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531). Het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in artikel 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen (HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538). De rechter dient ambtshalve te toetsen of deze inschrijving heeft plaatsgevonden.
6.3
Vast staat dat de man het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep tegen het bestreden vonnis niet in het rechtsmiddelenregister heeft ingeschreven. Dit betekent dat de man niet-ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep.
Verdeling van de verkoopopbrengst
6.4
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie bepaald dat de verkoopopbrengst van de woning tussen partijen aldus zal worden verdeeld dat de overwaarde (die in elk geval bestaat uit de gerealiseerde verkoopwaarde, minus de hoogte van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de notariële overdracht, en minus de kosten voor de ingeschakelde makelaar) bij helfte zal worden verdeeld. Daartoe heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:
4.4 (…)
Partijen verschillen van mening of bij de vaststelling van de overwaarde de door de rechtbank vastgestelde waarde van de woning van € 350.000,- dient te worden gehanteerd, zoals de vrouw meent, of een waarde gelijk aan de (eventuele lagere) verkoopsom, zoals volgens de man zou moeten. De voorzieningenrechter overweegt dat uitgangspunt is de onherroepelijke beslissing van de rechtbank op dit punt. Gelet echter op de omstandigheid dat partijen elkaar verwijten dat de door de rechtbank vastgestelde toedeling van de woning aan de man niet is gerealiseerd, is voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter partijen zal houden aan de in de beschikking van 21 oktober 2022 vastgestelde waarde van de woning. (...)
4.5.
De voorzieningenrechter kan in dit geding, waarin geen plaats is voor nader onderzoek en eventuele bewijslevering, niet vaststellen wie van partijen hierin het gelijk aan zijn/haar zijde heeft. In zoverre kan dus niet vooruitgelopen worden op de uitkomst van een bodemprocedure over dit geschil. In elk geval acht de voorzieningenrechter het in lijn met de beschikking van 21 oktober 2022 dat de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt verdeeld en dat de overwaarde in elk geval bestaat uit de gerealiseerde verkoopwaarde, minus de hoogte van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de notariële overdracht, en minus de kosten voor de ingeschakelde makelaar. In het geval een verkoopwaarde van minder dan € 350.000,- wordt gerealiseerd, zullen partijen over de vraag over wie uiteindelijk deze lagere opbrengst dient te dragen een bodemprocedure moeten beginnen. (...)
De vrouw klaagt in de grieven 3 tot en met 6 over deze beslissing en stelt – samengevat - dat bij de verdeling van de overwaarde wel de waarde van € 350.000,- dient te worden gehanteerd. Ter zitting heeft de vrouw – desgevraagd – aangegeven dat haar vordering onder II – de afwijzing van de reconventionele vorderingen van de man in eerste aanleg – betrekking heeft op deze grieven en dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering aangezien bij de man een faillissement dreigt.
6.5
Het hof overweegt als volgt. De in geschil zijnde beslissing over de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning is niet onlosmakelijk verbonden met de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot de indeplaatstreding van het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW. De grieven 3 tot en met 6 van de vrouw zijn derhalve niet gericht tegen dat deel van het bestreden vonnis.
6.6
Echter, het hof is van oordeel dat de vordering van de vrouw in hoger beroep onduidelijk is, althans dat sprake is van een zodanige wijziging dat deze in strijd komt met de goede procesorde. De beslissing van de voorzieningenrechter in reconventie houdt immers geen beslissing over de in aanmerking te nemen overwaarde in. Voor zover de vrouw vordert dat thans in kort geding een (andere) verdeling van de overwaarde wordt vastgesteld is dit een nieuwe vordering, mondeling gedaan ter zitting, en daarmee tardief. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter slechts voorlopige maatregelen kan treffen en niet bevoegd is een eenmaal vastgestelde verdeling door de bodemrechter te wijzigen. De voorzieningenrechter dient zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. De beslissing van de voorzieningenrechter in eerste aanleg is in lijn met deze strekking. Het hof ziet niet in dat de voorzieningenrechter daarmee buiten de rechtsstrijd is getreden, zoals de vrouw ook betoogt.
Vaststaat dat de in de echtscheidingsbeslissing vastgestelde verdeling van de woning niet meer kan worden uitgevoerd. Het is aan de rechter in de bodemprocedure om te oordelen over de vraag wat de gevolgen daarvan zijn voor de verdeling van de verkoopopbrengst. Een kort geding leent zich niet voor een daarvoor noodzakelijk diepgaand onderzoek naar de feiten.
Proceskosten
6.7
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en het bestreden vonnis op dat punt bekrachtigen. De vordering van de vrouw onder III zal het hof dan ook afwijzen.
6.8
Het hof beslist als volgt.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vorderingen in het principaal hoger beroep onder I en II;
- verklaart de man niet-ontvankelijk in het incidenteel hoger beroep;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover daarin de proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. Warnaar, mr. H.J. Wieman-Bart en mr. E.C. Punselie en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.