ECLI:NL:GHDHA:2024:1021

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
22-002204-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op niet-ontvankelijkheid OM na oplegging bestuurlijke last onder dwangsom in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in drie verschillende zaken. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging, omdat de gemeente Dordrecht eerder een bestuurlijke last onder dwangsom had opgelegd voor dezelfde feiten. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van ne bis in idem, omdat de bestuurlijke last een herstelsanctie was en niet als een bestraffende sanctie kon worden aangemerkt. De verdachte had de opgelegde last onder dwangsom overtreden, wat aanleiding gaf tot de strafrechtelijke vervolging. Het hof hield rekening met de financiële gevolgen van de verbeurde dwangsommen bij de strafoplegging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002204-23
Parketnummers: 10-106842-23, 10-144728-23 (gev. ttz) en 10-152917-23 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 14 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-106842-23, in de zaak met parketnummer 10-144728-23 en in de zaak met parketnummer 10-152917-23 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-106842-23:
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 10-144728-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 10-152917-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-106842-23, in de zaak met parketnummer 10-144728-23 en in de zaak met parketnummer 10-152917-23 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, onder meer omdat het hof zich niet geheel verenigt met de bewezenverklaring en de strafoplegging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de gemeente Dordrecht op 22 april 2023 op grond van artikel 2.74 van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (hierna: APV Dordrecht) aan de verdachte een last onder dwangsom van € 5.000,- per overtreding heeft opgelegd. Artikel 2:74 APV Dordrecht ziet – kort gezegd – op de tegengaan van drugshandel op een openbare plaats. Vervolgens zijn op 13 juni 2023 en 21 juni 2023 op de betreffende openbare plaatsen door de politie bij de verdachte verdovende middelen aangetroffen. De gemeente Dordrecht heeft daarom onder meer twee dwangsommen van in totaal € 10.000,- bij de verdachte verbeurd en ingevorderd. Gelet hierop moeten de bestuursrechtelijke sancties als bestraffende sancties worden aangemerkt en is sprake van dubbele bestraffing/vervolging voor dezelfde feiten, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Van ne bis in idem in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is geen sprake, nu over de feiten niet eerder in een strafrechtelijke procedure is beslist. Ook de situatie als bedoeld in artikel 243 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat strafvervolging uitsluit in het geval aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd, is niet aan de orde. Aan de verdachte is geen bestuurlijke boete, maar een bestuurlijke last onder dwangsom opgelegd. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie en had in dit geval tot doel herhaling van een verboden gedraging (drugshandel op een openbare plaats) te voorkomen. De verdachte heeft de op 22 april 2023 opgelegde last (in ieder geval) op 13 juni 2023 en op 21 juni 2023 overtreden met als gevolg dat twee dwangsommen zijn verbeurd en ingevorderd. Voornoemde incidenten zijn ook aanleiding geweest om de verdachte strafrechtelijk te vervolgen voor het aanwezig hebben van verdovende middelen. De omstandigheid dat in verband met dezelfde feiten door de overheid reeds een bestuurlijke last onder dwangsom is opgelegd én verbeurd, maakt echter niet dat het openbaar ministerie het recht tot strafvervolging van die feiten verliest. In zo’n geval is geen sprake van uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vonden in hetzelfde feit met sterk gelijkende gevolgen waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging (zie o.a. HR 20 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7078 en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3122). De last onder dwangsom is opgelegd om te bewerkstelligen dat de verdachte artikel 2:74 APV Dordrecht niet opnieuw zou overtreden. De dwangsom diende ertoe om de uitvoering van die last af te dwingen en het verbeuren en invorderen daarvan betreft het overtreden van de last en vormt geen (bestraffende) sanctie op de thans tenlastegelegde feiten (te weten het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een dubbele bestraffing/vervolging van dezelfde feiten en is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof in het kader van de strafoplegging wel rekening zal houden met (de hoogte van) de verbeurde dwangsommen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-106842-23 en in de zaak met parketnummer 10-144728-23 en in de zaak met parketnummer 10-152917-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-106842-23:
hij op
of omstreeks22 april 2023 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,8 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 10-144728-23 (gevoegd):
hij op
of omstreeks13 juni 2023 te Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,0 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;Zaak met parketnummer 10-152917-23 (gevoegd):
hij op
of omstreeks21 juni 2023 te Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,3 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal dat plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-106842-23 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 10-144728-23 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 10-152917-23 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid verdovende middelen, te weten cocaïne, aanwezig gehad. Zoals algemeen bekend is, vormt het gebruik van dit middel een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van dit middel. Het bezit en de verspreiding hiervan dient daarom tegengegaan te worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 21 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verder is hier van belang dat aan de verdachte mede naar aanleiding van het feit van 22 april 2023 een last onder dwangsom is opgelegd en dat die last vanwege twee overtredingen vervolgens is verbeurd en ingevorderd tot een bedrag van in totaal € 10.000,-. De door de verdachte verbeurde en ingevorderde dwangsommen betreffen (zeker voor de verdachte) enorme bedragen, die gelet op wat het hof bekend is over de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar alle waarschijnlijkheid zeer belastend zullen zijn voor hem en die het door de verdachte inslaan van een andere weg eerder belemmeren dan stimuleren. Het hof is van oordeel dat, gelet op de forse financiële consequenties voor de verdachte van het verbeuren van de dwangsommen door het overtreden van de aan hem opgelegde last onder dwangsom en de samenhang die daarbij bestaat met de in deze strafzaak aan hem gemaakte verwijten, hier in het onderhavige geval in aanzienlijke mate in strafmatigende zin rekening mee gehouden moet worden.
Alles afwegende is het hof daarom van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-106842-23 en in de zaak met parketnummer 10-144728-23 en in de zaak met parketnummer 10-152917-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-106842-23 en in de zaak met parketnummer 10-144728-23 en in de zaak met parketnummer 10-152917-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. W.J. van Boven en mr. E.R.F. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. M. van der Bom.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2024.
Mr. E.R.F. van Engelen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.