ECLI:NL:GHDHA:2023:875

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.314.460/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoeken op grond van de AVG in het kader van een arbeidsconflict tussen een gerechtsjurist en de rechtbank Noord-Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoekster], een voormalige gerechtsjurist bij de rechtbank Noord-Holland, tegen de afwijzing van haar verzoeken om inzage in documenten op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De verzoekster had eerder bij de rechtbank Rotterdam verzocht om inzage in verschillende documenten die betrekking hadden op haar arbeidsconflict met de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had deze verzoeken afgewezen, waarna [verzoekster] in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Noord-Holland voldoende heeft voldaan aan haar verplichtingen onder de AVG door inzage te verlenen in de relevante persoonsgegevens en dat de afwijzing van de verzoeken om inzage in vertrouwelijke documenten gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat de belangen van de rechtbank Noord-Holland om vertrouwelijk te blijven over haar onderhandelingspositie zwaarder wegen dan het belang van [verzoekster] om inzage te krijgen in deze documenten. De rechtbank had ook een zorgvuldige zoekslag uitgevoerd naar de verwerkte persoonsgegevens van [verzoekster] en had geen reden om aan te nemen dat er nog andere documenten bestonden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees de verzoeken van [verzoekster] af, waarbij zij ook in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer : 200.314.460/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/626193 / HA RK 21-1122

beschikking van 23 mei 2023

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. I. Brouwer te Amsterdam,
tegen

Staat der Nederlanden(meer in het bijzonder het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland),

gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechtbank Noord-Holland,
advocaat: mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.

De zaak in het kort

[verzoekster] was in dienst bij de rechtbank Noord-Holland. Er was sprake van arbeidsongeschiktheid en een arbeidsgeschil. Er is gezocht naar een andere functie binnen de rechtspraak, al dan niet tijdelijk te vervullen via detachering. De rechtbank Noord-Holland heeft aan de Raad voor de Rechtspraak om advies gevraagd over het arbeidsgeschil. De arbeidsovereenkomst is uiteindelijk na mediation tot een einde gekomen door middel van een vaststellingsovereenkomst. [verzoekster] heeft op grond van de AVG inzage verzocht in een aantal stukken, waaronder de adviesaanvraag van de rechtbank Noord-Holland aan de Raad voor de Rechtspraak over het arbeidsgeschil, en het advies van de Raad voor de Rechtspraak daarover. De rechtbank Rotterdam heeft de inzageverzoeken afgewezen. Het hof wijst deze verzoeken ook af.

Het geding in hoger beroep

Met een beroepschrift op 12 juli 2022 bij het hof binnengekomen, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam, Team handel en haven tussen partijen gegeven beschikking van 13 april 2022 (hierna: de bestreden beschikking). In het beroepschrift heeft [verzoekster] het hoger beroep toegelicht. De gronden van het hoger beroep zijn niet als grieven aangeduid en uitgewerkt. Bij verweerschrift heeft de rechtbank Noord-Holland het hoger beroep bestreden.
Bij brief van 21 september 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland het hof, met het oog op een eventuele beoordeling door het hof van de vraag of er aanleiding bestaat de onderhavige zaak naar een ander hof te verwijzen, erop gewezen dat het hof voorkomt in het dossier. Bij brief van 23 september 2022 heeft [verzoekster] laten weten van mening te zijn dat er geen reden is voor verwijzing naar een ander hof. Het hof heeft partijen laten weten geen aanleiding te zien de zaak te verwijzen.
Bij brief van 6 februari 2023 (abusievelijk gedateerd op 6 februari 2022) heeft de advocaat van [verzoekster] producties aan het hof verzonden.
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben de zaak toegelicht volgens hun pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal gemaakt.
Uitspraak is bepaald op heden.

Feiten

6. Het hof gaat hieronder uit van de feiten (i) die door de rechtbank zijn vastgesteld en (ii) die eerst in hoger beroep zijn gesteld, een en ander (iii) voor zover deze feiten niet zijn bestreden.
7. Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1
[verzoekster] was van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2020 werkzaam als gerechtsjurist bij de Belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland.
7.2
Bij brief van 31 maart 2021 met bijgevoegd
“Formulier privacyverzoek”(hierna: het formulier) heeft [verzoekster] de Raad voor de Rechtspraak (hierna: de RvdR) verzocht om inzage in haar persoonsgegevens. In het formulier verzocht [verzoekster] de RvdR om een overzicht van persoonsgegevens die de rechtbank Noord-Holland van [verzoekster] heeft en die aan instanties zijn doorgegeven, afscherming van de persoonsgegevens, het tijdelijk stoppen met registreren van gegevens en het verzenden van nieuwsbrieven en correctie van de persoonsgegevens ten aanzien van de betermelding van 30 november 2020 naar 100%. Tevens heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt tegen de verwerking van haar persoonsgegevens. De RvdR heeft de brief met het formulier doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Holland.
7.3
Bij brief van 21 april 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland aan [verzoekster] bericht dat de beslistermijn met twee maanden werd verlengd wegens de complexiteit van het verzoek.
7.4
Bij brief van 29 juni 2021 aan [verzoekster] heeft de rechtbank Noord-Holland (i) een overzicht verstrekt van de verwerking van categorieën persoonsgegevens van [verzoekster] (hierna: bijlage A) en (ii) een overzicht van rechten in het kader van de verwerking van persoonsgegevens (hierna: bijlage B) en (iii) als volgt gereageerd op het inzageverzoek:
Correctie, aanvulling, (niet) verwijderen van persoonsgegevens
U verzoekt uw betermelding van 30 november 2020 te corrigeren naar 100%. Deze wijziging is inmiddels verwerkt, zowel bij het UWV als bij Zorg van de Zaak. U heeft van de correspondentie hierover via uw gemachtigde een afschrift ontvangen.
Daarnaast heeft u om inzage verzocht van:
(…)
Het inzagerecht volgens artikel 15 AVG is beperkt tot persoonsgegevens. Alle u betreffende persoonsgegevens waarover de Rechtbank Noord-Holland beschikt zijn opgenomen in bijlage A. Het merendeel van de stukken waarin uw persoonsgegevens voorkomen maakt deel uit van het P-dossier dat zich bij P-Direkt bevindt, zodat u zelf in de gelegenheid bent om daarvan kennis te nemen. Voor een aantal stukken van het UWV en van de bedrijfsarts van Zorg van de Zaak geldt dat deze stukken niet zijn opgeslagen in P-Direkt, maar wel zijn bewaard bij de afdeling P&O. Wij bewaren deze stukken omdat er nog een bezwaarprocedure loopt bij het UWV. Al deze stukken van het UWV en Zorg van de Zaak zijn alle in uw bezit. Met uitzondering van twee in bijlage A genoemde documenten, het verzoek van de Rechtbank Noord-Holland aan en het daarop volgende advies van de Raad, zijn alle u betreffende persoonsgegevens waarover de Rechtbank beschikt dus voor inzage beschikbaar via P-Direkt, of in uw bezit.
De overige door u genoemde correspondentie of berichtgeving is niet meer in ons bezit, omdat deze niet is bewaard. Daarbij wordt opgemerkt dat er, voor zover wij hebben kunnen nagaan, geen e-mailbericht is verzonden vanuit de Belastingkamer en/of de afdeling P&O van de Rechtbank Noord-Holland naar de Belastingdienst in de periode januari/februari 2021. Een dergelijk bericht heeft dus niet bestaan.
Het verzoek van de Rechtbank Noord-Holland aan en het daarop volgende advies van de Raad maken onderdeel uit van het onderhandelingsproces ten behoeve van het oplossen van een conflict waarin de Rechtbank en u terecht zijn gekomen. Zeker omdat dit proces nog niet is afgrond met het ondertekenen van de (vaststellings)overeenkomst, wordt het verzoek tot inzage in deze twee stukken niet toegewezen.”
7.5
Bijlage A luidt als volgt:
Type persoonsgegevens
Omschrijving
Naam
Mevrouw [verzoekster]
Adres
[adres]
Nationaliteit
NL
Geboortedatum en – plaats
[geboortedatum en -plaats]
Geslachtsaanduiding
V
Hoedanigheid
Voormalig medewerker (tot 31-12-2020)
Personeelsnummer
[personeelsnummer]
RIN-nummer
[RIN-nummer]
Ter identificatie: foto
Foto op ID, zoals verstrekt door [verzoekster] bij indiensttreding
Stukken lopende personeelsdossier
De gegevens worden bewaard vanwege fiscale verplichtingen, voormalig dienstverband, afwikkeling bezwaarprocedure en afwikkeling
conflict tussen [verzoekster] en de rechtbank.
Gegevens betreffende dienstverband, zoals datum aanstelling en uit dienst, functie, salarisschaal, werkrooster,
Zie P-Direkt, in te zien door [verzoekster]
Salarisgegevens, zoals salarisstroken en jaaropgaven, loonbelastingverklaring, BSN, bankrekeningnummer
Zie P-Direkt, in te zien door [verzoekster]
Verzuimgegevens (data ziek/betermeldingen)
Zie P-Direkt, in te zien door [verzoekster]
Verzuimgegevens (correspondentie UWV)
In bezit van [verzoekster]
Verzuimgegevens (rapporten bedrijfsarts Zorg van de Zaak)
In bezit van [verzoekster]
Adviesaanvraag inzake vaststellingsovereenkomst aan de Raad voor de Rechtspraak en het bijbehorende advies van de Raad voor de Rechtspraak aan
Rechtbank Noord-Holland
Niet in bezit van [verzoekster]
7.6
Bij email van 10 juli 2021 heeft [verzoekster] de rechtbank Noord-Holland en de RvdR nogmaals verzocht om verstrekking van de documenten die zij in haar inzageverzoek van 31 maart 2021 heeft genoemd.
7.7
Bij brief van 14 juli 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland als volgt op de email van 10 juli 2021 van [verzoekster] gereageerd:
“Geachte mevrouw [verzoekster] ,
Uw emailbericht van 10 juli 2021 heb ik ontvangen. Ik verwijs u naar de laatste alinea van mijn brief van 29 juni 2021 alsmede de bij die brief gevoegde bijlage B[toevoeging hof: overzicht van rechten in het kader van de verwerking van persoonsgegevens]
. Ik heb hier verder niets aan toe te voegen.”
7.8
Bij email van 5 augustus 2021 heeft ook de RvdR op de email van 10 juli 2021 gereageerd, en wel als volgt:
“U geeft in uw e-mailbericht aan dat u de mening toegedaan bent dat de rechtbank Noord-Holland uw verzoek niet conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft behandeld. Ik ga ervan uit dat u hierbij doelt op het inzageverzoek dat u heeft gedaan en laat uw verzoeken tot onder meer afscherming even buiten beschouwing. Een inzageverzoek op grond van artikel 15 AVG is, zoals in de antwoordbrief aangegeven, beperkt tot persoonsgegevens. Hieraan kan op een tweetal wijzen invulling worden gegeven: enerzijds bestaat de mogelijkheid om kopieën te verstrekken van documentatie waarin uw persoonsgegevens voorkomen, anderzijds bestaat de mogelijkheid om uw persoonsgegevens in een overzicht aan te bieden. Het doel van een inzageverzoek is daarin gelegen dat u de mogelijkheid wordt geboden te controleren of de persoonsgegevens die over u worden verwerkt door de Rechtspraak kloppen en in overeenstemming met de AVG worden verwerkt. Mochten er persoonsgegevens niet kloppen, kunt u bijvoorbeeld verzoeken uw persoonsgegevens te wijzigen.
Ik maak uit uw reactie aan de klachtencoördinator en het bestuursbureau van de rechtbank Noord-Holland op dat u een afschrift van de documentatie wenst te ontvangen. De rechtbank Noord-Holland heeft middels het geven van het overzicht willen voldoen aan uw inzageverzoek. Tevens is in de antwoordbrief die aan u is gericht verwezen naar diverse documenten die zich in uw personeelsdossier in P-Direkt bevinden en andere stukken die in uw bezit zijn, waardoor u reeds in de gelegenheid bent om daarvan kennis te nemen.
Uw verzoek geeft mij derhalve op dit moment geen aanleiding verder onderzoek te doen.
Indien u het niet eens bent met de reactie van de rechtbank Noord-Holland staat het u vrij een klacht hierover in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In bijlage B bij de antwoordbrief is deze mogelijkheid opgenomen. Tevens zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden opgenomen in paragraaf 3.3 van de UAVG.”
7.9
Op 10 januari 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland 26 kopieën van documenten uit het Arbo-dossier van [verzoekster] en 81 kopieën van documenten uit P-Direkt naar [verzoekster] toegestuurd.
7.1
Mevrouw [naam 1] van het LDCR heeft op 24 november 2020 de volgende email gestuurd aan de heer [naam 2] van de afdeling P&O van de rechtbank Noord-Holland.
“Geachte heer [naam 2] ,
Uw collega mw. [naam 3] van de afdeling P&O van de rechtbank Noord-Holland heeft ons namens u met betrekking tot mevrouw[verzoekster] de vraag voorgelegd of het mogelijk is dat het LDCR informele informatie (niet officiële p-informatie) over mevrouw[verzoekster] - voor zover nog aanwezig bij het LDCR - verwijdert en hierover een verklaring afgeeft. Bij deze bevestig ik niet lang betrokken te zijn geweest bij dit dossier, omdat vrij snel door de rechtbank Noord-Holland een advocaat is ingeschakeld. Ik heb destijds geen fysiek dossier over mevrouw [verzoekster] aangemaakt en de stukken die ik digitaal heb ontvangen, zijn door mij verwijderd. Van [naam 4] heb ik
begrepen dat zij ook geen stukken meer in haar bezit heeft. (…)”

Procedure in eerste aanleg

8. In eerste aanleg heeft [verzoekster] - samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang - aan de rechtbank verzocht (waarbij het hof de aanduidingen van de rechtbank volgt omdat partijen dat ook doen):
aan [verzoekster] inzage van de volgende gegevens toe te kennen:
a. alle correspondentie die de rechtspraak, in de breedste zin des woords, in het bijzonder de rechtbank Noord-Holland aan het UWV over [verzoekster] heeft verzonden, en vice versa (dat wil zeggen die UWV aan de rechtbank
Noord-Holland heeft verstuurd), in de periode van januari 2018 tot en met 31 maart 2021,
b. alle correspondentie die de rechtspraak over [verzoekster] aan (onderdelen van) rechterlijke instanties, de Belastingdienst dan wel andere overheidsinstanties over [verzoekster] heeft verzonden, en vice versa, in de periode januari 2018 tot en met 31 maart 2021,
c. alle correspondentie die de rechtspraak over [verzoekster] aan P-Direkt heeft verzonden, en vice versa, in de periode van november 2020 tot en met
31 maart 2021, meer in het bijzonder alle correspondentie over de herstelmelding die de rechtbank Noord-Holland aan P-Direkt heeft verzonden in de periode van november 2020 tot en met 31 maart 2021,
d. alle interne communicatie omtrent [verzoekster] (te weten: de interne communicatie tussen leidinggevenden en P&O van de rechtbank
Noord-Holland over [verzoekster] , en ook alle communicatie die aan onder andere de RvdR, het LDCR, e.d. over [verzoekster] is verzonden, en vice versa), in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 maart 2021,
e. het advies van de RvdR dat is opgesteld in de periode van december 2020 tot en met 31 maart 2021,
f. de email die als gevolg van de overplaatsing van [verzoekster] naar de Belastingdienst is verzonden aan de Belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland, in de periode januari/februari 2021,
1. de uitwerking van de zoekslag van de rechtbank Noord-Holland, naar stukken waarin de persoonsgegevens van [verzoekster] voorkomen,
2. het verwerkingsregister van persoonsgegevens van [verzoekster] ,
3. de door P&O geplaatste tekst over [verzoekster] op een vacaturesite, althans informatie over wat er met haar CV dan wel haar persoonsgegevens is gebeurd,
4. de correspondentie tussen P&O van de rechtbank Noord-Holland en LDCR over [verzoekster] , zoals de emails die aan de emails van 16 juli 2019 en 24 november 2020 vooraf zijn gegaan,
5. de gedeelde persoonsgegevens in het contact tussen Gerechtshof Den Haag en de rechtbank Noord-Holland inzake detacherings-onderhandelingen,
6. de correspondentie tussen Gerechtshof Den Haag en de rechtbank Noord-Holland en de contacten tussen mevrouw [naam 5] en de specialisten c.q. het LDCR, meer in het bijzonder mevrouw [naam 4] ,
7. alle correspondentie tussen de rechtbank Noord-Holland, (mogelijk LDCR) en rechtbank Den Haag, dan wel de rechtbank Noord-Holland (mogelijk LDCR) en de Belastingdienst inzake [verzoekster] als persoon,
8. de persoonsgegevens van [verzoekster] binnen de correspondentie in het kader van onder meer de email d.d. 17 december 2020 tussen de rechtbank Noord-Holland, RvdR en LDCR,
9. alle correspondentie tussen de rechtbank Noord-Holland en UWV omtrent [verzoekster] als persoon,
10. het volledige dossier in het kader van de ingestelde klacht over de onvolledige herstelmelding en de integriteitsschending door de rechtbank Noord-Holland, alsmede de eventueel ingestelde onderzoeken,
11. de volledige correspondentie tussen de rechtbank Noord-Holland en P-Direkt,
12. […],
13. de correspondentie die over de casus van [verzoekster] heeft plaatsgevonden binnen het SMO, het overzicht dat is gedeeld met de deelnemers van het SMO, wie de deelnemers waren en in welk kader zij deelnamen aan de casus van [verzoekster] inclusief een kopie van alle stukken omtrent haar persoonsgegevens die zijn gedeeld, vooral gericht op de bijzondere persoonsgegevens van [verzoekster] ,
14. het feitelijk kader dat de rechtbank Noord-Holland heeft geformuleerd in het kader van de adviesaanvraag en het uiteindelijke advies inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] met de rechtbank Noord-Holland,
de rechtbank Noord-Holland te veroordelen materiële schadevergoeding aan
[verzoekster] te betalen ter hoogte van € 4.677,-- bruto wegens tegen 70% in plaats van 100% uitbetaalde niet opgenomen vakantie-uren,
de rechtbank Noord-Holland te veroordelen immateriële schadevergoeding aan [verzoekster] te betalen wegens stress, angst, controleverlies en onduidelijkheid, ter hoogte van € 2.500,-- netto,
een en ander onder verbeurte van een dwangsom,
de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren,
de rechtbank Noord-Holland te veroordelen in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
9. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van [verzoekster] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Verzoeken in het hoger beroep

10. In hoger beroep verzoekt [verzoekster] haar verzoeken uit de eerste aanleg – met uitzondering van het verzoek I onder 12 – alsnog toe te wijzen en de rechtbank
Noord-Holland te veroordelen in de kosten van beide instanties.

De beoordeling van het hoger beroep

Grieven/gronden
11. [verzoekster] heeft als gezegd geen als zodanig aangeduide grieven of gronden aangevoerd. In hoger beroep heeft zij haar verzoeken in de eerste aanleg ingedeeld in acht categorieën. Het hof zal deze indeling hanteren en per categorie beoordelen of de bezwaren van [verzoekster] tegen het oordeel van de rechtbank gegrond zijn. Het verzoek uit de eerste aanleg onder 12 is ingetrokken.
Omvang devolutieve werking van het hoger beroep
12. Verder wijst het hof er volledigheidshalve op dat wat [verzoekster] in eerste aanleg heeft gesteld en aangevoerd niet automatisch en integraal deel uitmaakt van het processueel debat in hoger beroep. Het ligt in hoger beroep op haar weg de grieven/gronden in deze instantie toereikend te onderbouwen. Als een grief/grond slaagt en daardoor een debat uit de eerste aanleg relevant wordt, zal het hof wel ingaan op wat [verzoekster] in eerste aanleg wel, maar in hoger beroep niet (concreet) op dat specifieke punt heeft gesteld en aangevoerd.
RvdR of rechtbank Noord-Holland?
13. [verzoekster] heeft aanvankelijk haar verzoeken tot inzage gedaan bij de RvdR. Deze verzoeken zijn vervolgens behandeld door de rechtbank Noord-Holland als verwerkingsverantwoordelijke. Dat maakt voor de beoordeling van deze zaak niet uit omdat (i) zowel de RvdR als de rechtbank Noord-Holland valt onder de rechtspersoonlijkheid van de Staat en (ii) niet is aangevoerd en onderbouwd dat de verzoeken anders zouden zijn beoordeeld door de RvdR dan door de rechtbank Noord- Holland. Daarnaast is ook niet gebleken dat de RvdR over meer en/of andere persoonsgegevens van [verzoekster] beschikt dan waar zij in deze procedure inzage in verzoekt
Opmerkingen vooraf
14. [verzoekster] heeft gesteld dat de rechtbank Noord-Holland niet voldaan heeft aan de verantwoordingsplicht zoals deze volgt uit art. 5 AVG omdat zij geen passende, technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen, zodat reeds hierdoor aansprakelijkheid bestaat.
14. De rechtbank Noord-Holland heeft dat betwist en daarbij aangevoerd dat [verzoekster] haar stellingen op dit punt niet heeft onderbouwd en daarnaast aangevoerd dat [verzoekster] direct inzage heeft gekregen in de gevraagde persoonsgegevens die door het gerechtsbestuur zijn verwerkt (de bijlage A en B bij de brief van 29 juni 2021). Daarnaast is volledigheidshalve ook een kopie van alle stukken verstrekt.
16. Het hof oordeelt op dit punt als volgt.
16.1
Op grond van art. 15 AVG kan een betrokkene van een verwerkingsverantwoordelijke verlangen dat wordt meegedeeld of er persoonsgegevens worden verwerkt en als dat zo is, dat inzage in die gegevens wordt verstrekt. Ook moet dan de informatie als genoemd in de onderdelen a tot en met h van art. 15 AVG worden verstrekt. Dat wil zeggen informatie over de verwerkingsdoeleinden, de categorieën van gegevens, bewaartermijnen of --criteria, informatie over verbeterings- en verwijderingsrechten, alsmede het recht om te klagen bij de toezichthouder, informatie over de herkomst van de gegevens, tenzij deze bij de betrokkene zelf zijn verkregen, en informatie over eventuele geautomatiseerde besluitvorming en profilering, waaronder nuttige informatie over de onderliggende logica en het belang en de gevolgen van de verwerking voor de betrokkene.
16.2
Aan deze verplichtingen heeft de rechtbank Noord-Holland voldoende voldaan met de brief van 29 juni 2021 en de daarbij horende bijlagen A en B. Iets anders is door [verzoekster] ook niet betoogd.
16.3
Hiermee is ook voldaan aan de voorwaarde van art. 5 AVG dat de persoonsgegevens zijn verwerkt op een wijze die ten aanzien van [verzoekster] rechtmatig en behoorlijk is en is het haar duidelijk dat en in hoeverre haar persoonsgegevens worden, dan wel werden verzameld, gebruikt en geraadpleegd door de rechtbank Noord-Holland.
16.4
Het enkele feit dat nadien aan [verzoekster] nog stukken ter beschikking zijn gesteld (stukken waarvan zij niet stelt dat die haar niet al bekend waren) omdat deze in het niet meer voor [verzoekster] toegankelijke digitale P-Direkt dossier zaten en er door de rechtbank Noord-Holland nog gecontroleerd is of er zich in de systemen nog andere stukken bevonden met persoonsgegevens van [verzoekster] , wil nog niet zeggen dat in strijd met de AVG is gehandeld.
16.5
Er bestaat dan ook geen reden om reeds om deze reden aansprakelijkheid aan te nemen en/of af te wijken van regels omtrent de bewijslastverdeling met betrekking tot de beschikbare gegevens. In dat kader heeft namelijk te gelden dat wanneer een verwerkingsverantwoordelijke stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem rust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat een bepaald document er toch is [1] .
17. Het hof zal hierna per onderdeel beoordelen of het oordeel van de rechtbank, gelet op de bezwaren van [verzoekster] ten aanzien van dat onderdeel, in stand kan blijven.
De verzoeken
1.
Adviesaanvraag en advies inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst(verzoeken I sub e en 14)
18. Het gaat hier om interne stukken, die vertrouwelijk zijn en inzage geven in (de totstandkoming en inhoud van) de onderhandelingspositie van de rechtbank Noord- Holland in het arbeidsgeschil met [verzoekster] . De rechtbank heeft geoordeeld dat het weigeren van inzage in deze stukken noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van de rechtbank Noord-Holland (art. 15 lid 4 AVG, art. 23 lid 1 onder i AVG en art. 41 lid 1 onder i Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG)). Daartoe heeft de rechtbank een belangenafweging gemaakt. Dit oordeel is in r.o. 4.7 van de bestreden beschikking als volgt toegelicht:
“De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van de rechtbank Noord-Holland zwaarder weegt dan het belang van [verzoekster] om inzage te krijgen in de adviesaanvraag en het advies van de RvdR. De inzage van deze stukken zou de onderhandelingspositie van de rechtbank Noord-Holland onevenredig schaden. De stukken zijn immers onderdeel van een onderhandelingsproces tussen [verzoekster] en de rechtbank
Noord-Holland en zien specifiek op de afhandeling van het conflict tussen [verzoekster] en de rechtbank Noord-Holland. In dat proces moeten de rechtbank Noord-Holland en de RvdR ongestoord hun mening over en beoordeling van dit conflict kunnen geven en zij moeten ervan uit kunnen gaan dat deze informatie vertrouwelijk blijft. Het eventueel weglakken van bestuursrechtelijke overwegingen zoals [verzoekster] voorstelt, maakt dit niet anders, nu de adviesaanvraag en het advies als geheel zien op de afwikkeling van het dienstverband van [verzoekster] . Van het weglakken van gegevens die geen betrekking hebben op [verzoekster] zal in deze stukken dus (nagenoeg) geen sprake kunnen zijn.
[verzoekster] heeft haar belang bij inzage – om de juistheid van het feitelijk kader te controleren en (indien nodig) rectificatie dan wel verwijdering van de persoonsgegevens te vragen in het kader van de AVG – onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zij heeft onvoldoende concreet toegelicht in hoeverre zij de juistheid en rechtmatigheid van haar persoonsgegevens die in de stukken als feitelijke basis daarvan zijn opgenomen wenst te controleren. De adviesaanvraag en het advies van de RvdR bevatten immers geen informatie over [verzoekster] die door haarzelf kan worden gecontroleerd op juistheid ervan. De inzage van deze stukken zal dus aan het doel van artikel 15 AVG voorbijgaan. [verzoekster] zal de informatie die zij bij inzage van de stukken heeft gekregen echter wel kunnen gebruiken om haar onderhandelingspositie tegen de rechtbank Noord-Holland te versterken. Daar is artikel 15 AVG niet voor bedoeld. Dit alles tezamen brengt de rechtbank tot het oordeel dat de weigering van inzage van deze stukken noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten van de rechtbank Noord-Holland.”
19. [verzoekster] bestrijdt dit oordeel. Volgens [verzoekster] is een beperking op het inzagerecht een zware ingreep die volgens de
“Guidelines on Restrictions”alleen kan als deze beperking noodzakelijk, proportioneel en tijdelijk is. Een inperking kan alleen uit de wet volgen. Bescherming van rechten en vrijheden van anderen is een wettelijke grond voor een beperking (art. 41 UAVG) maar kan alleen onder voorwaarden worden ingeroepen. Het onderhandelingsbelang volgt niet uit de tekst van art. 41 lid 1 onder i UAVG. Er is geen wettelijke grondslag voor dit onderhandelingsbelang. Verder is dit belang niet meer aan de orde omdat de onderhandelingen al zijn afgerond. Als er alternatieven zijn die minder ingrijpen, dient langs die weg inzage te worden verleend. Dat de rechtbank oordeelt dat het belang van de rechtbank Noord-Holland prevaleert is raadselachtig. Het belang van [verzoekster] prevaleert omdat haar positie in de rechterlijke macht door het arbeidsgeschil danig is verzwakt. Zij heeft dat moeten ondervinden en heeft er belang bij te weten wat er precies over haar is gezegd, aldus nog steeds [verzoekster] .
19. De rechtbank Noord-Holland heeft het volgende aangevoerd.
20.1
De wettelijke grondslag voor het onderhandelingsbelang is gelegen in – wat de rechtbank ook aanhaalt – art. 15 lid 4 AVG en art. 23 AVG jo art. 41 lid 1 aanhef en onder i UAVG. Daaruit volgt dat de gegevensverantwoordelijke inzage kan weigeren indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Deze regeling is ook van toepassing in dit geval, waar het belang van vertrouwelijkheid van de adviesaanvraag en het advies aan de orde is.
20.2
Het feit dat de onderhandelingen zijn afgerond maakt niet dat het zwaarwegend belang van deze vertrouwelijkheid niet meer bestaat. De afwegingen in de onderhandelingen dienen ook achteraf vertrouwelijk te blijven, alleen al om te voorkomen dat er eventueel discussie zou kunnen ontstaan over de gemaakte afspraken. De gevraagde inzage biedt inzicht in de gemaakte bestuurlijk- juridische afweging en de wijze waarop de rechtspraak in het algemeen omgaat met onderhandelingen. Anderen zouden daarmee in toekomstige zaken hun onderhandelingspositie kunnen verstreken. Als er inzage moet worden gegeven in dit type informatie zou dat ertoe kunnen leiden dat het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland en de RvdR in toekomstige gevallen zich niet meer vrij voelen om met elkaar te overleggen over of en zo ja hoe een kwestie mogelijk zou kunnen worden opgelost, terwijl dat vanzelfsprekend wel noodzakelijk is. De ongestoorde gedachtewisseling die nodig is om te komen tot een gedegen standpunt zou daardoor met andere woorden ernstig worden geschaad, wat leidt tot een onevenredige benadeling van de rechtbank
Noord-Holland en de RvdR.
20.3
Verder is van belang dat de informatie in de adviesaanvraag en het advies – anders dan [verzoekster] suggereert – niet is gedeeld met anderen, zoals het LDCR, de Belastingdienst en het UWV.
20.4
De rechtbank Noord-Holland behoeft niet toe te lichten welke alternatieven er zijn overwogen om [verzoekster] inzage te geven. Er zijn ook geen alternatieven. Het eventueel weglakken van bestuurlijke overwegingen zoals [verzoekster] voorstelt, maakt dit niet anders, nu de adviesaanvraag en het advies als een geheel zien op de afwikkeling van het dienstverband van [verzoekster] . Van het weglakken van gegevens die geen betrekking hebben op [verzoekster] zal in deze stukken dus (nagenoeg) geen sprake kunnen zijn.
21. Het hof stelt voorop dat de adviesaanvraag en het advies
“persoonsgegevens”zijn in de zin van art. 4 aanhef en onderdeel 1 AVG. De waarderingen en/of beoordelingen van de in het arbeidsgeschil bestaande feiten en omstandigheden die deze stukken bevatten passen bij de ruime uitleg die de AVG beoogt te geven aan dat begrip [2] . [verzoekster] heeft om die reden in beginsel recht op inzage in deze stukken.
22. Uit art. 23 AVG jo art. 41 lid 1 aanhef en onderdeel i UAVG volgt dat dit recht op inzage kan worden beperkt indien dit in het individuele geval noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van
“de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen”. Onder
“anderen”dient ook de verwerkingsverantwoordelijke te worden verstaan.
22. In dit geval gaat het als gezegd om vertrouwelijke stukken die inzage geven in (de totstandkoming en inhoud van) de onderhandelingspositie van de
rechtbank Noord-Holland in het arbeidsgeschil met [verzoekster] . De rechtbank heeft op grond van art. 6 lid 1 EVRM echter het recht deze inzage te weigeren. Dit wordt als volgt toegelicht.
23.1
De rechtbank Noord-Holland heeft er een zwaarwegend belang bij om in vrijheid en beslotenheid een standpunt in het arbeidsgeschil met [verzoekster] te bepalen en de verdediging tegen of het instellen van een rechtsvordering/verzoek voor te bereiden [3] . Daarvoor is het noodzakelijk dat (het gerechtsbestuur van) de rechtbank Noord-Holland en de RvdR zich vrij voelen om met elkaar in beslotenheid te overleggen over of en zo ja hoe dit arbeidsgeschil mogelijk zou kunnen worden opgelost. Als de verzochte inzage moet worden verleend doet dit onevenredige afbreuk aan een ongestoorde gedachtewisseling. Het niet geven van inzage is dus noodzakelijk om deze ongestoorde gedachtewisseling te kunnen waarborgen.
23.2
De weigering om inzage te verlenen is ook evenredig, omdat omgekeerd de rechtbank Noord-Holland niet het recht heeft op inzage in de totstandkoming en standpuntbepaling aan de zijde van [verzoekster] . Een eenzijdig recht op inzage zou in belangrijke mate afdoen aan het ook door art. 6 lid 1 EVRM beschermde en zwaarwegende beginsel van
“equality of arms” [4] .
23.3
Dit recht van de rechtbank Noord-Holland om inzage te weigeren verdient ook bescherming nadat het arbeidsgeschil is opgelost. Immers, anders dienen de rechtbank Noord-Holland en de RvdR er
voorafal rekening mee te houden dat nadien bedoelde inzage moet worden gegeven, wat ook onevenredige afbreuk doet aan een ongestoorde gedachtewisseling.
23.4
Het verzoek van [verzoekster] ziet specifiek op de waarderingen en/of beoordelingen van de in het arbeidsgeschil aan de orde zijnde feiten en omstandigheden. Niet is in te zien hoe dit zonder inzage in de gedachtewisseling mogelijk is. Het enkel noemen van de beschouwde feiten en omstandigheden is ook geen redelijk en werkbaar alternatief. De selectie en keuze van deze feiten en omstandigheden zijn immers onlosmakelijk verbonden met de waarderingen en/of beoordelingen daarvan. Zo kan er discussie zijn of een feit relevant is of niet. Het wel of niet noemen van zo’n feit zegt ook al iets over de waardering daarvan.
23.5
Verder, maar ten overvloede, is er door [verzoekster] onvoldoende aangevoerd om te oordelen dat de adviesaanvraag en/of het advies ondeugdelijke gegevens of oneigenlijke argumenten bevat(ten).
24. Het recht van de rechtbank Noord-Holland om inzage te weigeren dient op grond van art. 23 AVG jo art. 41 lid 1 aanhef en onderdeel i UAVG gerespecteerd te worden, in die zin dat het verzoek van [verzoekster] om inzage op dit punt wordt afgewezen. De tegen het oordeel van de rechtbank door [verzoekster] aangevoerde bezwaren kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
2.
De zoekslag (verzoek 1)
25. In debat is de vraag of een deel van de stukken waarin inzage is verzocht is verwijderd, althans niet meer bestaat. De rechtbank Noord-Holland heeft aangevoerd dat zij met een ‘zoekslag’ – het zoeken op de naam van [verzoekster] in Outlook, de persoonlijke schijven van de leidinggevenden en bestuurders van de betrokken afdelingen, alsmede de gemeenschappelijke schijven van deze afdelingen en die van de afdeling P&O – heeft onderzocht welke documenten er over [verzoekster] bestaan. De rechtbank heeft daarover in r.o. 4.10 als volgt geoordeeld:
“De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank Noord-Holland met deze zoekslag voldaan heeft aan het verzoek onder 1). De zoekslag naar de persoonsgegevens van
[verzoekster] toont aan dat de rechtbank Noord-Holland als verwerkingsverantwoordelijke voldoende inspanning heeft geleverd in het opsporen van de verwerkte persoonsgegevens van [verzoekster] om te voldoen aan haar inzageverzoek. [verzoekster] betwist niet dat deze wijze van zoekslag van de rechtbank Noord-Holland voldoende is, dan wel breed genoeg is.
Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat zij niet gelooft dat de rechtbank Noord-Holland ook daadwerkelijk deze zoekslag heeft uitgevoerd omdat zij geen printscreen van de zoekslag of verklaring van een onafhankelijke IT beheerder heeft overgelegd gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat de rechtbank Noord-Holland deze zoekslag heeft uitgevoerd, nu de rechtbank Noord-Holland een aanzienlijk aantal kopieën van stukken (ook van na datum van het verzoek) aan [verzoekster] heeft gegeven. Het verzoek onder 1) wordt dan ook afgewezen.”
26. In hoger beroep stelt [verzoekster] dat de rechtbank Noord-Holland op grond van art. 5 lid 2 AVG een verantwoordingsplicht heeft ter zake van – kort gezegd – de deugdelijke verwerking van persoonsgegevens. [verzoekster] wenst ter zake van de zoekslag een verklaring van een onafhankelijk IT-beheerder. Volgens [verzoekster] gelooft de rechtbank ten onrechte de rechtbank Noord-Holland ‘op haar blauwe ogen’ dat deze zoekslag is verricht. De zoekslag bewijst dat er geen sprake is geweest van een transparante en geordende bewaring van de verwerkte persoonsgegevens zoals vereist door art. 12 AVG. Daarom moet het verzoek om inzage te geven in de uitwerking van de zoekslag worden toegewezen, aldus [verzoekster] .
26. De rechtbank Noord-Holland betwist dat de zoekslag bewijst dat art. 12 AVG is geschonden en waarom dat vervolgens zou maken dat zij niet heeft gezocht op de wijze zoals beschreven. Volgens de rechtbank Noord-Holland zijn deze stellingen niet goed onderbouwd. De rechtbank Noord-Holland betwist dat zij art. 12 AVG heeft geschonden.
26. Zoals reeds hierboven is overwogen, maakt het enkele uitvoeren van een zoekslag niet dat de AVG is geschonden. Voorts geldt dat de mededeling van de rechtbank Noord-Holland dat naar aanleiding van dit onderzoek niet is gebleken dat dat er geen verdere documenten (meer) zijn niet ongeloofwaardig voorkomt. Dit ook omdat er in de loop van de tijd nog nadere stukken aan [verzoekster] zijn toegestuurd zoals ook door de rechtbank is overwogen. Vervolgens heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat er niettemin nog andere documenten zijn met persoonsgegevens van [verzoekster] die de rechtbank Noord-Holland verwerkte op het moment dat zij haar verzoek deed. Ook op dit punt is er dan ook geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
3.
Verwerkingsregister (verzoek 2)
29. [verzoekster] heeft inzage gevraagd in het verwerkingsregister van haar persoonsgegevens.
29. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat art. 15 AVG de
rechtbank Noord-Holland niet verplicht tot het geven van inzage in het verwerkingsregister van de organisatie. Een verwerkingsregister bevat namelijk geen concrete persoonsgegevens. [verzoekster] kan slechts inzage verzoeken in haar betreffende persoonsgegevens en de informatie opgesomd in art. 15 lid 1 onderdelen a t/m h AVG. De rechtbank Noord-Holland heeft hieraan voldaan. Ook het verzoek de verwijdering van persoonsgegevens aan te tonen is afgewezen.
29. Volgens [verzoekster] zijn deze oordelen onjuist. Het inzagerecht betreft (persoonsgegevens maar in het verwerkingsregister is op grond van
art. 30 lid 1 sub c AVG onder meer sprake van een beschrijving van categorieën van betrokkenen en van categorieën van persoonsgegevens en krachtens sub d van dat artikel ook van categorieën ontvangers aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt. Daarmee kan het niet erg moeilijk zijn om [verzoekster] te identificeren. De rechtbank kan dus onmogelijk vaststellen dat er geen sprake is van persoonsgegevens in de zin van de AVG. De rechtbank Noord-Holland moet daarom inzage geven in het verwerkingsregister, aldus nog steeds [verzoekster] .
29. De rechtbank Noord-Holland voert aan dat het verwerkingsregister inderdaad de door [verzoekster] genoemde categorieën van gegevens kent, maar dat het geen persoonsgegevens bevat van concrete individuen zoals [verzoekster] . Inzage in het verwerkingsregister is daarom niet aan de orde.
29. Het hof wijst het verzoek van [verzoekster] af. De stelling van [verzoekster] dat het niet erg moeilijk kan zijn om persoonsgegevens van [verzoekster] uit het verwerkingsregister af te leiden – haar te identificeren – is niet toegelicht. Ook anderszins valt niet in te zien hoe dit zou kunnen. Op dit punt is van belang dat art. 30 AVG omschrijft wat het verwerkingsregister behelst en welke gegevens daarin moeten worden opgenomen. Hieruit blijkt dat
in het register zelfgeen individuele persoonsgegevens worden opgenomen, maar slechts een beschrijving van (onder meer) de categorieën van betrokkenen en de categorieën van persoonsgegevens in het kader van verwerkingsactiviteiten. Deze informatie heeft de rechtbank Noord-Holland echter reeds verstrekt in bijlage A en B bij de brief van 29 juni 2021, zodat [verzoekster] reeds op deze manier zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. In hoeverre [verzoekster] dan nog belang heeft bij de inzage in het verwerkingsregister heeft zij niet gesteld. Dit verzoek moet dan ook worden afgewezen.
4.
Tekst op vacaturesite (verzoek 3)
34. Volgens [verzoekster] heeft de afdeling P&O een tekst over [verzoekster] op een vacaturesite geplaatst. Daarin wenste zij inzage. De rechtbank heeft geoordeeld dat het plaatsen van een tekst op een vacaturesite ter sprake is gekomen tijdens een gesprek van
6 juni 2019, maar acht het voldoende aannemelijk dat vervolgens in plaats van een tekst een alert is ingesteld voor het ontvangen van vacatures.
34. In hoger beroep stelt [verzoekster] dat niet duidelijk is of bij deze alert persoonsgegevens zijn verwerkt. In het bevestigende geval valt een alert dan ook onder het inzageverzoek. Het verzoek van [verzoekster] dient aldus te worden opgevat dat ook inzage wordt gegeven in de al dan niet verwerking van persoonsgegevens in de zogenaamde alert.
34. De rechtbank Noord-Holland voert aan dat er bij het instellen van de alert geen persoonsgegevens van [verzoekster] zijn verwerkt.
34. Het hof wijst het inzageverzoek van [verzoekster] af. Er is geen reden om aan te nemen dat er – anders dan de rechtbank Noord-Holland aanvoert – wel persoonsgegevens zijn verwerkt in de alert. Door [verzoekster] wordt dit ook niet aannemelijk gemaakt.
5.
Communicatie en delen gegevens (verzoeken I onder f, verzoeken 4 t/m 7, 9 t/m 11)
38. Het gaat – zo begrijpt het hof de stellingen van [verzoekster] in hoger beroep – uitsluitend nog om (i) de communicatie die er over [verzoekster] is geweest tussen LDCR en P&O in het kader van een mogelijke detachering bij het Gerechtshof Den Haag en (ii) een rapport over een integriteitsschending. In eerste aanleg verzocht [verzoekster] ook inzage in alle correspondentie in de breedste zin van het woord met het UWV (communicatie over de arbeidsongeschiktheid), (de onderdelen van) de rechterlijke instanties, de Belastingdienst en andere overheidsinstanties, P-Direct en de interne correspondentie over [verzoekster] , maar in hoger beroep worden deze punten niet meer aan de orde gesteld, terwijl er tegen het afwijzen van dit deel van het verzoek door [verzoekster] geen concrete bezwaren zijn geuit.
38. De rechtbank heeft over dit onderwerp in r.o. 4.19 als volgt geoordeeld:
“De rechtbank wijst de verzoeken onder f, 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11 af.
De rechtbank constateert dat [verzoekster] met deze verzoeken complete stukken opvraagt. Artikel 15 AVG is daar niet voor bedoeld. Het verplicht de verwerker niet tot het verstrekken van afschriften of het bieden van inzage in complete stukken, voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan door een andere vorm van verstrekking.
Het betoog van [verzoekster] dat er meer stukken over haar moeten zijn dan zij heeft gekregen slaagt niet. De rechtbank acht de stelling van de rechtbank Noord-Holland – dat niet al deze stukken hebben bestaan of zijn bewaard –, mede gelet op de door haar uitgevoerde zoekslag, niet ongeloofwaardig. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is het, als het bestuursorgaan niet ongeloofwaardig ontkent dat er meer stukken zijn, aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat die informatie er wel is. [verzoekster] heeft dat met het schetsen van de achtergronden van de correspondenties en het geven van haar vermoedens dat er stukken bestaan niet voldoende gedaan. Sommige stukken hebben wellicht wel bestaan, maar [verzoekster] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de rechtbank Noord-Holland deze gegevens thans nog verwerkt. De rechtbank Noord-Holland heeft gesteld dat [verzoekster] alles heeft gekregen waartoe zij gerechtigd is en dat er niet meer stukken zijn, omdat bij uitdiensttreding van [verzoekster] de gegevens die niet in het personeelsdossier thuishoren zijn verwijderd. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Voor zover [verzoekster] nog heeft betoogd dat het onaannemelijk is dat de stukken zijn gewist terwijl het dienstverband van [verzoekster] met de rechtbank Noord-Holland nog niet is afgewikkeld gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. Het lag op de weg van [verzoekster] om te motiveren welke stukken voor de afwikkeling van het dienstverband noodzakelijk zijn en waarom. Zij heeft dat niet gedaan.”
40. Volgens [verzoekster] heeft de rechtbank ten onrechte niet ongeloofwaardig geacht de stelling van de rechtbank Noord-Holland dat niet alle genoemde stukken hebben bestaan of zijn bewaard. Niet [verzoekster] maar de rechtbank Noord-Holland dient aan te tonen waarom de communicatie, zoals door [verzoekster] beschreven, niet ordelijk is opgenomen in het personeelsdossier, waardoor het inzageverzoek wordt belemmerd, in plaats van gefaciliteerd. Er is volgens het protocol ongetwijfeld een rapport gemaakt over de melding van [verzoekster] over een integriteitsschending, aldus [verzoekster] .
40. De rechtbank Noord-Holland voert aan dat er geen detacheringsdossier is aangelegd als onderdeel van het P&O-dossier. Alleen door betrokken partijen getekende detacheringsovereenkomsten worden opgenomen in het P&O-dossier, maar een dergelijke detacheringsovereenkomst is in het geval van [verzoekster] niet gesloten. Een integriteitsonderzoek heeft niet plaatsgevonden en een rapport is derhalve niet opgemaakt.
40. Het hof wijst het verzoek van [verzoekster] om inzage in het detacheringsdossier af. Het hof ziet geen aanleiding om aannemelijk te achten dat er naast de detacheringsovereenkomst een
“detacheringsdossier”– wat daar ook onder moet worden verstaan – is gemaakt. [verzoekster] heeft op dit punt in het licht van de betwisting door de rechtbank Noord-Holland van de aanwezigheid van zo’n dossier onvoldoende aangevoerd.
40. Het hof wijst ook het verzoek van [verzoekster] om inzage in een rapport over een integriteitsmelding af. Ook hier geldt dat het hof geen aanleiding ziet om aannemelijk te achten dat een dergelijk rapport bestaat. [verzoekster] heeft ook op dit punt in het licht van de betwisting door de rechtbank Noord-Holland onvoldoende aangevoerd.
40. Het hof wijst er ten aanzien van zowel het gestelde detacheringsdossier als het rapport over een integriteitsmelding verder nog op dat het inzagerecht geen middel is een zogenaamde
Fishing Expeditionte ondernemen naar mogelijk bestaande stukken.
6.
Correspondentie met RvdR en LDCR (verzoek 8)
45. Het gaat op dit punt om een emailwisseling die er zou zijn geweest tussen de rechtbank Noord-Holland, de RvdR en het LDCR over de mogelijke detachering van [verzoekster] . De rechtbank Noord-Holland heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de aanloop naar de emailwisseling geen persoonsgegevens van [verzoekster] bevat en dat deze emailwisseling in algemene zin gaat over de vraag welke documenten bij een interdepartementale overplaatsing van het P-dossier meegaan naar de nieuwe werkgever en dat dit nuttige HR-informatie betreft. De rechtbank heeft geoordeeld dat [verzoekster] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er in deze emailwisseling persoonsgegevens van haar worden verwerkt en dat het op de weg van [verzoekster] lag om nader te motiveren hoe de emailwisseling naar haar te herleiden is en welke persoonsgegevens daarin zouden kunnen zijn opgenomen.
45. Volgens [verzoekster] valt niet uit te sluiten dat in relatie tot andere emails zij toch identificeerbaar is, in welk geval zij recht op inzage daarin heeft. Deze zeer algemene stelling zonder concrete onderbouwing is echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat er in dit kader wel persoonsgegevens van [verzoekster] zijn verwerkt door de rechtbank Noord-Holland en dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Ook hier geldt dat het inzagerecht geen middel is een zogenaamde
Fishing Expeditionte ondernemen naar mogelijk bestaande stukken. Deze klacht van [verzoekster] kan dan ook niet slagen.
7.
Gegevens Sociaal Medisch Overleg (verzoek 13)
47. Het gaat om stukken die betrekking hebben op het Sociaal Medisch Overleg (SMO) tussen de rechtbank Noord-Holland en de bedrijfsarts. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekster] afgewezen omdat de rechtbank Noord-Holland met haar zoekslag geen persoonsgegevens heeft aangetroffen in het kader van het SMO, dat de rechtbank geen reden heeft om eraan te twijfelen dat deze gegevens bij uitdiensttreding van [verzoekster] zijn verwijderd en dus op het moment van het AVG-verzoek door [verzoekster] niet meer bestonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het op de weg van [verzoekster] lag om aannemelijk te maken dat deze stukken thans nog bestaan, maar dat zij dat niet heeft gedaan. De overige opgevraagde gegevens – zoals een overzicht dat is gedeeld met de deelnemers van het SMO, wie de deelnemers waren en in welk kader zij deelnamen aan de casus – betreffen geen persoonsgegevens in de zin van
art. 4 lid 1 AVG, zodat art. 15 AVG de rechtbank Noord-Holland niet verplichtte om inzage van deze stukken aan [verzoekster] te geven.
47. In hoger beroep stelt [verzoekster] dat het hier gaat om bijzondere persoonsgegevens voor de verwerking waarvan haar uitdrukkelijke toestemming nodig is. Onder verwerking wordt, krachtens art. 4 lid 2 AVG, ook verstaan vernietiging van gegevens. Alleen al op grond daarvan geldt dat het inzagerecht ook behelst inzage in vernietiging van de bedoelde gegevens, aldus [verzoekster] . De rechtbank Noord-Holland heeft in antwoord hierop echter aangevoerd dat van het SMO geen verslagen worden gemaakt, zoals zij ook in eerste aanleg heeft gesteld. [verzoekster] heeft hier vervolgens niet meer op gereageerd en dus ook niet nader gesteld en/of toegelicht dat er in dit kader wel degelijk persoonsgegevens van haar zijn verwerkt. In dit kader is nog van belang dat de AVG van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. Het moet daarbij dan gaan om een gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn (art. 4 aanhef en onder 6 AVG). Dat hiervan in het kader van het SMO sprake is, is door [verzoekster] niet gesteld of nader toegelicht. Dit had van haar, gelet op de stelling van de rechtbank Noord-Holland dat er geen verslagen worden opgemaakt van deze overleggen en dat hiervan geen stukken (meer) zijn, wel verwacht mogen worden. Daarnaast heeft te gelden dat interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers bevatten en die uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, ook niet als persoonsgegevens zijn aan te merken. Onder deze omstandigheden ziet het hof dan ook geen grond voor toewijzing van het onder 13. verzochte.
8.
Correspondentie en interne communicatie over [verzoekster] (verzoeken I onder a, b,c en d)
49. Het gaat op dit punt om stukken waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze aan [verzoekster] zijn verstrekt en dat er niet meer stukken zijn. Volgens [verzoekster] dient inzage te worden verschaft in deze stukken. Het hof wijst dit verzoek af omdat het onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevraagde stukken er volgens de rechtbank Noord-Holland niet meer zijn en zij, gezien de zoekslag die de rechtbank Noord-Holland heeft verricht, geen reden heeft aan die mededeling te twijfelen. Wat [verzoekster] in hoger beroep aanvoert werpt geen ander licht op dit verzoek.
9.
Schadevergoeding (verzoeken II en III)
50. Volgens [verzoekster] is er sprake van een inbreuk van de rechtbank Noord-Holland op de AVG, als bedoeld in art. 82 lid 1 AVG. In ieder geval heeft de rechtbank
Noord-Holland volgens [verzoekster] niet voldaan aan haar plicht als verwerkingsverantwoordelijke om, ingevolge art. 12 lid 2 AVG, het inzagerecht te faciliteren door het instellen van passende, technische en organisatorische maatregelen en zo de rechten van betrokkenen te waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking in overeenstemming is uitgevoerd met deze verordening (art. 24 lid 1 AVG). Een en ander heeft ertoe geleid dat [verzoekster] een procedure moest beginnen om de controle over haar persoonsgegevens terug te krijgen. Pas tijdens de procedure heeft de rechtbank Noord-Holland meer stukken verschaft, die dus wel bestonden. Omdat deze zoektocht naar de verwerking van haar persoonsgegevens onnodig, inefficiënt, stressvol en niet in overeenstemming met de AVG is, vindt [verzoekster] dat de rechtbank Noord-Holland inbreuk op de AVG heeft gemaakt. Op grond daarvan verzoekt zij vergoeding van materiele en immateriële schade die zij ten gevolge van deze inbreuk heeft geleden.
50. Het hof wijst deze verzoeken af. Art. 82 AVG verlangt voor schadevergoeding een causaal verband tussen de schade en een inbreuk op de AVG. De verzoeken tot inzage zijn als gezegd niet toewijsbaar en van een inbreuk op de AVG is geen sprake, zodat het vereiste causaal verband reeds om die reden ontbreekt
Slotsom
52. Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken van [verzoekster] niet toewijsbaar zijn. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [verzoekster] in de proceskosten wordt veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de door de rechtbank Rotterdam, Team handel en haven tussen partijen gegeven beschikking van 13 april 2022;
  • wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
  • veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de rechtbank Noord-Holland (de Staat) tot op heden begroot op € 783,-- aan griffierecht en € 2.366,-- (2 punten, tarief II) aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, M. Verkerk en A.J. Swelheim en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452 (https://new.navigator.nl/document/idf8eea974b0d8455e99f592ce76a88769), r.o. 7.1; ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:312 (https://new.navigator.nl/document/id3c3cb2f916ee4b3da63745fc6f231e1d), r.o. 5.2; ABRvS 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1519 (https://new.navigator.nl/document/idc5b18256d07a4b58b94ffa2041d5c034), r.o. 4.3; ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:292 (https://new.navigator.nl/document/ida017a6c23840458c82f860e1afffdc3d), r.o. 4.1.
2.Vergelijk voor de Databeschermingsrichtlijn: HvJ 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:994 (Nowak).
3.Vergelijk conclusie AG- Hartlief van 26 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:762, nrs. 7.2 t/m 7.6.
4.Vergelijk in een niet-civiele zaak, in het kader van het vereiste van een