23.5Verder, maar ten overvloede, is er door [verzoekster] onvoldoende aangevoerd om te oordelen dat de adviesaanvraag en/of het advies ondeugdelijke gegevens of oneigenlijke argumenten bevat(ten).
24. Het recht van de rechtbank Noord-Holland om inzage te weigeren dient op grond van art. 23 AVG jo art. 41 lid 1 aanhef en onderdeel i UAVG gerespecteerd te worden, in die zin dat het verzoek van [verzoekster] om inzage op dit punt wordt afgewezen. De tegen het oordeel van de rechtbank door [verzoekster] aangevoerde bezwaren kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
2.
De zoekslag (verzoek 1)
25. In debat is de vraag of een deel van de stukken waarin inzage is verzocht is verwijderd, althans niet meer bestaat. De rechtbank Noord-Holland heeft aangevoerd dat zij met een ‘zoekslag’ – het zoeken op de naam van [verzoekster] in Outlook, de persoonlijke schijven van de leidinggevenden en bestuurders van de betrokken afdelingen, alsmede de gemeenschappelijke schijven van deze afdelingen en die van de afdeling P&O – heeft onderzocht welke documenten er over [verzoekster] bestaan. De rechtbank heeft daarover in r.o. 4.10 als volgt geoordeeld:
“De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank Noord-Holland met deze zoekslag voldaan heeft aan het verzoek onder 1). De zoekslag naar de persoonsgegevens van
[verzoekster] toont aan dat de rechtbank Noord-Holland als verwerkingsverantwoordelijke voldoende inspanning heeft geleverd in het opsporen van de verwerkte persoonsgegevens van [verzoekster] om te voldoen aan haar inzageverzoek. [verzoekster] betwist niet dat deze wijze van zoekslag van de rechtbank Noord-Holland voldoende is, dan wel breed genoeg is.
Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat zij niet gelooft dat de rechtbank Noord-Holland ook daadwerkelijk deze zoekslag heeft uitgevoerd omdat zij geen printscreen van de zoekslag of verklaring van een onafhankelijke IT beheerder heeft overgelegd gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat de rechtbank Noord-Holland deze zoekslag heeft uitgevoerd, nu de rechtbank Noord-Holland een aanzienlijk aantal kopieën van stukken (ook van na datum van het verzoek) aan [verzoekster] heeft gegeven. Het verzoek onder 1) wordt dan ook afgewezen.”
26. In hoger beroep stelt [verzoekster] dat de rechtbank Noord-Holland op grond van art. 5 lid 2 AVG een verantwoordingsplicht heeft ter zake van – kort gezegd – de deugdelijke verwerking van persoonsgegevens. [verzoekster] wenst ter zake van de zoekslag een verklaring van een onafhankelijk IT-beheerder. Volgens [verzoekster] gelooft de rechtbank ten onrechte de rechtbank Noord-Holland ‘op haar blauwe ogen’ dat deze zoekslag is verricht. De zoekslag bewijst dat er geen sprake is geweest van een transparante en geordende bewaring van de verwerkte persoonsgegevens zoals vereist door art. 12 AVG. Daarom moet het verzoek om inzage te geven in de uitwerking van de zoekslag worden toegewezen, aldus [verzoekster] .
26. De rechtbank Noord-Holland betwist dat de zoekslag bewijst dat art. 12 AVG is geschonden en waarom dat vervolgens zou maken dat zij niet heeft gezocht op de wijze zoals beschreven. Volgens de rechtbank Noord-Holland zijn deze stellingen niet goed onderbouwd. De rechtbank Noord-Holland betwist dat zij art. 12 AVG heeft geschonden.
26. Zoals reeds hierboven is overwogen, maakt het enkele uitvoeren van een zoekslag niet dat de AVG is geschonden. Voorts geldt dat de mededeling van de rechtbank Noord-Holland dat naar aanleiding van dit onderzoek niet is gebleken dat dat er geen verdere documenten (meer) zijn niet ongeloofwaardig voorkomt. Dit ook omdat er in de loop van de tijd nog nadere stukken aan [verzoekster] zijn toegestuurd zoals ook door de rechtbank is overwogen. Vervolgens heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat er niettemin nog andere documenten zijn met persoonsgegevens van [verzoekster] die de rechtbank Noord-Holland verwerkte op het moment dat zij haar verzoek deed. Ook op dit punt is er dan ook geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
3.
Verwerkingsregister (verzoek 2)
29. [verzoekster] heeft inzage gevraagd in het verwerkingsregister van haar persoonsgegevens.
29. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat art. 15 AVG de
rechtbank Noord-Holland niet verplicht tot het geven van inzage in het verwerkingsregister van de organisatie. Een verwerkingsregister bevat namelijk geen concrete persoonsgegevens. [verzoekster] kan slechts inzage verzoeken in haar betreffende persoonsgegevens en de informatie opgesomd in art. 15 lid 1 onderdelen a t/m h AVG. De rechtbank Noord-Holland heeft hieraan voldaan. Ook het verzoek de verwijdering van persoonsgegevens aan te tonen is afgewezen.
29. Volgens [verzoekster] zijn deze oordelen onjuist. Het inzagerecht betreft (persoonsgegevens maar in het verwerkingsregister is op grond van
art. 30 lid 1 sub c AVG onder meer sprake van een beschrijving van categorieën van betrokkenen en van categorieën van persoonsgegevens en krachtens sub d van dat artikel ook van categorieën ontvangers aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt. Daarmee kan het niet erg moeilijk zijn om [verzoekster] te identificeren. De rechtbank kan dus onmogelijk vaststellen dat er geen sprake is van persoonsgegevens in de zin van de AVG. De rechtbank Noord-Holland moet daarom inzage geven in het verwerkingsregister, aldus nog steeds [verzoekster] .
29. De rechtbank Noord-Holland voert aan dat het verwerkingsregister inderdaad de door [verzoekster] genoemde categorieën van gegevens kent, maar dat het geen persoonsgegevens bevat van concrete individuen zoals [verzoekster] . Inzage in het verwerkingsregister is daarom niet aan de orde.
29. Het hof wijst het verzoek van [verzoekster] af. De stelling van [verzoekster] dat het niet erg moeilijk kan zijn om persoonsgegevens van [verzoekster] uit het verwerkingsregister af te leiden – haar te identificeren – is niet toegelicht. Ook anderszins valt niet in te zien hoe dit zou kunnen. Op dit punt is van belang dat art. 30 AVG omschrijft wat het verwerkingsregister behelst en welke gegevens daarin moeten worden opgenomen. Hieruit blijkt dat
in het register zelfgeen individuele persoonsgegevens worden opgenomen, maar slechts een beschrijving van (onder meer) de categorieën van betrokkenen en de categorieën van persoonsgegevens in het kader van verwerkingsactiviteiten. Deze informatie heeft de rechtbank Noord-Holland echter reeds verstrekt in bijlage A en B bij de brief van 29 juni 2021, zodat [verzoekster] reeds op deze manier zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. In hoeverre [verzoekster] dan nog belang heeft bij de inzage in het verwerkingsregister heeft zij niet gesteld. Dit verzoek moet dan ook worden afgewezen.
4.
Tekst op vacaturesite (verzoek 3)
34. Volgens [verzoekster] heeft de afdeling P&O een tekst over [verzoekster] op een vacaturesite geplaatst. Daarin wenste zij inzage. De rechtbank heeft geoordeeld dat het plaatsen van een tekst op een vacaturesite ter sprake is gekomen tijdens een gesprek van
6 juni 2019, maar acht het voldoende aannemelijk dat vervolgens in plaats van een tekst een alert is ingesteld voor het ontvangen van vacatures.
34. In hoger beroep stelt [verzoekster] dat niet duidelijk is of bij deze alert persoonsgegevens zijn verwerkt. In het bevestigende geval valt een alert dan ook onder het inzageverzoek. Het verzoek van [verzoekster] dient aldus te worden opgevat dat ook inzage wordt gegeven in de al dan niet verwerking van persoonsgegevens in de zogenaamde alert.
34. De rechtbank Noord-Holland voert aan dat er bij het instellen van de alert geen persoonsgegevens van [verzoekster] zijn verwerkt.
34. Het hof wijst het inzageverzoek van [verzoekster] af. Er is geen reden om aan te nemen dat er – anders dan de rechtbank Noord-Holland aanvoert – wel persoonsgegevens zijn verwerkt in de alert. Door [verzoekster] wordt dit ook niet aannemelijk gemaakt.
5.
Communicatie en delen gegevens (verzoeken I onder f, verzoeken 4 t/m 7, 9 t/m 11)
38. Het gaat – zo begrijpt het hof de stellingen van [verzoekster] in hoger beroep – uitsluitend nog om (i) de communicatie die er over [verzoekster] is geweest tussen LDCR en P&O in het kader van een mogelijke detachering bij het Gerechtshof Den Haag en (ii) een rapport over een integriteitsschending. In eerste aanleg verzocht [verzoekster] ook inzage in alle correspondentie in de breedste zin van het woord met het UWV (communicatie over de arbeidsongeschiktheid), (de onderdelen van) de rechterlijke instanties, de Belastingdienst en andere overheidsinstanties, P-Direct en de interne correspondentie over [verzoekster] , maar in hoger beroep worden deze punten niet meer aan de orde gesteld, terwijl er tegen het afwijzen van dit deel van het verzoek door [verzoekster] geen concrete bezwaren zijn geuit.
38. De rechtbank heeft over dit onderwerp in r.o. 4.19 als volgt geoordeeld:
“De rechtbank wijst de verzoeken onder f, 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11 af.
De rechtbank constateert dat [verzoekster] met deze verzoeken complete stukken opvraagt. Artikel 15 AVG is daar niet voor bedoeld. Het verplicht de verwerker niet tot het verstrekken van afschriften of het bieden van inzage in complete stukken, voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan door een andere vorm van verstrekking.
Het betoog van [verzoekster] dat er meer stukken over haar moeten zijn dan zij heeft gekregen slaagt niet. De rechtbank acht de stelling van de rechtbank Noord-Holland – dat niet al deze stukken hebben bestaan of zijn bewaard –, mede gelet op de door haar uitgevoerde zoekslag, niet ongeloofwaardig. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is het, als het bestuursorgaan niet ongeloofwaardig ontkent dat er meer stukken zijn, aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat die informatie er wel is. [verzoekster] heeft dat met het schetsen van de achtergronden van de correspondenties en het geven van haar vermoedens dat er stukken bestaan niet voldoende gedaan. Sommige stukken hebben wellicht wel bestaan, maar [verzoekster] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de rechtbank Noord-Holland deze gegevens thans nog verwerkt. De rechtbank Noord-Holland heeft gesteld dat [verzoekster] alles heeft gekregen waartoe zij gerechtigd is en dat er niet meer stukken zijn, omdat bij uitdiensttreding van [verzoekster] de gegevens die niet in het personeelsdossier thuishoren zijn verwijderd. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Voor zover [verzoekster] nog heeft betoogd dat het onaannemelijk is dat de stukken zijn gewist terwijl het dienstverband van [verzoekster] met de rechtbank Noord-Holland nog niet is afgewikkeld gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. Het lag op de weg van [verzoekster] om te motiveren welke stukken voor de afwikkeling van het dienstverband noodzakelijk zijn en waarom. Zij heeft dat niet gedaan.”
40. Volgens [verzoekster] heeft de rechtbank ten onrechte niet ongeloofwaardig geacht de stelling van de rechtbank Noord-Holland dat niet alle genoemde stukken hebben bestaan of zijn bewaard. Niet [verzoekster] maar de rechtbank Noord-Holland dient aan te tonen waarom de communicatie, zoals door [verzoekster] beschreven, niet ordelijk is opgenomen in het personeelsdossier, waardoor het inzageverzoek wordt belemmerd, in plaats van gefaciliteerd. Er is volgens het protocol ongetwijfeld een rapport gemaakt over de melding van [verzoekster] over een integriteitsschending, aldus [verzoekster] .
40. De rechtbank Noord-Holland voert aan dat er geen detacheringsdossier is aangelegd als onderdeel van het P&O-dossier. Alleen door betrokken partijen getekende detacheringsovereenkomsten worden opgenomen in het P&O-dossier, maar een dergelijke detacheringsovereenkomst is in het geval van [verzoekster] niet gesloten. Een integriteitsonderzoek heeft niet plaatsgevonden en een rapport is derhalve niet opgemaakt.
40. Het hof wijst het verzoek van [verzoekster] om inzage in het detacheringsdossier af. Het hof ziet geen aanleiding om aannemelijk te achten dat er naast de detacheringsovereenkomst een
“detacheringsdossier”– wat daar ook onder moet worden verstaan – is gemaakt. [verzoekster] heeft op dit punt in het licht van de betwisting door de rechtbank Noord-Holland van de aanwezigheid van zo’n dossier onvoldoende aangevoerd.
40. Het hof wijst ook het verzoek van [verzoekster] om inzage in een rapport over een integriteitsmelding af. Ook hier geldt dat het hof geen aanleiding ziet om aannemelijk te achten dat een dergelijk rapport bestaat. [verzoekster] heeft ook op dit punt in het licht van de betwisting door de rechtbank Noord-Holland onvoldoende aangevoerd.
40. Het hof wijst er ten aanzien van zowel het gestelde detacheringsdossier als het rapport over een integriteitsmelding verder nog op dat het inzagerecht geen middel is een zogenaamde
Fishing Expeditionte ondernemen naar mogelijk bestaande stukken.
6.
Correspondentie met RvdR en LDCR (verzoek 8)
45. Het gaat op dit punt om een emailwisseling die er zou zijn geweest tussen de rechtbank Noord-Holland, de RvdR en het LDCR over de mogelijke detachering van [verzoekster] . De rechtbank Noord-Holland heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de aanloop naar de emailwisseling geen persoonsgegevens van [verzoekster] bevat en dat deze emailwisseling in algemene zin gaat over de vraag welke documenten bij een interdepartementale overplaatsing van het P-dossier meegaan naar de nieuwe werkgever en dat dit nuttige HR-informatie betreft. De rechtbank heeft geoordeeld dat [verzoekster] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er in deze emailwisseling persoonsgegevens van haar worden verwerkt en dat het op de weg van [verzoekster] lag om nader te motiveren hoe de emailwisseling naar haar te herleiden is en welke persoonsgegevens daarin zouden kunnen zijn opgenomen.
45. Volgens [verzoekster] valt niet uit te sluiten dat in relatie tot andere emails zij toch identificeerbaar is, in welk geval zij recht op inzage daarin heeft. Deze zeer algemene stelling zonder concrete onderbouwing is echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat er in dit kader wel persoonsgegevens van [verzoekster] zijn verwerkt door de rechtbank Noord-Holland en dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Ook hier geldt dat het inzagerecht geen middel is een zogenaamde
Fishing Expeditionte ondernemen naar mogelijk bestaande stukken. Deze klacht van [verzoekster] kan dan ook niet slagen.
7.
Gegevens Sociaal Medisch Overleg (verzoek 13)
47. Het gaat om stukken die betrekking hebben op het Sociaal Medisch Overleg (SMO) tussen de rechtbank Noord-Holland en de bedrijfsarts. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekster] afgewezen omdat de rechtbank Noord-Holland met haar zoekslag geen persoonsgegevens heeft aangetroffen in het kader van het SMO, dat de rechtbank geen reden heeft om eraan te twijfelen dat deze gegevens bij uitdiensttreding van [verzoekster] zijn verwijderd en dus op het moment van het AVG-verzoek door [verzoekster] niet meer bestonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het op de weg van [verzoekster] lag om aannemelijk te maken dat deze stukken thans nog bestaan, maar dat zij dat niet heeft gedaan. De overige opgevraagde gegevens – zoals een overzicht dat is gedeeld met de deelnemers van het SMO, wie de deelnemers waren en in welk kader zij deelnamen aan de casus – betreffen geen persoonsgegevens in de zin van
art. 4 lid 1 AVG, zodat art. 15 AVG de rechtbank Noord-Holland niet verplichtte om inzage van deze stukken aan [verzoekster] te geven.
47. In hoger beroep stelt [verzoekster] dat het hier gaat om bijzondere persoonsgegevens voor de verwerking waarvan haar uitdrukkelijke toestemming nodig is. Onder verwerking wordt, krachtens art. 4 lid 2 AVG, ook verstaan vernietiging van gegevens. Alleen al op grond daarvan geldt dat het inzagerecht ook behelst inzage in vernietiging van de bedoelde gegevens, aldus [verzoekster] . De rechtbank Noord-Holland heeft in antwoord hierop echter aangevoerd dat van het SMO geen verslagen worden gemaakt, zoals zij ook in eerste aanleg heeft gesteld. [verzoekster] heeft hier vervolgens niet meer op gereageerd en dus ook niet nader gesteld en/of toegelicht dat er in dit kader wel degelijk persoonsgegevens van haar zijn verwerkt. In dit kader is nog van belang dat de AVG van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. Het moet daarbij dan gaan om een gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn (art. 4 aanhef en onder 6 AVG). Dat hiervan in het kader van het SMO sprake is, is door [verzoekster] niet gesteld of nader toegelicht. Dit had van haar, gelet op de stelling van de rechtbank Noord-Holland dat er geen verslagen worden opgemaakt van deze overleggen en dat hiervan geen stukken (meer) zijn, wel verwacht mogen worden. Daarnaast heeft te gelden dat interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers bevatten en die uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, ook niet als persoonsgegevens zijn aan te merken. Onder deze omstandigheden ziet het hof dan ook geen grond voor toewijzing van het onder 13. verzochte.
8.
Correspondentie en interne communicatie over [verzoekster] (verzoeken I onder a, b,c en d)
49. Het gaat op dit punt om stukken waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze aan [verzoekster] zijn verstrekt en dat er niet meer stukken zijn. Volgens [verzoekster] dient inzage te worden verschaft in deze stukken. Het hof wijst dit verzoek af omdat het onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevraagde stukken er volgens de rechtbank Noord-Holland niet meer zijn en zij, gezien de zoekslag die de rechtbank Noord-Holland heeft verricht, geen reden heeft aan die mededeling te twijfelen. Wat [verzoekster] in hoger beroep aanvoert werpt geen ander licht op dit verzoek.
9.
Schadevergoeding (verzoeken II en III)
50. Volgens [verzoekster] is er sprake van een inbreuk van de rechtbank Noord-Holland op de AVG, als bedoeld in art. 82 lid 1 AVG. In ieder geval heeft de rechtbank
Noord-Holland volgens [verzoekster] niet voldaan aan haar plicht als verwerkingsverantwoordelijke om, ingevolge art. 12 lid 2 AVG, het inzagerecht te faciliteren door het instellen van passende, technische en organisatorische maatregelen en zo de rechten van betrokkenen te waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking in overeenstemming is uitgevoerd met deze verordening (art. 24 lid 1 AVG). Een en ander heeft ertoe geleid dat [verzoekster] een procedure moest beginnen om de controle over haar persoonsgegevens terug te krijgen. Pas tijdens de procedure heeft de rechtbank Noord-Holland meer stukken verschaft, die dus wel bestonden. Omdat deze zoektocht naar de verwerking van haar persoonsgegevens onnodig, inefficiënt, stressvol en niet in overeenstemming met de AVG is, vindt [verzoekster] dat de rechtbank Noord-Holland inbreuk op de AVG heeft gemaakt. Op grond daarvan verzoekt zij vergoeding van materiele en immateriële schade die zij ten gevolge van deze inbreuk heeft geleden.
50. Het hof wijst deze verzoeken af. Art. 82 AVG verlangt voor schadevergoeding een causaal verband tussen de schade en een inbreuk op de AVG. De verzoeken tot inzage zijn als gezegd niet toewijsbaar en van een inbreuk op de AVG is geen sprake, zodat het vereiste causaal verband reeds om die reden ontbreekt
Slotsom
52. Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken van [verzoekster] niet toewijsbaar zijn. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [verzoekster] in de proceskosten wordt veroordeeld.