ECLI:NL:GHDHA:2023:750

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.286.722/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling op arrest inzake onverschuldigde betaling door NB c.s. aan Glencore

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 april 2023 een aanvulling gegeven op een eerder arrest van 24 januari 2023. De zaak betreft een geschil tussen Glencore AG, gevestigd te Zug, Zwitserland, en NB c.s., bestaande uit North Sea Port Netherlands N.V. en Liberty Mutual Surety Europe B.V. (voorheen AmTrust International Underwriters DAC en daarvoor N.V. Nationale Borg-Maatschappij). Glencore had in eerste aanleg een vordering ingesteld, die door de rechtbank was afgewezen, en het hof had dit vonnis vernietigd, maar de vorderingen van Glencore afgewezen en haar in de kosten veroordeeld.

NB c.s. heeft vervolgens verzocht om een aanvulling op het arrest, met de stelling dat een betaling van € 5.574.085,64 aan Glencore op 22 december 2016 onverschuldigd was gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat NB c.s. ontvankelijk is in haar verzoek om aanvulling, omdat de eerdere uitspraak geen beslissing bevatte over deze vorderingen. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van NB c.s. tot restitutie van het onverschuldigd betaalde bedrag moet worden toegewezen, terwijl de vordering tot verklaring voor recht niet ontvankelijk is verklaard.

De beslissing van het hof houdt in dat Glencore wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag aan NB c.s., te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de onverschuldigde betaling. Deze aanvulling is gedaan ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
instantie
zaaknummer
ECLI-nummer
Rechtbank Amsterdam
C/13/532537 / HA ZA 12-1524
Gerechtshof Amsterdam
200.185.196/01
Hoge Raad
19/00263
Gerechtshof Den Haag
200.286.722/01
beslissing van 18 april 2023
in de zaak van
Glencore AG,
gevestigd te Zug, Zwitserland,
appellante,
hierna te noemen: Glencore,
advocaat: mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
tegen
1.
Liberty Mutual Surety Europe B.V.(voorheen AmTrust International Underwriters DAC en daarvoor N.V. Nationale Borg-Maatschappij),
gevestigd te Dublin, Ierland,
2.
North Sea Port Netherlands N.V.(voorheen N.V. Zeeland Seaports),
gevestigd te Terneuzen,
geïntimeerden,
hierna te noemen: NB en ZSP, en gezamenlijk ook NB c.s.,
advocaat: mr. P.F. Hopman te Amsterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het hof heeft op 24 januari 2023 in bovengenoemde zaak arrest gewezen. Het heeft daarbij het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vorderingen van Glencore afgewezen, met veroordeling van Glencore in de kosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
1.2.
Bij brief van 31 maart 2023 heeft mr. F. van de Wakker, advocaat te Amsterdam, namens NB c.s. het hof verzocht om het arrest aan te vullen met een beslissing op de door haar in hoger beroep ingestelde vordering tot (i) verklaring voor recht dat de betaling van NB c.s. aan Glencore op 22 december 2016 van € 5.574.085,64 onverschuldigd heeft plaatsgevonden en (ii) veroordeling van Glencore tot betaling aan haar van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2016.
1.3.
Bij brief van 14 april 2023 heeft mr. Strik het hof bericht dat Glencore zich refereert aan het oordeel van het hof.

2.Beoordeling

2.1.
In haar memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, heeft NB c.s. geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met afwijzing van de vorderingen van Glencore. Vernietiging van het vonnis heeft volgens NB c.s. tot gevolg dat de titel voor de betaling van de vermeende schadevergoeding door NB c.s. aan Glencore ontvalt. NB c.s. heeft zodoende op 22 december 2016 zonder grondslag € 5.574.085,64 aan Glencore betaald, aldus NB c.s. Hierop baseerde zij de hiervoor in 1.2 genoemde vorderingen.
2.2.
Het hof Amsterdam heeft in zijn arrest van 16 oktober 2018 overwogen dat de door NB c.s. ingestelde restitutievordering zal worden afgewezen (rechtsoverweging 5.20) en in het dictum “het meer of anders gevorderde” afgewezen. Het hof verstaat deze beslissing aldus, dat het hof Amsterdam de beide hiervoor in 1.2 bedoelde vorderingen ((i) en (ii)) heeft afgewezen.
2.3.
In cassatie heeft NB c.s. als onderdeel 3 van haar cassatiemiddel het volgende gesteld: “Indien een of meer van de voorgaande klachten slaagt, kunnen ook ‘s hofs oordelen omtrent het onrechtmatig handelen van NB c.s. rov. 4.54 en 4.55 en de daarop weer voortbouwende oordelen omtrent schade in rov. 4.69 tot en met 4.91 en het dictum niet in stand blijven”.
2.4.
Het hof verstaat dit onderdeel aldus dat NB c.s. er tevens over klaagt dat het hof Amsterdam de hiervoor in 1.2 bedoelde vorderingen heeft afgewezen.
2.5.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 november 2020 geconcludeerd (rechtsoverweging 3.3.4) dat de klachten van de onderdelen 1a-1d van het middel in het principale beroep slagen, evenals die van het daarop voortbouwende onderdeel 3 van dat middel. Het hof verstaat deze conclusie op dit laatste punt aldus, dat hieronder tevens de hiervoor in 2.4 bedoelde klacht is begrepen. Dit betekent dat deze vorderingen na cassatie en verwijzing weer voorlagen.
2.6.
Het hof heeft in zijn arrest van 24 januari 2023 niet op deze vorderingen beslist. NB c.s. is daarom ontvankelijk in haar verzoek (artikel 32 Rv).
2.7.
NB c.s. had in eerste aanleg geen vordering in reconventie ingesteld. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv kon NB c.s. daarom in het hoger beroep geen vordering in reconventie instellen.
2.8.
Een partij die in hoger beroep vernietiging vordert van een ten laste van haar gewezen vonnis mag niettemin tevens vorderen, ook als zij in eerste aanleg geen vordering in reconventie had ingesteld, dat ongedaan wordt gemaakt wat zij ter uitvoering van dat vonnis aan haar wederpartij heeft voldaan (HR 31 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7323).
2.9.
Het hof begrijpt de grondslag van de vordering van NB c.s. sub (ii) aldus dat zij in de hiervoor in 2.8 bedoelde zin restitutie vordert van de betaling die zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Glencore heeft verricht, gelet op de volgende omstandigheden:
  • het vonnis waarvan beroep is wat de veroordelingen ten laste van NB c.s. betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard bij arrest van het hof Amsterdam van 20 december 2016;
  • de betaling van € 5.574.085,64 heeft twee dagen nadien plaatsgevonden; en
  • de onderbouwing van de vordering luidt dat vernietiging van het vonnis tot gevolg heeft dat de titel voor de betaling van de vermeende schadevergoeding door NB c.s. aan Glencore ontvalt, en NB c.s. zodoende op 22 december 2016 zonder grondslag € 5.574.085,64 aan Glencore heeft betaald.
2.10.
Dit betekent dat NB c.s. ontvankelijk is in deze vordering.
2.11.
Het enige verweer dat Glencore tegen deze vordering heeft gevoerd is kort gezegd dat zij ten gronde gelijk heeft en dat de veroordeling van NB c.s. in stand moet blijven (memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte houdende uitlating producties in principaal en incidenteel appel, randnummer 435). In het arrest van 24 januari 2023 ligt besloten dat het hof dit verweer verwerpt. Dit betekent dat de vordering van NB c.s. sub (ii) moet worden toegewezen.
2.12.
De vordering sub (i) voldoet niet aan het hiervoor in 2.8 bedoelde criterium. In deze vordering is NB c.s. daarom niet ontvankelijk. Overigens heeft NB c.s. bij deze vordering ook geen belang.

3.Beslissing

Het hof vult de beslissing van het arrest van 24 januari 2023 als volgt aan:
- verklaart NB c.s. niet ontvankelijk in haar vordering tot verklaring voor recht;
- veroordeelt Glencore tot betaling aan NB c.s. van € 5.574.085,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 december 2016 tot de dag dat Glencore volledig heeft betaald;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze aanvulling wordt aangebracht op de minuut van het arrest van 24 januari 2023.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. Frieling, G.C. de Heer en J. van der Kluit en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2023 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.