Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
AmTrust International Underwriters DAC(voorheen N.V. Nationale Borg-Maatschappij),
North Sea Port Netherlands N.V.(voorheen N.V. Zeeland Seaports),
0. Inhoudsopgave
1.De zaak in het kort
primaironrechtmatige daad en
subsidiair, alleen ten aanzien van NB c.s., ongerechtvaardigde verrijking.
2.Feiten en procesverloop tot en met cassatie; beslissingen van de Hoge Raad
eerste aanlegheeft Glencore, voor zover van belang, van NB c.s. en UTB Holding schadevergoeding gevorderd, met als primaire grondslag dat het aluminium door de stolling in december 2011 en ook nadien geen bestanddeel was geworden van de elektrolysefabriek, dat haar pandrecht op het aluminium daarom niet was vervallen, maar dat NB c.s. en UTB Holding haar de uitoefening van dat pandrecht op onrechtmatige wijze onmogelijk hadden gemaakt, mede door hun gedragingen in relatie tot de hiervoor in 2.10-2.14 vermelde gebeurtenissen. Als subsidiaire grondslag voor haar schadevergoedingsvordering tegen NB c.s., voor het geval dat geoordeeld mocht worden dat het aluminium wél bestanddeel was geworden van de elektrolysefabriek en daardoor dus het pandrecht verloren was gegaan, voerde Glencore onder meer aan dat NB c.s. in haar hoedanigheid van eerste en tweede hypotheekhouder als gevolg van de door die bestanddeelvorming volgens Glencore in waarde vermeerderde erfpacht- en opstalrechten, ongerechtvaardigd was verrijkt.
hoger beroepgekomen. Glencore heeft in het hoger beroep haar eis gewijzigd. Naast schadevergoeding vorderde Glencore nu ook medewerking van UTB Holding aan vrijgave aan haar van het depot op de hiervoor in 2.16 en 2.18 bedoelde escrowrekening. UTB Holding en NB c.s. concludeerden tot afwijzing van alle vorderingen. UTB Holding heeft zich in haar memorie van antwoord/grieven in incidenteel appel (48) volledig aangesloten bij alle argumenten die NB c.s. in haar incidenteel appel naar voren heeft gebracht teneinde te onderbouwen waarom de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het aluminium ondanks de stolling een zelfstandige roerende zaak is gebleven.
crash restartvan de ovens – het na stolling van het aluminium weer opstarten van de ovens, en weer smelten van het aluminium en het vervolgens aftappen uit de ovens – in wezen niet meer mogelijk was vanwege de daaraan verbonden hoge kosten, de aanmerkelijke kans dat de ovens daardoor beschadigd zouden raken en het ontbreken van de daarvoor vereiste vergunningen.
cassatieberoepaangetekend, met voor zover van belang klachten over de hiervoor in 2.22 sub f en g samengevat weergegeven oordelen (UTB Holding onderdelen 1.1 en 1.2 en NB c.s. onderdelen 1a-d), de daarop voortbouwende oordelen sub h en j (UTB Holding onderdeel 7.1) respectievelijk sub h en i (NB c.s. onderdeel 3), en oordeel sub k (UTB Holding onderdeel 5). Glencore is met (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep, voor zover van belang, opgekomen tegen de hiervoor onder 2.22 samengevat weergegeven oordelen sub b en d (onderdelen 1.2 en 1.3), sub g (voor zover daarin besloten mocht liggen dat de ovens na afscheiding van het aluminium een hogere waarde zouden hebben dan schrootwaarde) (onderdeel 1.4) en sub l (omdat de wettelijke rente niet per 10 september 2012 is toegewezen) (onderdeel 2).
3.Procedure na cassatie en verwijzing
- memorie na verwijzing Glencore
- memorie na verwijzing UTB Holding
- producties I-IV UTB Holding
- afschrift brief 27 januari 2022 ex artikel 31 Rv van de cassatieadvocaten van Glencore aan de Hoge Raad
- memorie na verwijzing Glencore
- memorie na verwijzing NB c.s.
- afschrift brief 27 januari 2022 ex artikel 31 Rv van de cassatieadvocaten van Glencore aan de Hoge Raad.
4.Beoordeling na verwijzing
crash restartvan de ovens (door Glencore aangeduid als
crash start) vloeibaar kon worden gemaakt en in die vorm uit de ovens kon worden verwijderd, zonder dat daarbij beschadiging van betekenis optrad aan het aluminium en/of de ovens. Mede om deze reden is het aluminium volgens Glencore niet door natrekking bestanddeel van de ovens geworden.
UTB Holding en NB c.s. hebben in de procedure na cassatie en verwijzing betoogd dat dit moment niet beslissend is. Indien op dat moment een
crash restartin de door Glencore bedoelde zin nog mogelijk was maar op een later moment niet meer, dan is volgens UTB Holding en NB c.s. op dat latere moment het pandrecht van Glencore alsnog verloren gegaan (als gevolg van natrekking van het aluminium door de ovens). Indien UTB Holding en NB c.s. pas na dat latere moment zijn gaan verhinderen dat Glencore het door haar gepretendeerde pandrecht uitoefende, dan hebben zij daarmee niet onrechtmatig gehandeld: dat pandrecht was er dan immers niet meer, aldus UTB Holding en NB c.s.
crash restartweer uit de ovens kon worden verwijderd zonder dat daarbij beschadiging van betekenis aan de ovens optrad. Ook bij de vragen óf het aluminium met de ovens was verbonden, en zo ja of het daaruit op andere wijze dan door middel van een
crash restartkon worden verwijderd zonder beschadiging van betekenis te veroorzaken, dient te worden bepaald naar welk moment hierop antwoord moet worden gegeven. Het hof zal daarom eerst op deze vraag ingaan.
(i) NB c.s. in haar memorie van antwoord/grieven in het incidenteel appel het standpunt van Glencore wat het toetsmoment betreft heeft onderschreven;
crash-restartvan de ovens uit te voeren. Voor de te geven beslissingen acht het hof deze nuances niet relevant. Partijen gaan er overigens van uit dat een
crash-restartin wezen niet meer mogelijk was vanwege de daaraan verbonden hoge kosten, de aanmerkelijke kans dat de ovens daardoor beschadigd zouden raken en het ontbreken van de daarvoor vereiste vergunningen. Niet in geschil is dat het aluminium nadat het proces van stolling geheel was voltooid alleen met hak- en breekwerk uit de ovens kon worden verwijderd.”
crash restartoordeelde het Amsterdamse hof – ten overvloede en naar het meende in lijn met de standpunten van alle partijen – sowieso onmogelijk (4.20 van het eindarrest, vlg. hiervoor, 4.1.6). En uit zijn overwegingen met betrekking tot het uit de ovens halen van het aluminium in gestolde toestand blijkt niet dat het hof Amsterdam aan het toetsmoment enige betekenis toekende. Uit het partijdebat was enige betekenis daarvan, voor die verwijderingswijze, ook niet te destilleren. De overweging van het hof Amsterdam met betrekking tot (de standpunten van partijen over) het toetsmoment was in die zin overbodig. Het hof is daarom aan die overweging – hoe ook uitgelegd – niet gebonden.
NJ1958/31).
crash restart.
crash restartin wezen niet meer mogelijk was (4.20 van het eindarrest van het hof Amsterdam). Tegen dat oordeel van het hof richtte zich onderdeel 1.3 van de (voorwaardelijke) incidenteel cassatiemiddelen. Gelet op de beslissing van de Hoge Raad dat dit onderdeel van deze middelen nog beoordeling behoeft indien na verwijzing mocht komen vast te staan dat het aluminium met de ovens verbonden was geraakt (hiervoor, 2.28), moet zijn overweging dat het oordeel van het hof dat het aluminium alleen nog maar met hak- en breekwerk uit de ovens kon worden verwijderd (in de laatste zin van 4.20 van het eindarrest van het hof Amsterdam) in cassatie niet is bestreden, kennelijk aldus worden begrepen dat volgens de Hoge Raad dit oordeel van het hof niet zag op een
crash restart. Dit is ook een voor de hand liggende lezing van het arrest van het hof Amsterdam, dat immers de
crash restart-methode al in de vóórlaatste zin van 4.20 irrelevant had geoordeeld.
crash restartuit de ovens kon worden verwijderd zonder dat dit beschadiging (fysieke gevolgen) van betekenis opleverde voor het aluminium of de ovens én zonder dat daarmee in verhouding tot de waarde van de zaken onevenredige inspanningen of kosten zouden zijn gemoeid.
crash restartvan de ovens met zich zou brengen (hierna, 4.3.20-4.3.27), zou deze naar het oordeel van het hof ook niet zonder onevenredige inspanningen en/of kosten, in verhouding tot de waarde van de zaken, kunnen worden gerealiseerd. Het hof licht dit als volgt toe.
crash restartzouden volgens NB c.s. en UTB Holding onevenredig zijn in verhouding tot de waarde van de betrokken zaken. Glencore betwist dit. Zij voert allereerst aan dat de kosten en inspanningen die met een crash start gemoeid zijn zonder meer dienen te worden beschouwd als evenredig omdat het gaat om een in de industrie aanvaarde methode. Dat in dit concrete geval Zalco’s financiële positie in december 2011 dit niet toeliet, doet er volgens Glencore niet toe. Glencore voert verder aan dat de verwachte opbrengsten van het compleet ‘leegdraaien’ van de elektrolysefabriek, kort na het faillissement, zouden uitkomen op € 4 miljoen (na aftrek van kosten die het management van Zalco had geraamd op € 28 miljoen). De kosten van een
crash restartzouden volgens Glencore nog minder zijn: uitsluitend de extra elektriciteitskosten en beperkte grondstofkosten die gedurende een korte periode nodig zouden zijn om het aluminium weer vloeibaar te maken. In deze berekening zijn de waarde van het fabrieksgebouw en de ovens die daarvan bestanddeel zijn nog niet eens meegenomen, aldus Glencore, en die bedroeg volgens eigen stellingen van NB c.s. € 15 miljoen na stolling, terwijl dit vóór stolling ten minste € 42 miljoen bedroeg.
crash restartniet zonder onevenredige inspanningen en/of kosten zou kunnen worden gerealiseerd, onvoldoende betwist. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking:
crash restartna een shutdown van de hele fabriek is daarmee niet te vergelijken en zal in ieder geval veel meer dan de 36 dagen vergen waarvan de berekening van Glencore uitgaat, zo volgt uit het door Glencore overgelegde Hatch-rapport: “the restart of a potline to full production will be several months or more” (productie 100 Glencore bij akte van 9 januari 2014, p. 3).
crash restartsvaker worden toegepast is niet bepalend, omdat die plaatsvinden om het productieproces blijvend te hervatten (of om één oven te repareren) en de afweging dan is of de kosten opwegen tegen de baten die daarmee in de toekomst gegenereerd worden (in plaats van of ze opwegen tegen alleen maar de opbrengst van het in de ovens gestolde aluminium).
crash restartveel lager zouden liggen dan die van het compleet leegdraaien van de fabriek, dit laatste inclusief het omvormen van het aluminium tot eindproducten, zoals in december 2011 door het management van Zalco begroot: het zou uitsluitend gaan om de elektriciteitskosten en beperkte grondstofkosten die gedurende een korte periode nodig zijn om het aluminium weer vloeibaar te maken. Deze stellingname heeft Glencore niet toegelicht, terwijl dat wel van haar kon worden gevergd. Allicht zullen de kosten lager liggen wanneer na het aftappen van het aluminium uit de ovens in het kader van een
crash restart(het enkel vloeibaar maken
inde ovens is nog geen afscheiding) er geen verdere stappen in het productieproces worden gezet (gieten in gangbare/verhandelbare eenheden), maar hetzelfde zal dan gelden voor de opbrengsten. En dat in het kader van een
crash restartminder tijd nodig zou zijn voor het verwijderen van al het aluminium uit de ovens dan bij het ‘compleet leegdraaien’ van de fabriek zonder tussenliggende stolling en
crash restart, of bijvoorbeeld geen personeelskosten etc. zouden moeten worden gemaakt (alles zoals door het management van Zalco begroot) ligt ook niet voor de hand en heeft Glencore in elk geval niet toegelicht. Het tegendeel ligt eerder voor de hand: stolling gevolgd door
crash restartzal altijd tot beschadiging en daarmee risico’s leiden, en dat vertaalt zich in principe in extra kosten (en/of inspanningen).
crash restartten behoeve van Glencore wel zouden zijn toe te rekenen.
crash restartal dan niet onevenredig zouden zijn in verhouding tot de waarde van de betrokken zaken, tevens rekening te houden met de waarde van de grond (het terrein) waarvan de ovens op het relevante toetsmoment geacht zouden moeten worden bestanddeel te zijn, te meer niet op het toetsmoment, toen de sloop van de fabriek vaststond en de ovens definitief bestemd waren om van het terrein te worden verwijderd.
crash restartüberhaupt niet rendabel kon worden gerealiseerd, althans niet zonder onevenredige kosten in verhouding tot de waarde van de betrokken zaken, onvoldoende heeft betwist. Dit geldt reeds indien wordt uitgegaan van het moment van stolling in december 2011, en in versterkte mate wanneer wordt uitgegaan van het relevante toetsmoment op 10 september 2012. Op dat moment was de fabriek al gedurende geruime tijd niet meer operationeel, was het personeel ontslagen, et cetera. Tegen die tijd zou afscheiding van het aluminium door middel van een
crash restartonmiskenbaar risicovoller en (daarmee) kostbaarder zijn geweest dan in december 2011, toen de fabriek pas net was uitgezet en alle expertise en operationele faciliteiten (waaronder personeel) naar mag worden aangenomen nog beter beschikbaar waren. Glencore heeft ook geen ter zake dienende begroting gepresenteerd van de kosten (en opbrengsten) van een
crash restartop of na 10 september 2012. Los daarvan heeft Glencore onvoldoende toegelicht dat ook op en/of na 10 september 2012 zonder meer nog de vergunningen aanwezig waren om de ovens te kunnen herstarten (en dat het geen extra financiële inspanningen zou vergen om die weer beschikbaar te krijgen).
crash restartaltijd tot beschadiging van betekenis aan de ovenpotten leidt. Zij verwijst daartoe naar het artikel
Power failure, restart and repairin Aluminium International Today van Øye en Sorlie, waaraan zij het volgende ontleent:
crash restarttot verminderde economische levensduur van de ovens leidt, is volgens haar daarom irrelevant voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘beschadiging van betekenis’ als bedoeld in artikel 3:4 lid 2 BW. Verder hebben UTB Holding en NB c.s. volgens Glencore niet onderbouwd welk deel van het gestelde verlies van levensduurverwachting wordt veroorzaakt door i) de stroomuitval en daardoor veroorzaakte stolling van het aluminium (‘a pot cutout’) en ii) de daaropvolgende herstart (‘subsequent restart’), en welke (uitsluitend) door de herstart veroorzaakte fysieke beschadigingen daaraan ten grondslag liggen. Het ontbreken van een dergelijke onderbouwing is volgens Glencore te meer van belang omdat zij in eerste aanleg onder verwijzing naar vakliteratuur heeft uiteengezet dat door het stopzetten van het productieproces beschadigingen aan de ovens ontstaan in de vorm van afkoelingsscheuren (‘cooling cracks’) en dat deze uiteraard niet kwalificeren als ‘beschadiging van betekenis’ in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW omdat deze niet zijn veroorzaakt door afscheiding van het aluminium van de ovens. Ten slotte wijst Glencore naar de wetsgeschiedenis die vermeldt dat voor de toepasselijkheid van artikel 3:4 lid 2 BW meer nodig is dan dat de betrokken zaken na de afscheiding ‘niet geheel gaaf’ meer zouden zijn. Volgens Glencore is gesteld noch gebleken dat daarvan (dat meerdere) in geval van een
crash restartsprake is.
crash restartveroorzaakte afname van economische levensduur als zodanig niet maatgevend is voor het antwoord op de vraag of die
crash restartin de zin van artikel 3:4 lid 2 BW beschadiging van betekenis heeft veroorzaakt, maar zij voert niet aan dat de door Øye en Sorlie genoemde afname van
pot lifehet gevolg zou kunnen zijn van iets anders dan de fysieke gevolgen die een cutout en/of daaropvolgende herstart meebrengen. Øye en Sorlie hebben het over ‘irreversible damage’, ‘damage to the pots’ en ‘damage to the lining’ en het ligt voor de hand om aan te nemen dat dat uitsluitend fysieke beschadiging betreft. Glencore voert althans, als gezegd, niet het tegendeel aan. Weliswaar hebben Øye en Sorlie het over ‘some’ damage (enige schade), maar tegelijkertijd memoreren zij een afname van
pot lifemet enige honderden dagen of 50-150 dagen, of met 50%-30%. Laatstgenoemde percentages zijn zonder meer substantieel. Dat geldt ook voor de genoemde aantallen dagen, gegeven de door Glencore gestelde levensduur van het binnenwerk van de ovens van Zalco – om de levensduur van het binnenwerk gaat het klaarblijkelijk ook bij het door Øye en Sorlie bedoelde
pot life– van afgerond drie tot vier jaar (akte na descente Glencore, 51-52). Tegen die achtergrond heeft Glencore onvoldoende betwist dat cutout en
restarttot beschadiging (fysieke gevolgen) van betekenis leiden. Dat ‘enige’ beschadiging wordt veroorzaakt betekent op zichzelf niet dat deze niet in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW van betekenis is (ook in zuiver fysieke zin).
crash restartten behoeve van het afscheiden van het aluminium van de ovens altijd gevolgd zal worden door een (nieuwe) cutout, dat wil zeggen dat de ovens daarna weer afkoelen tot omgevingstemperatuur. Er is geen reden om de beschadiging die in laatstbedoeld proces wordt veroorzaakt niet ook toe te rekenen aan de
crash restart-methode om het aluminium uit de ovens te verwijderen omdat in de gegeven omstandigheden de cutout (in elk geval ook) noodzakelijk zou volgen op de
crash restart.
crash restartbeschadiging (fysieke gevolgen) van betekenis zou meebrengen onvoldoende gemotiveerd betwist, omdat zij onvoldoende toelicht dat de beschadigingen slechts of met name bestaan uit
cooling cracksdie zijn opgetreden als gevolg van het uitzetten van de ovens (cutout) in december 2011.
crash restartin de zin van artikel 3:4 lid 2 BW beschadiging van betekenis veroorzaakt ligt de stelling besloten, anders dan Glencore meent (hiervoor, 4.3.22 (slot)), dat die beschadiging méér inhoudt dan dat de betrokken zaken niet geheel gaaf meer zijn. De stellingen van Glencore dat
crash restartsvolstrekt gebruikelijk zijn in de relevante industrie, dat deze ook bij Zalco voorkwamen en dat een
crash restartzelfs concreet werd voorzien na het stilleggen van de ovens van Zalco in december 2011, indien de onderneming zou worden doorgestart, doen aan het voorgaande niet af.
crash restartop het moment dat het aluminium volledig in de ovens was gestold (in december 2011).
5.Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover dat is gewezen tussen Glencore en UTB Holding;
- veroordeelt Glencore in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van UTB Holding, tot op heden begroot op € 39.390;
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover dat is gewezen tussen Glencore en NB c.s.;
- wijst de vorderingen van Glencore af;
- veroordeelt Glencore in de kosten van NB c.s. van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, begroot tot op heden op € 101.531,50, en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest, respectievelijk, wat het bedrag van € 85 betreft, na de dag van betekening;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling ten gunste van NB c.s. uitvoerbaar bij voorraad.