ECLI:NL:GHDHA:2023:656

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
200.290.177/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijsbaarheid van een bemiddelingsvergoeding in een personeelsbemiddelingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een bemiddelaar, aangeduid als [appellant], en Stedin Netbeheer B.V. [appellant] had een zzp’er in contact gebracht met Stedin voor een vacature. Na de overgang van de zzp’er naar een andere bemiddelaar ontving [appellant] geen vergoeding meer voor zijn bemiddelingsdiensten. Hij vorderde betaling van een bemiddelingsvergoeding op basis van een bemiddelingsovereenkomst met Stedin. De kantonrechter had de vordering afgewezen, omdat volgens haar geen contractuele relatie bestond tussen [appellant] en Stedin, maar tussen [appellant] en de zzp’er.

In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk een bemiddelingsovereenkomst tot stand was gekomen tussen [appellant] en Stedin. Het hof oordeelde dat de overeenkomst niet was geëindigd met de overgang van de zzp’er naar de nieuwe bemiddelaar. Het hof heeft de vordering van [appellant] toegewezen en Stedin veroordeeld tot betaling van de bemiddelingsvergoeding van € 19,75 per gewerkt uur over een periode van zes maanden, met een totaalbedrag van € 21.794,52, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de proceskosten aan de zijde van [appellant] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.290.177/01
Zaaknummer rechtbank : 8287049 CV EXPL 20-2920
Arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
[appellant] , mede handelend onder de naam “ [handelsnaam 1] ”,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. Ph.A.J. Raaijmaakers, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. B. Filippo, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en Stedin.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft een zzp’er en Stedin met elkaar in contact gebracht voor de vervulling van een bepaalde vacature van Stedin. Stedin huurt externe arbeidskrachten in via
brokers. Tijdens de inzet van de zzp’er via een eerste
brokerheeft [appellant] daarvoor een vergoeding ontvangen, maar na de overgang van Stedin en de zzp’er naar een nieuwe
brokerniet meer. [appellant] vordert de vergoeding over die tweede periode op grond van een bemiddelingsovereenkomst met Stedin. Het hof oordeelt in dit arrest dat die overeenkomst tot stand is gekomen en niet is geëindigd met de overgang door Stedin naar de nieuwe
broker, en wijst de vordering daarom toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 februari 2021 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, van 13 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:10373);
  • het arrest van dit hof van 6 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 oktober 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Stedin, met één bijlage.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] actief in de werving en bemiddeling van personeel. Stedin, een netbeheerder, huurt externe arbeidskrachten in via
brokers. Tot 1 mei 2019 was dit [broker 1] B.V. (hierna: [broker 1] ) en vanaf 1 maart 2019 waren dat IT-Staffing B.V. (hierna: IT-Staffing) en een andere
broker.
3.2
Medio 2018 heeft Stedin een vacature voor een
System Engineer Big Dataopengesteld voor externe arbeidskrachten.
3.3
Op 9 juli 2018 heeft de heer [Lead Stedin] (hierna: [Lead Stedin] ),
Leadvan het
Data Competence Centervan Stedin, voor zover van belang, het volgende geschreven aan [appellant] :
“Onderwerp: Profiel System Engineer Big Data
(…)
Na nog even intern ruggespraak te hebben gehad (…) hierbij het profiel.
Ik ben de komende periode met verlof, en 30 juli weer terug.
Zou heel mooi zijn als je dan een kandidaat zou hebben.”
3.4
Op 19 juli 2018 heeft [appellant] , voor zover van belang, [Lead Stedin] het volgende geantwoord:
“Voor de opdracht van system Big Data engineer stuur ik je hierbij het cv van: [X] .
(…)
[X] is per direct beschikbaar, fulltime inzetbaar voor een all-in uurtarief van €110 Euro per uur. Zijn cv vind je in de bijlage.”
3.5
Op 26 juli 2018 heeft [Lead Stedin] als volgt gereageerd:
“Deze zou ik wel willen spreken.”
3.6
[appellant] heeft in augustus 2018 twee ontmoetingen georganiseerd tussen Stedin en [X] .
3.7
Op 24 augustus 2018 heeft Stedin, voor zover van belang, het volgende aan [appellant] geschreven:
“Beste leverancier,
Kandidaat [X] (…) willen wij graag inhuren (…). Hiervoor hebben we enkele aanvullende gegevens van de kandidaat nodig (…).
Willen jullie deze gegevens aanleveren via het Stedin Inleen Systeem (SIS)? (…)”
3.8
Op 29 augustus 2018 heeft [appellant] aan Stedin een tabel gestuurd met persoonsgegevens van [X] , waaronder, voor zover van belang, de volgende regels:
Leverancier
[handelsnaam 1]
All-in Tarief incl. reiskosten woon-werkverkeer en brokerkosten a € 0,95
€ 110,95 (ex btw)
Contactpersoon
[appellant]
3.9
[handelsnaam 1] is vervolgens in het Stedin Inleen Systeem bij de gegevens met betrekking tot [X] geregistreerd onder de rubriek “Leverancier”.
3.1
Stedin heeft [appellant] voor de verdere afwikkeling van de inhuur van [X] verwezen naar [broker 1] en [broker 1] daarvoor een uurbudget ter beschikking gesteld van € 110,95, waarvan € 0,95 als
brokerfeevoor [broker 1] zelf. [1]
3.11
Op 17 oktober 2018 heeft [broker 1] met [X] een overeenkomst van opdracht en een deelovereenkomst gesloten, voor een uurtarief van € 90,-.
3.12
Op 30 oktober 2018 heeft [broker 1] met [appellant] , aangeduid als “Fee begunstigde”, een “Fee overeenkomst” gesloten. Daarin staat, voor zover van belang:
“OVERWEGENDE DAT:
1. [broker 1] door bemiddeling van Fee begunstigde in staat is gesteld de heer [X] in te zetten bij Stedin Netbeheer B.V.
2. Fee begunstigde recht heeft op een vergoeding voor haar bemiddeling.
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:
1. [broker 1] zal rechtstreeks een overeenkomst van opdracht aangaan met de heer [X] , voor wat betreft de inzet bij Stedin Netbeheer B.V. en draagt zorg voor de formele en administratieve afhandeling van deze inzet.
2. Fee begunstigde zal na afloop van iedere kalendermaand als factuurbijlage een urenoverzicht aan [broker 1] toezenden waaruit het aantal gewerkte uren blijkt. (…)
3. Fee begunstigde factureert aan [broker 1] een bedrag dat gelijk is aan:
Aantal gewerkte uren in de maand * € 19,75 exclusief BTW.
4. [broker 1] betaalt de factuur binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur.
Fee begunstigde heeft recht op betaling van de in artikel 3 genoemde fee gedurende de looptijd van de inzet van de heer [X] , bij Stedin Netbeheer B.V. via [broker 1] .
(…)”
3.13
Op 20 maart 2019 heeft de inleendesk van Stedin [X] een bericht gestuurd met het verzoek om in verband met de overgang van de
broker-activiteiten van [broker 1] naar IT-Staffing en een andere
brokerte kiezen uit die
brokers. Dat bericht bevat onder andere de volgende passage:
“Hieronder treft u een overzicht van alle externe medewerkers voorzien van de einddatum van de overeenkomst bij [broker 1] . Indien er namen ontbreken dan hoor ik dat graag.
Pers. Nr.
Contractor
Einddatum
Tarief incl. brokerfee
Bedrijfsonderdeel
862903
[X]
1-5-2019
110,92 augustus25
Stedin Netbeheer
3.14
Op 1 mei 2019 is tussen IT-Staffing en [X] een overeenkomst van opdracht gesloten, als gevolg waarvan de inzet van [X] bij Stedin met ingang van 1 mei 2019 via IT-Staffing liep in plaats van via [broker 1] . In deze overeenkomst is een uurtarief van € 110,- afgesproken.
3.15
[appellant] heeft vanaf 1 mei 2019 geen bemiddelingsvergoeding meer ontvangen.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[appellant] heeft Stedin gedagvaard en, na wijziging van eis, onder andere primair gevorderd dat de kantonrechter Stedin zal veroordelen tot betaling van € 21.794,52 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en met buitengerechtelijke incassokosten ad € 992,95.
4.2
[appellant] heeft deze vordering gegrond op nakoming van de verbintenis tot betaling van de bemiddelingsvergoeding van € 19,75 per door [X] gewerkt uur (in totaal 912 uren) over de maanden mei tot en met oktober 2019 op grond van een bemiddelingsovereenkomst met Stedin.
4.3
De kantonrechter heeft deze en de overige door [appellant] ingestelde vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld, omdat [appellant] volgens haar geen contractuele verhouding heeft gehad met Stedin, maar met [X] .

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen en vordert hetzelfde als bij de kantonrechter. Zijn bezwaren zien met name op het oordeel dat hij met betrekking tot de inzet van [X] geen bemiddelingsovereenkomst heeft gehad met Stedin.

6.Beoordeling in hoger beroep

Bemiddelingsovereenkomst tussen [appellant] en Stedin
Maatstaf
6.1
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of [appellant] en Stedin een bemiddelingsovereenkomst hebben gesloten, of zij daarbij een vergoeding voor [appellant] hebben afgesproken en of deze in tijd beperkt was. De bezwaren I tot en met VI van [appellant] , die op die vraag betrekking hebben, lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
6.2
[appellant] stelt dat tussen hem en Stedin een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het tot stand brengen van een inleenovereenkomst tussen Stedin en een
System Engineer Big Data, dat deze overeenkomst voorzag in een uurvergoeding aan hem van € 19,75 en dat deze vergoeding niet was beperkt tot de periode waarin [X] via [broker 1] bij Stedin zou worden ingezet. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, de bewijslast met betrekking tot die stellingen op [appellant] , die nakoming vordert van de betrokken verbintenis tot vergoeding.
6.3
De bemiddelingsovereenkomst wordt in artikel 7:425 BW gedefinieerd als de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de andere partij, de opdrachtgever, verbindt tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden.
6.4
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding daarvan. [2] Daarbij geldt dat aanbod en aanvaarding niet expliciet hoeven plaats te vinden en ook in gedragingen besloten kunnen liggen. De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf). [3] Daarbij kunnen ook gedragingen van partijen na het gestelde sluiten van de overeenkomst van belang zijn. [4]
6.5
Als het gaat om aanbod en aanvaarding wijst [appellant] op een gesprek tussen [Lead Stedin] en hem in de zomer van 2018 en op het daarop volgende e-mailbericht van [Lead Stedin] aan hem van 9 juli 2018. Volgens [appellant] heeft [Lead Stedin] in dat gesprek een personeelsaanvraag kenbaar gemaakt en die aanvraag schriftelijk bevestigd in zijn bericht van 9 juli 2018. Dit was volgens [appellant] een aanbod en hij heeft dat aanbod aanvaard door op 19 juli 2018 [X] voor te dragen. Partijen hebben volgens [appellant] vervolgens uitvoering geven aan die overeenkomst doordat [appellant] twee ontmoetingen tussen [X] en Stedin heeft georganiseerd en doordat [broker 1] als lasthebber van Stedin [X] heeft ingehuurd en met [appellant] een
Fee-overeenkomst heeft gesloten voor een bemiddelingsvergoeding van € 19,75 per uur.
6.6
Het hof geeft [appellant] om de volgende redenen gelijk.
Aanbod en aanvaarding
6.7
Wat de hoedanigheid van partijen betreft staat tussen partijen vast dat [appellant] onder verschillende handelsnamen een wervings- en bemiddelingsbedrijf voert en dat [Lead Stedin] destijds bij Stedin
Leadwas van het
Data Competence Center.
6.8
Stedin heeft niet betwist dat [Lead Stedin] mondeling een personeelsaanvraag heeft gedaan bij [appellant] . Op 9 juli 2018 stuurt [Lead Stedin] [appellant] vervolgens “het profiel” en laat hij hem weten dat het heel mooi zou zijn als [appellant] tegen 30 juli 2018 een kandidaat zou hebben. [Lead Stedin] bevestigt met het gebruik van het bepaalde lidwoord “het” dat [Lead Stedin] en [appellant] dat verzoek eerder hadden besproken. [appellant] voert terecht aan dat dat verzoek moet worden aangemerkt als een aanbod van Stedin aan hem tot het aangaan van een overeenkomst tot het bemiddelen bij het tot stand brengen van een inhuurovereenkomst tussen Stedin en een
Systeem Engineer Big Data.
6.9
Stedin voert aan dat [appellant] , anders dan klassieke werving- en selectiebureaus, zijn bemiddelingsactiviteiten niet verricht in opdracht van inlenende bedrijven, maar van de betrokken zzp’ers. Stedin voert ook aan dat zij in principe nooit werving- en selectieopdrachten uitzet voor tijdelijke klussen: dergelijke opdrachten biedt zij altijd openbaar aan op haar eigen website zodat verschillende zzp’ers en/of leveranciers hierop kandidaten kunnen aanbieden en het selectieproces eerlijk en transparant kan verlopen, in overeenstemming met het aanbestedingsrecht. [appellant] was hiermee volgens Stedin bekend.
6.1
Naar het oordeel van het hof kunnen deze omstandigheden, wat daarvan ook zij, niet tot een andere uitkomst leiden, omdat tussen partijen vaststaat dat [Lead Stedin] in dit specifieke geval op 9 juli 2018, buiten elk systeem om en mogelijk anders dan volgens de gebruikelijke werkwijze van [appellant] , schriftelijk aan [appellant] heeft gevraagd om een kandidaat
System Engineer Big Dataaan te leveren. Bovendien wijst Stedin ter onderbouwing van het feit dat [handelsnaam 1] anders dan klassieke werving- en selectiebureau’s voor de zzp’ers werkt alleen naar een tot
professionalsgerichte bladzijde van de
websitevan [handelsnaam 1] , terwijl zij ook een bladzijde in het geding heeft gebracht van die
websitewaarop [handelsnaam 1] diensten aan de inlener aanbiedt.
6.11
Stedin voert ook aan dat [appellant] haar niet heeft geïnformeerd over zijn gedachtes bij het met haar in contact brengen van [X] , en nooit iets heeft gemeld met betrekking tot een bemiddelingsvergoeding. Het hof volgt haar niet in dat standpunt, omdat [appellant] mocht verwachten dat [Lead Stedin] , gegeven de activiteit van [appellant] , wist dat er een prijskaartje zou zitten aan zijn bemiddelingsverzoek aan [appellant] .
6.12
[appellant] heeft vervolgens op 19 juli 2018 [X] aangedragen voor een uurtarief “
all-in” van € 110,-. Anders dan door aan te voeren dat het verzoek van [Lead Stedin] aan [appellant] geen aanbod was, heeft Stedin niet betwist dat [appellant] dat aanbod met dat bericht heeft aanvaard.
Inzet van [X] bij Stedin enFee-overeenkomst tussen [appellant] en [broker 1]
6.13
Tussen partijen staat vast dat [appellant] na de e-mailwisseling in juli 2019 twee gesprekken tussen [X] en Stedin heeft georganiseerd en dat Stedin op 24 augustus 2018 aan [appellant] heeft gemeld dat zij [X] wilde inhuren. Zij heeft [appellant] daarbij aangeschreven als “Leverancier” en gevraagd om de gegevens met betrekking tot [X] , waaronder zijn eigen gegevens als leverancier, aan te leveren ten behoeve van haar Stedin Inleen Systeem.
6.14
Omdat [appellant] een personeelsbemiddelaar is, had Stedin moeten begrijpen dat [appellant] met het “
all-inuurtarief” uit zijn aanvaarding van 19 juli 2018 mede verwees naar een voor hemzelf bestemd vergoedingscomponent. Dat Stedin bij de inzet van [X] een dergelijk component aan [appellant] verschuldigd zou zijn heeft zij daarom aanvaard toen zij op 24 augustus 2018, zonder commentaar op dat tarief, aan [appellant] heeft laten weten dat zij [X] wilde inhuren.
6.15
Tussen partijen staat ook vast dat [appellant] zijn eigen gegevens onder de rubriek “Leverancier” heeft aangedragen aan Stedin en dat deze gegevens ook onder die rubriek zijn opgenomen in het Stedin Inleen Systeem. Stedin heeft aangevoerd dat daar geen gevolgen aan kunnen worden verbonden omdat die registratie nog dateert van voor de daadwerkelijke inzet van [X] bij Stedin, maar het hof begrijpt niet wat Stedin daarmee wil betogen, omdat Stedin niet heeft uitgelegd waarom [appellant] na het begin van die inzet opeens zou zijn opgehouden leverancier te zijn.
6.16
Tussen partijen staat eveneens vast dat [appellant] en [broker 1] vervolgens een
Fee-overeenkomst hebben gesloten waarin zij voor [appellant] een bemiddelingsvergoeding hebben afgesproken van € 19,75 per door [X] voor Stedin gewerkt uur.
6.17
Het hof stelt voorop dat een verbintenis door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen, tenzij haar inhoud of strekking zich daartegen verzet. [5] Stedin heeft niet uitgelegd waarom inhoud of strekking van haar bemiddelingsovereenkomst met [appellant] zich ertegen zouden hebben verzet dat [broker 1] namens haar haar verbintenis tot betaling van een bemiddelingsvergoeding zou nakomen.
6.18
Stedin heeft aangevoerd dat zij volledig buiten de
Fee-overeenkomst staat en daar ook niets van afwist: volgens haar heeft [broker 1] bij het sluiten van die overeenkomst niet als haar lasthebber gehandeld en heeft [broker 1] voor eigen risico en onder eigen verantwoordelijkheid met [appellant] gecontracteerd.
6.19
Het hof begrijpt niet hoe Stedin dit standpunt wil rijmen met de omschrijving die zij zelf geeft van de rol van [broker 1] bij de inzet van [X] , namelijk “
de contractuele en financiële afhandeling van de inhuur van [X] ten behoeve van Stedin”. [6] Met deze omschrijving is namelijk gegeven dat [broker 1] bij het contracteren in verband met de inhuur van [X] als lasthebber van Stedin optrad. Bovendien staat tussen partijen vast dat Stedin [appellant] voor de afhandeling van die inhuur heeft verwezen naar [broker 1] , dat zij [broker 1] daarvoor een uurbudget ter beschikking heeft gesteld van € 110,95, met inbegrip van een
brokerfeevoor [broker 1] zelf van € 0,95, en dat [broker 1] vervolgens met betrekking tot die inzet twee afzonderlijke overeenkomsten heeft gesloten: een overeenkomst van opdracht met [X] voor een uurtarief van € 90,- en de
Fee-overeenkomst met [appellant] voor een bemiddelingsvergoeding van € 19,75 per uur. Na aftrek van de
brokerfeevan € 0,95 stemt het uurbudget dat Stedin aan [broker 1] ter beschikking heeft gesteld overeen met het door [appellant] aangeboden
all-intarief, terwijl de twee door [broker 1] met [X] en [appellant] overeengekomen uurtarieven samen opgeteld tot datzelfde tarief komen, minus € 0,25.
6.2
Stedin voert aan dat [appellant] is afgeweken van de normale benadering waarbij [broker 1] voor de inzet van een zzp’er via een derde organisatie slechts één overeenkomst sluit, voor een
all-intarief, met die organisatie, in de veronderstelling dat deze dan zorgt voor doorbetaling van een deel van dat tarief aan de betrokken zzp’er. [appellant] heeft volgens Stedin zelf om gesplitste overeenkomsten gevraagd en de
Fee-overeenkomst met [broker 1] uitonderhandeld. Stedin was er naar eigen zeggen ook niet mee bekend dat [broker 1] dit type gesplitste overeenkomsten sloot. [X] wist ook niet dat [appellant] voor zijn inzet bij Stedin een uurvergoeding van € 19,75 had bedongen en tot en met april 2019 ook heeft verdiend, en zou [appellant] daar nooit toestemming voor hebben gegeven, zo betoogt nog steeds Stedin.
6.21
Het hof gaat aan deze feiten voorbij omdat Stedin niet heeft toegelicht welk rechtsgevolg het hof daaraan moet verbinden. Daar komt bij dat, ongeacht van wie het initiatief kwam voor gesplitste overeenkomsten, [broker 1] die splitsing hoe dan ook heeft aanvaard, daarbij optredend als lasthebber van Stedin. Stedin heeft ook niet uitgelegd waarom de gevolgen van het feit dat [broker 1] haar niet goed zou hebben geïnformeerd voor rekening van [appellant] zouden moeten komen, en heeft evenmin uitgelegd waarom de mening van [X] in deze relevant is.
Geen beperking van de bemiddelingsvergoeding tot de periode van inzet via [broker 1]
6.22
Subsidiair voert Stedin aan dat uit de gedragingen van partijen hoogstens kan worden afgeleid dat zij bereid is geweest om aan [appellant] een bemiddelingsvergoeding te betalen voor de duur van de periode waarin [X] via [broker 1] bij Stedin zou worden ingezet. In tijd onbegrensde bemiddelingsvergoedingen zijn volgens haar ongebruikelijk, omdat de werkzaamheden van de bemiddelaar na enige tijd wel betaald zijn. Daarnaast voert zij aan dat de
Fee-overeenkomst tot gevolg heeft gehad dat de aanspraak van [appellant] op een bemiddelingsvergoeding is beperkt tot de periode waarin [X] via [broker 1] bij Stedin werd ingezet. Als [appellant] dat anders had gewild, had hij volgens haar hetzij met [broker 1] een verlenging moeten uitonderhandelen, hetzij afzonderlijk met [X] een vergoeding moeten afspreken.
6.23
Het hof volgt Stedin daar niet in. Stedin is op 24 augustus 2018 zonder beperking in de tijd akkoord gegaan met de inzet van [X] , voor het op 19 juli 2018 door [appellant] aangeboden
all-intarief. Stedin had daarom uit hoofde van haar bemiddelingsovereenkomst met [appellant] een eigen, niet in tijd beperkte rechtstreekse verbintenis tot betaling van een bemiddelingsvergoeding aan [appellant] .
6.24
[broker 1] heeft daartoe met [appellant] een
Fee-overeenkomst gesloten. Stedin heeft niet toegelicht dat, en waarom, [broker 1] de beperking tot de periode waarin [X] via haar bij Stedin zou worden ingezet niet alleen heeft bedongen voor zichzelf, maar ook ten behoeve van Stedin, en waarom [appellant] dat had moeten begrijpen. Die uitleg ligt ook niet voor de hand omdat diezelfde beperking ook was opgenomen in de overeenkomst met [X] . Stedin heeft ook niet aangevoerd dat [appellant] bij het sluiten van de
Fee-overeenkomst (30 oktober 2018) wist dat en wanneer de activiteiten van [broker 1] voor Stedin zouden worden beëindigd (maart – mei 2019) en waarom [appellant] had moeten begrijpen dat zijn bemiddelingsvergoeding tot die periode zou zijn beperkt. Dit had wel gemoeten, omdat er op zich geen logisch verband bestaat tussen de terugverdientijd van de activiteiten van [appellant] en de nog overblijvende duur van de
broker-overeenkomst van [broker 1] met Stedin.
Slotsom met betrekking tot de bemiddelingsovereenkomst
6.25
Uit het voorgaande volgt dat Stedin de gemotiveerde stelling van [appellant] onvoldoende heeft betwist dat tussen haar en [appellant] een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen die met de inwerkingtreding van de
Fee-overeenkomst tussen [appellant] en [broker 1] voorzag in een niet in tijd beperkte verbintenis tot betaling aan [appellant] van een vergoeding van € 19,75 per door [X] voor Stedin gewerkt uur. Daarmee is het bestaan van die verbintenis tussen partijen komen vast te staan.
Toewijsbaarheid van de hoofdsomvordering
6.26
Stedin heeft in hoger beroep niet meer geklaagd over de wijziging van eis van [appellant] bij akte van 17 september 2020. Het hof zal daarom recht doen op de bij die akte gewijzigde eis.
6.27
Stedin voert aan dat het wegvallen van [appellant] als tussenleverancier bij de overgang van [broker 1] naar IT-Staffing te wijten is geweest aan de volgende feiten. [appellant] heeft zelf gekozen voor gesplitste overeenkomsten, waardoor hij in de systemen van [broker 1] niet als leverancier van [X] vermeld stond en het verzoek van de inleendesk van Stedin van 20 maart 2019 om een nieuwe
brokerte kiezen alleen aan [X] is gestuurd. [X] heeft bij zijn reactie op dat bericht niet gemeld dat de naam van [appellant] bij zijn gegevens ontbrak en heeft bij navraag evenmin vermeld dat hij was gebonden aan een relatie- of concurrentiebeding, zo voert nog steeds Stedin aan.
6.28
Het hof gaat aan deze feiten voorbij omdat Stedin niet heeft toegelicht tot welk rechtgevolg zij volgens haar moeten leiden. Voor zover Stedin heeft willen wijzen op een eigen schuld van [appellant] is daar geen ruimte voor bij de beoordeling van de primaire vordering, die [appellant] heeft gegrond op nakoming. Daarnaast licht Stedin niet toe waarom de gevolgen van het door haar beschreven handelen of nalaten van [broker 1] en/of [X] voor risico van [appellant] zouden moeten komen.
6.29
Stedin voert subsidiair aan dat de bemiddelingsvergoeding van [appellant] na de overgang naar IT-Staffing hoe dan ook niet € 19,75 per uur zou zijn geweest, maar een lager bedrag, omdat er bij de overgang van een andere via [appellant] ingeleende specialist, mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1]), een verschuiving heeft plaatsgevonden van de bemiddelingsvergoeding van [appellant] naar het uurloon van [naam 1]. Het hof volgt Stedin daar niet in, omdat zij zelf aanvoert dat die verschuiving berust op een afspraak tussen [appellant] en [naam 1] en zij niet heeft toegelicht waarom [appellant] diezelfde afspraak zou hebben gemaakt met [X] , terwijl er bij de overgang van een derde specialist, de heer [naam 2], geen verschuiving heeft plaatsgevonden van bemiddelingsvergoeding naar uurloon.
6.3
Stedin voert ook aan dat de gevorderde bemiddelingsvergoeding in alle redelijkheid op nihil moet worden gesteld omdat [X] niet bereid is gebleken om na de overgang naar IT-Staffing enig deel van zijn
all-intarief van € 110,- aan [appellant] af te staan, te meer omdat [appellant] in de periode september 2018 – april 2019 al meer dan redelijk is vergoed voor zijn zeer beperkte inspanningen die hebben geleid tot de inzet van [X] . Het hof honoreert dat verweer niet, omdat Stedin niet heeft uitgelegd waarom de weigering van [X] gevolgen zou moeten hebben voor de nakoming van de verbintenis van Stedin jegens [appellant] . Bovendien staat tussen partijen vast dat [X] voor zijn overgang naar IT-Staffing € 90,- per uur verdiende. Dat hij daarna € 110,- per uur is gaan verdienen heeft niets te maken met enig handelen of nalaten van [appellant] , maar komt doordat Stedin bij die overgang geen rekening heeft gehouden met haar vergoedingsverbintenis jegens [appellant] en doordat [X] niet heeft vermeld dat hij tot dan toe slechts € 90,- verdiende. Voor zover Stedin heeft willen betogen dat een beroep op nakoming van de verbintenis tot betaling van een bemiddelingsvergoeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, volgt het hof haar daar daarom niet in. Bovendien heeft dat beroep op nakoming alleen betrekking op de betrekkelijk korte bijkomende periode van mei tot en met oktober 2019.
6.31
Op grond van het voorgaande heeft [appellant] recht op nakoming van de bemiddelingsvergoeding van € 19,75 per door [X] voor Stedin gewerkt uur over de maanden mei tot en met oktober 2019. [appellant] heeft zijn gewijzigde eis gebaseerd op het door Stedin voor die periode verstrekte overzicht van gewerkte uren, van in totaal 912 uur. [7] Stedin heeft de berekening van die vergoeding verder niet meer bestreden, waardoor het primair gevorderde bedrag van € 21.794,52 inclusief btw toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering van [appellant] .
Rente, buitengerechtelijke incassokosten en kosten van de procedure voor de kantonrechter
6.32
[appellant] heeft over deze hoofdsom de wettelijke handelsrente gevorderd vanaf 1 mei 2019, toen de administratieve fout van Stedin voor het eerst effect sorteerde en [appellant] zijn bemiddelingsloon misliep, subsidiair vanaf 1 november 2019, toen de periode van oplopende schade eindigde.
6.33
Stedin heeft hier geen afzonderlijk verweer tegen gevoerd. [appellant] heeft voldoende gesteld voor het aanmerken van de bemiddelingsovereenkomst als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW. [appellant] heeft niet gesteld dat 1 mei 2019 de dag is volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling (artikel 6:119a lid 1 BW). De wettelijke handelsrente is daarom niet vanaf die datum toewijsbaar. [appellant] heeft wel verwezen naar de
Fee-overeenkomst die [broker 1] als lasthebber van Stedin met hem heeft gesloten. Uitgaande van die overeenkomst is de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling de 30e dag na ontvangst van een factuur van [appellant] (artikel 4), die [appellant] na afloop van iedere kalendermaand aan [broker 1] had moeten sturen, met als bijlage een overzicht van de in die maand door [X] gewerkte uren (artikel 2). Het hof hanteert als aanname dat [appellant] , indien Stedin de bemiddelingsovereenkomst over de maanden mei tot en met oktober 2019 correct was nagekomen, op de eerste kalenderdag volgend op deze maanden telkens zou zijn komen te beschikken over de in de voorgaande maand door [X] gewerkte uren en daar op dezelfde dag een factuur voor zou hebben verstuurd. Gebaseerd op die aanname en op het door Stedin verstrekte overzicht van die uren per maand [8] komt het hof daarmee tot de volgende toewijzing van de wettelijke handelsrente:
Maand
Uren
Vergoeding ex btw
Vergoedingincl. btw
Dag volgende op de laatste dag van betaling
Mei 2019
176
€ 3.476,00
€ 4.205,96
2 juli 2019
Juni 2019
152
€ 3.002,00
€ 3.632,42
1 augustus 2019
Juli 2019
112
€ 2.212,00
€ 2.676,52
1 september 2019
Augustus 2019
160
€ 3.160,00
€ 3.823,60
2 oktober 2019
September 2019
168
€ 3.318,00
€ 4.014,78
1 november 2019
Oktober 2019
144
€ 2.844,00
€ 3.441,24
2 december 2019
6.34
[appellant] heeft zijn vordering tot vergoeding van € 992,95 aan buitengerechtelijke incassokosten gegrond op artikel 6:96 lid 2 onder c BW, gelezen in samenhang met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [appellant] heeft met de grote hoeveelheid aan berichten van zijn rechtsbijstandsverzekeraar aan Stedin voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag is lager dan het tarief volgens het Besluit en zal daarom worden toegewezen. De over dat bedrag gevorderde (gewone) wettelijke rente is op de wet gegrond en zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding.
6.35
Uit de voorgaande beoordeling volgt dat [appellant] er terecht over klaagt dat de kantonrechter hem in de proceskosten heeft veroordeeld. Het hof zal Stedin als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure voor de kantonrechter, die het aan de zijde van [appellant] vaststelt op € 106,47 aan dagvaardingskosten, € 499,- aan griffierechten, € 960,- aan salaris voor de gemachtigde en € 163,- aan nakosten, voor een totaal van € 1.728,47, met wettelijke rente, zoals gevorderd.
Conclusie en proceskosten
6.36
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom vernietigen en opnieuw recht doen zoals hierna bepaald. Het hof zal Stedin als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, die het hof aan de zijde van [appellant] vaststelt op € 103,83 aan dagvaardingskosten, € 772,- aan griffierecht en € 2.884,- aan salaris van de advocaat (1 punt voor de mondelinge behandeling na aanbrengen en 1 punt voor de memorie van grieven, in tariefgroep III, voor € 1.442,- per punt), voor een totaal van € 3.759,83.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, van 13 november 2020;
en, opnieuw recht doende:
- veroordeelt Stedin tot betaling van € 21.794,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over:
* € 4.205,96 vanaf 2 juli 2019;
* € 3.632,42 vanaf 1 augustus 2019;
* € 2.676,52 vanaf 1 september 2019;
* € 3.823,60 vanaf 2 oktober 2019;
* € 4.014,78 vanaf 1 november 2019;
* € 3.441,24 vanaf 2 december 2019;
  • veroordeelt Stedin tot betaling van € 992,95, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat gehele bedrag vanaf 14 januari 2020;
  • veroordeelt Stedin in de kosten van de procedure voor de kantonrechter, aan de zijde van [appellant] tot op 13 november 2020 vastgesteld op € 1.728,47, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 27 november 2020;
  • veroordeelt Stedin in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op vandaag vastgesteld op € 3.759,83;
  • wijst af het meer of anders gevorderde;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, M.D. Ruizeveld en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld zijn alle hierna vermelde uurtarieven tarieven per gewerkt uur exclusief btw.
2.Artikel 6:217 lid 1 BW.
3.Zie o.a. HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043.
4.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.
5.Artikel 6:30 lid1 BW.
6.Punt 4.7 conclusie van antwoord Stedin.
7.Productie 53 Stedin bij conclusie van dupliek.
8.Productie 53 Stedin bij conclusie van dupliek.