Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde] ,
1.Waar het in deze zaak over gaat
2.Het procesverloop in hoger beroep
3.De feiten
4.De procedure bij de rechtbank
5.De vordering en het verweer in hoger beroep
6.De beoordeling in hoger beroep
beperkingvan de vordering moet worden opgevat) dat het in deze zaak gaat om één specifieke overeenkomst van overlijdensrisicoverzekering, te weten polis 4) onder 3 genoemd. Dat is ook wat door of namens [appellante] volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 27 mei 2021 is verklaard: ‘(…) Wij antwoorden dat onze vordering alleen nog maar ziet op de polis uit 2010 van € 300.000.’ Vast staat dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] Assurantiën geen contractuele relatie heeft bestaan, wel tussen [expartner] en [geïntimeerde] Assurantiën. De rechtbank heeft - kennelijk ook in de visie van [appellante] die daartegen immers niet opkomt - terecht overwogen dat [appellante] daarom hoogstens een vordering uit onrechtmatige daad kan hebben tegen [geïntimeerde] c.s.
.Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij daarom bij [expartner] had geverifieerd of sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan.
7.De beslissing
opnieuw rechtdoende: