ECLI:NL:GHDHA:2023:2847

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
BK-22/00916
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.221, die is opgelegd voor de registratie van een Porsche Macan 3.6 Turbo. De Inspecteur van de Belastingdienst handhaafde de naheffingsaanslag en de belastingrente van € 104. De Rechtbank had eerder de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.220, maar de belanghebbende stelde dat de schade aan de auto hoger was dan door de Inspecteur was vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 oktober 2023, waarbij partijen via MS Teams deelnamen. Het Hof oordeelde dat de taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) voldoende deskundig was en dat de schade aan de auto niet meer dan normale gebruiksschade betrof. Het Hof volgde de Rechtbank in de vaststelling van de historische nieuwprijs van de auto op € 139.358 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 43.611. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen over de vergoeding van immateriële schade en proceskosten, en stelde de naheffingsaanslag vast op € 3.143. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00916

Uitspraak van 23 november 2023

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 augustus 2022, nummer SGR 21/1197.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is ter zake van de registratie van een Porsche Macan 3.6 Turbo (de auto) een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.221. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 104 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) en de beschikking inzake belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 354. Bij beslissing van 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep ter behandeling verwezen naar de Rechtbank. De beslissing van de Rechtbank, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder, luidt:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.220 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 636;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 364;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 354 aan haar te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is hiervan € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidenteel ingestelde hoger beroep naar voren gebracht.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 oktober 2023. Partijen hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2018 op aangifte een bedrag van € 5.669 voldaan voor de registratie van de auto, die op 3 september 2018 te naam is gesteld. De datum van eerste toelating van de auto is 20 oktober 2015. De auto is op 27 augustus 2018 in Duitsland gekocht als gebruikt voertuig voor € 46.050,42. Tot de gedingstukken behoort een factuur met een bedrag van € 1.905,82 van [naam 1] van 7 augustus 2018 gericht aan de verkoper van de auto. Deze factuur bevat onder meer de ‘Annahmedatum’ van 6 augustus 2018, een kilometerstand van 102.500 en:
”RECHNUNGSVERMERKE:
- REIFEN HINTEN LINKS DEFEKT
- UNTERBODENVERKLEIDUNG MITTE DEFEKT
- MOTORENÖLVERLUST, VENTILDECKEL/STIRNDECKEL”
2.2.
In de aangifte, ingevuld op 22 en ondertekend op 23 augustus 2018, heeft belanghebbende een handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat aangegeven van € 24.000. Belanghebbende heeft bij de aangifte een taxatierapport van [A B.V.] met de datum 22 augustus 2018 (het taxatierapport) gevoegd. De expertisedatum is 21 augustus 2018. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat berekend op € 24.000 (€ 44.000 handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat minus € 20.000 schade, zijnde ongeveer 79 percent van de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 25.416,32). De taxateur van [A B.V.] heeft de handelsinkoopwaarde van de auto met een marktonderzoek bepaald op basis van het gemiddelde van de vraagprijzen van referentievoertuigen van € 67.500 minus 35 percent marge. Het taxatierapport vermeldt een kilometerstand van 103.888.
2.3.
Op verzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende de auto op 31 augustus 2018 fysiek laten schouwen bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Op basis van deze controle heeft DRZ een rapport opgesteld dat is ondertekend door [B] . DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto inclusief opties vastgesteld op € 135.886 en de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat op € 48.936 op basis van de in de handel algemeen toegepaste koerslijst XRAY voor een margeauto. DRZ heeft geen schade aan de auto geconstateerd anders dan normale gebruiksschade. De Inspecteur heeft € 1.211 in mindering gebracht wegens schade (72 percent van de kosten (€ 1.681,55) voor de reparatie van de luchtvering van de auto), waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 47.725. De factuur van [naam 2] vermeldt de werkorderdatum 20 augustus 2018, de factuurdatum 28 augustus 2018 en de kilometerstand 103.737.
2.4.
Met dagtekening 4 september 2019 is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 4.221 (= € 9.890 verschuldigde Bpm -/- € 5.669 op aangifte voldane Bpm).
2.5.
In eerste aanleg zijn partijen geswitcht van de koerslijst van XRAY naar de koerslijst van Eurotaxglass’s met de bijstellingen markt- en dealersituatie, zodat de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat € 43.611 bedraagt.
2.6.
Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende gesteld dat de schade zoals vastgesteld door [A B.V.] aan de hoge kant is, dat het bedrag aan door de Inspecteur geaccepteerde schade veel te laag is en dat de schade € 10.000 bedraagt.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
”3. Verweerder heeft een bedrag van € 4.221 aan Bpm nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 14 september 2018. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 135.886 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 48.936 (op basis van de koerslijst van XRay Marge). Verweerder heeft daarnaast € 1.211 in mindering gebracht wegens schade (72% van de kosten voor de reparatie van de luchtvering), waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 47.725.
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is;
- of verweerder terecht geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen;
- of de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aan de hand van marktonderzoek op basis van referentievoertuigen kan worden vastgesteld; en
- indien de handelsinkoopwaarde wordt vastgesteld aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass's: of de historische nieuwprijs eveneens moet worden bepaald aan de hand van deze koerslijst.
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt niet over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijtuigen 1992 staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt.
Schade
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.1 Ter zitting heeft eiseres hierover gesteld dat de kosten van de schade zoals vastgesteld door [A B.V.] aan de hoge kant zijn, maar dat de door verweerder geaccepteerde schade veel te laag is vastgesteld. De schade bedraagt volgens eiseres € 10.000.
8. Eiseres heeft ter zitting gewezen op diverse lakschade en in het bijzonder de schade die volgens haar zichtbaar is op foto 65 van DRZ. Met deze enkele verwijzing heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schadepost van minimaal € 10.000. Verweerder heeft weliswaar erkend dat er op foto 65 iets zichtbaar is, maar DRZ heeft dit niet erkend als schade zodat niet aannemelijk is dat dit meer dan normale gebruikssporen zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het door eiseres overgelegde taxatierapport de lakschade in het geheel niet geconcretiseerd is. Daarnaast heeft eiseres op zitting gesteld dat sprake is van voor Nederlandse begrippen overmatige steenslagsporen vanwege het (harde) rijden op de Duitse snelwegen. Eiseres heeft hiertoe onder meer verwezen naar foto’s van DRZ van de koplampen, waaruit volgens haar blijkt dat deze als het ware gezandstraald zijn. Daarmee heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat DRZ de steenslagsporen ten onrechte heeft aangemerkt als normale gebruikssporen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schade op een hoger bedrag vast te stellen.
9. Eiseres heeft daarnaast verwezen naar het taxatierapport. De daarin genoemde schade is echter niet aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat dit enkel het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze. Eiseres is daarom niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs.
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de Belastingdienst beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder heeft weersproken dat dit beleid bestaat en de rechtbank ziet geen aanleiding aan die verklaring te twijfelen. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
11. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer schade in aanmerking genomen dan onder 3. is vermeld.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
12. Eiseres heeft met het taxatierapport niet aannemelijk gemaakt dat daarin wordt uitgegaan van de juiste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat in het taxatierapport te weinig informatie is opgenomen over de gehanteerde handelsmarge en de referentievoertuigen en dat daarin bovendien uitsluitend vraagprijzen worden vermeld. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk wordt betaald en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. De rechtbank zal daarom uitgaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst.
13. Tussen partijen is komen vast te staan dat in dat geval moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 45.193 minus de door verweerder vastgestelde waardevermindering van € 1.211, gebaseerd op de koerslijst van Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’.
Historische nieuwprijs
14. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat, indien wordt uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst van Eurotaxglass’s, ook moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijs die volgt uit deze koerslijst. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiseres heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de historische nieuwprijs dient te worden vastgesteld op € 139.358.2 Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto-catalogusprijs van € 91.896, de omzetbelasting van € 23.161 en de niet in geschil zijnde bruto Bpm van € 28.163.
15. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 139.358, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 43.982 en een bruto Bpm van € 28.163, bedraagt de verschuldigde Bpm € 8.889. Gelet op het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 5.669, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 3.220 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 4.221, heeft verweerder € 1.001 teveel aan Bpm nageheven.
Belastingrente
16. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
Immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
19. Het bezwaarschrift is ontvangen op 4 oktober 2019 en door de rechtbank is op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) elf maanden verstreken. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de termijnoverschrijving onder andere te wijten is aan de Coronacrisis. De rechtbank merkt hierover op dat de Coronacrisis op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.3 Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. Van de overschrijding van de redelijke termijn dienen (afgerond) vier maanden aan de bezwaarfase te worden toegerekend en het overige aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom een bedrag van (afgerond) € 364 (4/11e deel van € 1.000) te vergoeden en de Staat (afgerond) € 636 (7/11e deel van € 1.000).
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 7594 en een wegingsfactor 1). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft de handelsinkoopwaarde en historische nieuwprijs van de auto en deze in bezwaar niet aan de orde zijn gesteld.
1. ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In het principaal hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, of de Rechtbank een rekenfout heeft gemaakt, of de inkoopwaarde in onbeschadigde staat kan worden vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek naar referentievoertuigen, verminderd met een marge, als dat voordeliger is dan de koerslijstnaheffingsaanslag, tot welk bedrag een waardevermindering vanwege schade moet worden vastgesteld en of belanghebbende in aanmerking komt voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4.2.
Belanghebbende concludeert in het principaal hoger beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot verlaging van de naheffingsaanslag primair tot € 1.198, subsidiair tot € 2.978 en meer subsidiair tot € 3.144. Voorts verzoekt belanghebbende om een (proces)kostenvergoeding voor alle fasen. Belanghebbende concludeert primair tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 3.464, conform de conclusie van de Inspecteur in zijn incidenteel ingestelde hoger beroep en tot handhaving van de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding voor het beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot het vaststellen van de naheffingsaanslag op € 3.464 en tot het niet toekennen van een proceskostenvergoeding in beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

Marktonderzoek / koerslijst
5.1.
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat dient te worden vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek naar referentievoertuigen en dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat conform het taxatierapport van [A B.V.] € 44.000 bedraagt. Belanghebbende heeft hiertoe zes naar het oordeel van belanghebbende vergelijkbare referentievoertuigen aangedragen. Belanghebbende verwijst daarbij naar de paragrafen 3.3. tot en met 3.5. van Bijlage I van de Uitvoeringsregeling Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Wat daar ook van zij, het Hof acht het marktonderzoek onbruikbaar voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Allereerst neemt het Hof daarbij in aanmerking dat het marktonderzoek is gebaseerd op vraagprijzen, die niet ter onderbouwing kunnen dienen, ook niet indien rekening wordt gehouden met een handelsmarge. Voorts zijn van de gekozen referentievoertuigen, met uitzondering van de gemiddelde vraagprijs, geen gegevens bekend inzake (bijvoorbeeld) de staat van onderhoud van deze voertuigen, de kosten voor het rijklaar maken, de mogelijke garantie, inruilmogelijkheden en of sprake is van zogenoemde btw- of marge-auto’s. Wegens het ontbreken van nadere gegevens kan niet worden vastgesteld of de taxateur de juiste referentievoertuigen heeft geselecteerd en of hij de handelsinkoopmarge tot de juiste hoogte heeft toegepast. Het percentage van 35 is niet onderbouwd. Bijkomend overweegt het Hof dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat vijf van de zes voertuigen een 3.0-uitvoering betreffen en niet een 3.6-uitvoering en dat het zesde voertuig een heel andere kilometerstand heeft dan de auto. Koerslijsten vermelden geen waarden van ronde bedragen, het is dus naar het oordeel van het Hof niet vanzelfsprekend dat handelaren ronde bedragen bieden zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist. Het standpunt van belanghebbende faalt.
Rekenfout
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank een (reken)fout heeft gemaakt en dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst Eurotaxglass’s inclusief de bijstellingen markt- en dealersituatie € 44.822 bedraagt.
Schade
5.3.
De belastingplichtige die stelt dat een handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in de gebruikte koerslijst verwerkte beschadigingen, heeft bij betwisting de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit de koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben gehad. Belanghebbende verzoekt het Hof de handelsinkoopwaarde van de auto te verminderen vanwege schade ten bedrage van € 10.000. De schade betreft volgens belanghebbende geschaafde velgen, gezandstraalde koplampen door steenslag en diverse lakbeschadigingen. De Inspecteur weerspreekt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
5.4.
Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om meer schade aan het voertuig in aanmerking te nemen dan de al door de Inspecteur in aanmerking genomen defecte luchtvering. De foto’s van de taxateur van belanghebbende zijn onvoldoende duidelijk. Op sommige foto’s is niet te zien wat in beeld wordt gebracht. DRZ heeft veel foto’s gemaakt en geconstateerd dan niet sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Het Hof is dan ook van oordeel dat de schade aan de velgen, de koplampen en de lak van de auto, een auto van bijna drie jaar oud met meer dan 100.000 kilometer op de teller, niet meer dan normale gebruiksschade betreft. Het Hof acht ook niet aannemelijk dat een weldenkende zakelijke autohandelaar ongeveer € 45.000 exclusief Bpm zou betalen voor een auto met schade van € 10.000, een defecte luchtvering waarvan de reparatie ongeveer € 1.600 kost en een handelsinkoopwaarde van € 33.982, € 42.789 dan wel € 43.611, en acht de door belanghebbende gestelde schade, mede gelet daarop, niet aannemelijk. Voor de auto dient dus een handelsinkoopwaarde van € 43.611 (= € 44.822 minus € 1.211) in aanmerking te worden genomen.
Historische nieuwprijs
5.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij het bepalen van de vermindering van de waarde van de auto in het kader van de Bpm.
5.6.
Anders dan de Inspecteur bepleit, gaat het Hof voor het vaststellen van de voor de auto verschuldigde Bpm niet uit van de historische nieuwprijs uit de koerslijst Eurotaxglass’s behorend bij referentieauto’s met een afwijkende CO2-uitstoot, maar van de historische nieuwprijs (en CO2-uitstoot) van de auto zelf. De vermindering wordt immers uitgedrukt in een percentage van de som van de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen (artikel 10, lid 2, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet bpm)). Niets in de aangehaalde wettekst wijst erop dat met het motorrijtuig niet het voorwerp van de belastingheffing wordt bedoeld, maar het referentievoertuig waarmee het wordt vergeleken. De Inspecteur leidt uit de definitie van het begrip catalogusprijs (artikel 9, lid 5, Wet bpm), die indien niet bekend, door vergelijking wordt bepaald, kennelijk af dat ook de Bpm in voorkomende gevallen bij vergelijking kan worden bepaald. Het Hof acht deze lezing in strijd met de doelstelling van de wetgever om de CO2-uitstoot bepalend te laten zijn voor de hoogte van de verschuldigde Bpm. Dat de interpretatie van het Hof tot een hogere afschrijving leidt en dus de doelstelling van de wetgever ondergraaft, is een wellicht onbedoeld neveneffect, dat wordt veroorzaakt door de combinatie van het gebruik van de CO2-uitstoot als maatstaf van heffing en het verschil in CO2-uitstoot tussen het te registreren voertuig en het referentievoertuig. Het Hof acht de hiervoor gegeven uitleg passend binnen het kader van een redelijke wetsuitleg. De lezing van de Inspecteur zou leiden tot een hogere Bpm-druk op het te registreren voertuig in vergelijking met het referentievoertuig, waarmee het concurreert. Dat laatste is in strijd met artikel 110 VWEU. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende. De Rechtbank heeft terecht overwogen dat van de historische nieuwprijs van de auto van € 139.358 moet worden uitgegaan.
Verschuldigde Bpm
5.7.
Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 43.611 en een historische nieuwprijs van de auto van € 139.358 bedraagt het afschrijvingspercentage (naar boven afgerond) 68,71 percent. De bruto Bpm bedraagt € 28.163. De totaal voor de auto verschuldigde Bpm bedraagt € 8.812. Op aangifte is € 5.669 betaald. De naheffingsaanslag moet worden vastgesteld op € 3.143 en de belastingrente moet dienovereenkomstig worden verminderd.
Kostenvergoeding bezwaarfase
5.8.
Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023, nr. 21/03456, ECLI:NL:HR:2023:440, dat belanghebbende ook voor de bezwaarfase recht heeft op een vergoeding van proceskosten. De Inspecteur had meteen bij het opleggen van de naheffingsaanslag kunnen uitgaan van de koerslijst Eurotaxglass’s inclusief markt- en dealersituatie en de bijbehorende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, alsmede van de (juiste) historische nieuwprijs van de auto.
Slotsom
5.9.
Het hoger beroep is gegrond en het incidenteel hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte (proces)kosten in bezwaar, principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.107 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 296 en een wegingsfactor 1) en voor het Hof (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor de zienswijze, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 548 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de vergoeding van immateriële schade, proceskosten in beroep en griffierecht;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.143 en de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende in bezwaar en hoger beroep, vastgesteld op € 3.107;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 548 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 23 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.