Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
”3. Verweerder heeft een bedrag van € 4.221 aan Bpm nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 14 september 2018. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 135.886 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 48.936 (op basis van de koerslijst van XRay Marge). Verweerder heeft daarnaast € 1.211 in mindering gebracht wegens schade (72% van de kosten voor de reparatie van de luchtvering), waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 47.725.
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is;
- of verweerder terecht geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen;
- of de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aan de hand van marktonderzoek op basis van referentievoertuigen kan worden vastgesteld; en
- indien de handelsinkoopwaarde wordt vastgesteld aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass's: of de historische nieuwprijs eveneens moet worden bepaald aan de hand van deze koerslijst.
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt niet over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijtuigen 1992 staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt.
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.1 Ter zitting heeft eiseres hierover gesteld dat de kosten van de schade zoals vastgesteld door [A B.V.] aan de hoge kant zijn, maar dat de door verweerder geaccepteerde schade veel te laag is vastgesteld. De schade bedraagt volgens eiseres € 10.000.
8. Eiseres heeft ter zitting gewezen op diverse lakschade en in het bijzonder de schade die volgens haar zichtbaar is op foto 65 van DRZ. Met deze enkele verwijzing heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schadepost van minimaal € 10.000. Verweerder heeft weliswaar erkend dat er op foto 65 iets zichtbaar is, maar DRZ heeft dit niet erkend als schade zodat niet aannemelijk is dat dit meer dan normale gebruikssporen zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het door eiseres overgelegde taxatierapport de lakschade in het geheel niet geconcretiseerd is. Daarnaast heeft eiseres op zitting gesteld dat sprake is van voor Nederlandse begrippen overmatige steenslagsporen vanwege het (harde) rijden op de Duitse snelwegen. Eiseres heeft hiertoe onder meer verwezen naar foto’s van DRZ van de koplampen, waaruit volgens haar blijkt dat deze als het ware gezandstraald zijn. Daarmee heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat DRZ de steenslagsporen ten onrechte heeft aangemerkt als normale gebruikssporen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schade op een hoger bedrag vast te stellen.
9. Eiseres heeft daarnaast verwezen naar het taxatierapport. De daarin genoemde schade is echter niet aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat dit enkel het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze. Eiseres is daarom niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs.
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de Belastingdienst beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder heeft weersproken dat dit beleid bestaat en de rechtbank ziet geen aanleiding aan die verklaring te twijfelen. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
11. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer schade in aanmerking genomen dan onder 3. is vermeld.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
12. Eiseres heeft met het taxatierapport niet aannemelijk gemaakt dat daarin wordt uitgegaan van de juiste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat in het taxatierapport te weinig informatie is opgenomen over de gehanteerde handelsmarge en de referentievoertuigen en dat daarin bovendien uitsluitend vraagprijzen worden vermeld. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk wordt betaald en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. De rechtbank zal daarom uitgaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst.
13. Tussen partijen is komen vast te staan dat in dat geval moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 45.193 minus de door verweerder vastgestelde waardevermindering van € 1.211, gebaseerd op de koerslijst van Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’.
14. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat, indien wordt uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst van Eurotaxglass’s, ook moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijs die volgt uit deze koerslijst. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiseres heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de historische nieuwprijs dient te worden vastgesteld op € 139.358.2 Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto-catalogusprijs van € 91.896, de omzetbelasting van € 23.161 en de niet in geschil zijnde bruto Bpm van € 28.163.
15. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 139.358, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 43.982 en een bruto Bpm van € 28.163, bedraagt de verschuldigde Bpm € 8.889. Gelet op het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 5.669, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 3.220 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 4.221, heeft verweerder € 1.001 teveel aan Bpm nageheven.
16. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
18. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
19. Het bezwaarschrift is ontvangen op 4 oktober 2019 en door de rechtbank is op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) elf maanden verstreken. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de termijnoverschrijving onder andere te wijten is aan de Coronacrisis. De rechtbank merkt hierover op dat de Coronacrisis op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.3 Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. Van de overschrijding van de redelijke termijn dienen (afgerond) vier maanden aan de bezwaarfase te worden toegerekend en het overige aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom een bedrag van (afgerond) € 364 (4/11e deel van € 1.000) te vergoeden en de Staat (afgerond) € 636 (7/11e deel van € 1.000).
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 7594 en een wegingsfactor 1). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft de handelsinkoopwaarde en historische nieuwprijs van de auto en deze in bezwaar niet aan de orde zijn gesteld.