Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
8. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op verweerder rust. Verweerder heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gebaseerd op de laagste koerslijstwaarde. Naar het oordeel van de rechtbank kan een koerslijst, die immers is gebaseerd op vele transacties in de markt, doorgaans een goede indicatie geven van de waarde van vergelijkbare auto’s. Hiermee heeft verweerder, behoudens tegenbewijs, de door hem gehanteerde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat dan ook aannemelijk gemaakt.
9. De door eiser verdedigde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 42.300 is blijkens het taxatierapport gebaseerd op gemiddelden van vraagprijzen van gelijksoortige auto’s (€ 56.400) verminderd met ongeveer 25%. Dergelijke vraagprijzen kunnen echter niet als referentie dienen, ook niet indien rekening wordt gehouden met een handelsmarge. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk betaald wordt en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. Dit betekent dat eiser de door hem voorgestane handelsinkoopwaarde op basis van een marktonderzoek niet aannemelijk heeft gemaakt.
10. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiser.1 Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De daarin genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat dit alleen het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze. Eiser is daarom niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs. Dat in afwijking van het DRZ-rapport een percentage van 100% van het door DRZ vastgestelde schadebedrag in aanmerking moet worden genomen, heeft eiser, op wie de bewijslast rust,2 niet aannemelijk gemaakt. Zijn stelling dat de jonge leeftijd, de exclusiviteit en de kilometerstand van de auto een percentage van 100% rechtvaardigen, heeft eiser onvoldoende onderbouwd.
11. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 4.536 als schade in aanmerking genomen.
12. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 4.000.
13. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiser. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden, laat staan dat dit een bedrag van € 4.000 zou belopen. Uit de inhoud van het taxatierapport van eiser kan niet worden opgemaakt dat het schadeverleden van de auto een blijvende waardevermindering met zich brengt. Dat een dergelijke waardevermindering in aanmerking zou moeten worden genomen, volgt ook niet uit het door eiser geschetste praktijkvoorbeeld en de door eiser overgelegde verklaringen van BMW-dealers omdat dat voorbeeld en die verklaringen betrekking hebben op een andere auto met andere schade. De overige door eiser overgelegde stukken vermelden evenmin iets over de aard of de omvang van het schadeverleden van de auto in dit specifieke geval.
14. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is verweerder uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 117.196. In de uitspraak op bezwaar is verweerder akkoord gegaan met de door eiser bepleite historische nieuwprijs van € 122.417, maar is de naheffingsaanslag gehandhaafd wegens toepassing van interne compensatie. In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 122.417 en dat de naheffingsaanslag gelet daarop moet worden verminderd.
15. Ter zitting heeft verweerder zich in afwijking van het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de historische nieuwprijs € 117.196 bedraagt en dat het beroep ongegrond is. Volgens verweerder kon eiser aan het in het verweerschrift opgenomen standpunt ter zake van de historische nieuwprijs geen vertrouwen ontlenen omdat de inname van dat standpunt een misslag was die zo evident is dat dat eiser ook duidelijk moet zijn geweest.
16. Eiser heeft in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel gesteld dat verweerder in het verweerschrift heeft toegezegd dat een historische nieuwprijs van € 122.417 in aanmerking zou worden genomen.
17. Voor beantwoording van de de vraag of verweerder bij eiser in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt, moet worden beoordeeld of de standpuntbepaling in het verweerschrift een als een toezegging op te vatten uitlating behelst, die niet zozeer in strijd is met een juiste rechtstoepassing dat eiser in redelijkheid niet op nakoming ervan mocht rekenen.3 Indien sprake is van een zodanige toezegging, moet worden beoordeeld of verweerder die toezegging, omdat zij naar zijn mening op een vergissing berustte, onverwijld en onmiskenbaar heeft herroepen.4
18. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder ondubbelzinnig heeft verklaard dat de naheffingsaanslag moet worden vastgesteld met inachtneming van een historische nieuwprijs van € 122.417 en dat het beroep gegrond is. Nu verweerder ten tijde van die uitlating op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een toezegging. Dat de gedane toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat eiser objectief bezien in redelijkheid niet op nakoming van die toezegging mocht rekenen, is gesteld noch gebleken. Van een onverwijlde herroeping is voorts geen sprake; de toezegging is met het indienen van het verweerschrift gedaan op 24 november 2020 en door verweerder pas ter zitting op 15 september 2022 herroepen.
19. Nu uit het voorgaande volgt dat de standpuntbepaling in het verweerschrift een als een toezegging op te vatten uitlating behelst die bij eiser in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt, dient de historische nieuwprijs te worden gesteld op € 122.417.
Conclusie naheffingsaanslag
20. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 122.417, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 54.091 en de niet ter discussie staande bruto Bpm van € 30.090, bedraagt de verschuldigde Bpm € 13.296. Aangezien eiser op aangifte reeds een bedrag van € 7.850 heeft voldaan, is eiser per saldo nog een bedrag van € 5.445 aan Bpm verschuldigd. De naheffingsaanslag dient dan ook te worden verminderd tot € 5.445.
21. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen zoals hiervoor is vermeld.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 7596 en een wegingsfactor 1). Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds door verweerder aan eiser toegekend.