In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan belanghebbende is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.259 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.317 had. De Inspecteur had een verzuimboete van € 369 opgelegd, welke door de Rechtbank Den Haag in eerste aanleg werd bevestigd, maar waarbij de rechtbank ook de proceskostenvergoeding aan belanghebbende toekende tot een bedrag van € 1.787.
Belanghebbende ging in hoger beroep tegen de verzuimboete, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep instelde tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de verzuimboete terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan, ondanks herhaalde aanmaningen van de Inspecteur. Het Hof bevestigde het oordeel van de Rechtbank dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) en dat de boete passend was.
Wat betreft de proceskostenvergoeding oordeelde het Hof dat de Rechtbank ten onrechte een vergoeding had toegekend, omdat de uitspraak op bezwaar niet was herroepen. Het Hof vernietigde de beslissing van de Rechtbank over de proceskostenvergoeding en stelde deze vast op € 1.674. De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van tijdige aangifte en de gevolgen van het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen in belastingzaken.