Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het arrest van dit hof van 30 augustus 2022 waarbij een mondelinge behandeling is gelast, die vervolgens niet is gehouden;
- de memorie van antwoord van [verweerder].
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
- € 21.200,19: nakoming van de verbintenis tot betaling van loon voor [X] voor de weken 10 tot en met 47 van 2020;
- € 2.908,99: nakoming van de verbintenis tot betaling van de bijkomende kosten voor de transitievergoeding van [X];
- € 3.367,81: vervallen wettelijke rente; en
- € 1.016,09: buitengerechtelijke incassokosten.
[appellante] heeft met betrekking tot de loonbetalingsvorderingen gesteld dat [verweerder] op grond van artikel 6.5 van de uitzendovereenkomst ondanks eventuele onmogelijkheid om [X] te werk te stellen door de coronamaatregelen de leegloopuren van [X] moest betalen dat wil zeggen de uren waarin [appellante] [X] aan [verweerder] ter beschikking heeft gesteld, maar [verweerder] hem niet te werk heeft gesteld.
Met betrekking tot de bijdrage in de transitievergoeding heeft [appellante] het volgende gesteld. De kosten van die vergoeding zijn op grond van artikel 6.4 eerste volzin van de uitzendovereenkomst in eerste instantie in de zogeheten omrekenfactor verdisconteerd. Maar uit de tweede volzin volgt dat als de met die verdiscontering opgebouwde aanspraak (“het potje”) lager is dan de vergoeding die uiteindelijk aan de werkgever moet worden uitgekeerd, [appellante] deze bijkomende kosten kan doorbelasten aan [verweerder]. [2]
Loon over de weken 10 tot en met 47- op grond van artikel 6.5 van de uitzendovereenkomst moet [verweerder] – ondanks overmacht bij het niet te werk kunnen stellen van [X] – het loon voor de leegloopuren van [X] over de weken 10 tot en met 47 van 2020 betalen (r.o. 5.2 tot en met 5.7);
Onvoorziene omstandigheden- het risico van de coronamaatregelen is niet in de uitzendovereenkomst verdisconteerd en de gevolgen van die maatregelen rechtvaardigen dat die overeenkomst wordt gewijzigd (r.o. 5.8 tot en met 5.12);
- het financiële nadeel komt voor 75% voor rekening komt van [appellante] en voor 25% voor rekening van [verweerder], aangezien [appellante] onvoldoende heeft betwist dat zij [X] op andere projecten had kunnen zetten en als zijn juridisch werkgever aanspraak had kunnen maken op de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: de NOW1-regeling); dit levert een aangepaste loonvordering op van € 5.300.05 (r.o. 5.12 en 5.13);
Transitievergoeding- [appellante] heeft de berekening van de bijkomende kosten voor de transitievergoeding van [X] boven het opgebouwde “potje” niet inzichtelijk gemaakt (r.o. 5.14);
Rente, Buitengerechtelijke incassokosten en Proceskostenveroordeling- de wettelijke handelsrente is toewijsbaar over 25% van de betrokken factuurbedragen (r.o. 5.15); de buitengerechtelijke incassokosten zijn volgens de algemene voorwaarden toewijsbaar voor € 795,01 (r.o. 5.16) en partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld (r.o. 5.17).
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
[verweerder] moet op grond van artikel 6.5 van de uitzendovereenkomst het loon over de weken 10 tot en met 47 van 2020 betalen
ongeacht de oorzaak voor het ontstaan[daarvan]”. Partijen zijn daarmee een zeer specifieke bepaling overeengekomen, waarbij het uitdrukkelijk de bedoeling was om leegloopuren geheel voor rekening en risico van [verweerder] te laten komen,
no matter what. Wegens deze risicoverdeling hebben partijen ook lagere uitzendtarieven afgesproken. Volgens [appellante] doet daar niet aan af dat de uitzendovereenkomst toevallig niet specifiek het uitbreken van een coronapandemie noemt.
cateringen het adviseren van bedrijven in de horecasector, en hij had deze activiteiten na de sluiting van zijn evenementenlocatie gewoon kunnen voortzetten. Daarnaast had hij bijvoorbeeld diners voor kleinere gezelschappen en/of afhaalmaaltijden kunnen aanbieden, en volgens [appellante] had hij in al deze gevallen [X] kunnen inzetten.