Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/574501/HA ZA 19-585
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 9 maart 2022, waarmee HBM in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2022;
- de memorie van grieven van HBM, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [de B.V.], met bijlagen;
- de bijlagen 44 tot en met 47 van [de B.V.] en bijlage G11 van HBM, die ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling zijn overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Bevoegdheid
grief IIheeft de rechtbank ten onrechte art. 75 en 77 lid 2 ZPW 2005 aldus uitgelegd dat het kwekersrecht na de vernietiging, van aanvang af geen rechtsgevolgen heeft gehad. Volgens het (hierna onder 6.21 weergegeven) toelichtend document uit 2015 heeft de (nationale) wetgever onder het UPOV-verdrag beleidsvrijheid waar het gaat om de retroactieve gevolgen van de vernietiging. Ingrijpen in de keuze van de wetgever was ook niet nodig, gelet op de mogelijkheden voor de rechter om in een concreet geval eventuele ongewenste gevolgen te vermijden op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid of misbruik van recht, aldus de grief.
“de nietigverklaring – die in het voorgestelde artikel wordt gewijzigd in een vernietiging – werkt daarentegen ingevolge het bepaalde in art. 56 vierde lid, ZPW terug tot het moment waarop van het verzoek aantekening in het Nederlandse rassenregister wordt gedaan. Er is in dit geval sprake van een – zij het beperkte – “ex tunc” werking.”Waarom hiervoor is gekozen, is in de parlementaire geschiedenis niet nader toegelicht.
“Each Contracting Party shall declare a breeder’s right granted by it null and void when it is established (i) that the conditions laid down in article 7 were not complied with at the time of the grant of the breeder’s right. (…)”.De bewoordingen van deze bepalingen duiden zonder meer erop dat vernietiging meebrengt dat het kwekersrecht wordt geacht nooit te hebben bestaan en dus terugwerkende kracht heeft. Dit wordt onderstreept door het feit dat het UPOV-verdrag, naast vernietiging, ook voorziet in vervallenverklaring (
cancellation) van het kwekersrecht, dat géén gevolgen heeft voor de geldigheid van het kwekersrecht over de periode tussen de verlening en de vervallenverklaring.
When a breeder’s right is declared null and void, it is equivalent to pronouncing that it was an invalid right and should not have been granted in the first instance. By contrast, a breeder’s right which is cancelled was valid until the date of cancellation and was, in particular, valid at the time of granting (…)”.
Therefore, nullity has, in principle, retroactive effects. The retroactive effects of nullity may vary in practice. The remedies concerning the retroactive effects of nullity will depend on the relevant legislation of the member of the Union concerned and may also depend on contractual arrangements. In some cases, such as in cases of fraud or wilful abusive acts by the holder of the breeder’s right, reimbursement of royalties paid and/or other remedies may apply. In some other cases, reimbursement of royalties received by the holder of the breeder’s right may not be applicable”).Blijkens de genoemde voorbeelden gaat het daarbij om de mogelijke bescherming van contractuele wederpartijen (licentienemers) en de vraag naar de bestemming van de licentievergoedingen die de houder van het vernietigde kwekersrecht in de tussentijd heeft ontvangen. Art. 21 UPOV biedt mede gezien deze toelichting geen ruimte voor een zodanige variatie op de effecten van de principieel terugwerkende kracht, dat daarvan categorisch wordt afgezien en de houder het vernietigde recht over de periode van verlening tot de vernietiging jegens derden kan handhaven. Dat de preambule van de ‘explanatory notes’ vermeldt dat “
these Explanatory Notes must not be interpreted in a way that is inconsistent with the relevant Act for the member of the Union concerned”maakt nog niet dat aan die toelichting, waaruit de bedoeling van de opstellers blijkt, in dit geval geen betekenis toekomt, temeer nu die toelichting overeenkomt met art. 21 van het UPOV-verdrag waarin ook los van de toelichting voldoende duidelijk is bepaald dat vernietiging van kwekersrecht terugwerkende kracht heeft (zie hiervoor, 6.20).
shall declarea breeder’s right granted by it
null and void [curs. Hof]when it is established (…)
”) en voldoende nauwkeurig om in de Nederlandse rechtsorde als objectief recht te worden toegepast. De bepaling is ingeroepen in de context van de vraag of een vernietigd kwekersrecht over de periode van verlening tot vernietiging als geldig verleend recht kan worden gehandhaafd tegen een partij wiens kwekersrechtaanvraag in die periode wel aan de daarvoor geldende vereisten voldoet. In die verhouding kan de bepaling als objectief recht functioneren omdat daaruit voldoende duidelijk volgt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het UPOV-verdrag geeft geen ruimte voor een nationale regeling waarin de houder van het vernietigde kwekersrecht – buiten een eventuele contractuele context – jegens derden rechtshandhavend zou kunnen optreden over de periode voorafgaand aan de vernietiging, op grond van een recht dat op basis van art. 21 UPOV-verdrag moet worden geacht van aanvang af niet te hebben bestaan.
grief IIIbestrijdt HBM de rechtsoverwegingen 4.25 tot en met 4.28 van het vonnis. Daarin oordeelde de rechtbank dat de (onterechte) verlening en inschrijving in het rassenregister van het kwekersrecht van HBM niet (op grond van de in art. 49 lid 4, tweede volzin, ZPW 2005 neergelegde wettelijke fictie) in de weg kan staan aan verlening van een kwekersrecht voor het ras Strong Energy aan [de B.V.], terwijl eventuele algemene bekendheid in feitelijke zin van Strong Strike vóór de aanvraag van [de B.V.] daaraan wel in de weg zou kunnen staan. Of dat laatste het geval is, zal door de Raad voor de plantenrassen moeten worden onderzocht, aldus de rechtbank.