ECLI:NL:GHDHA:2023:1764

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
BK-22/01174
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard. De belanghebbende, gebruiker van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking waarin de waarde van de woning op € 118.000 was vastgesteld. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de belanghebbende geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn. De Rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de belanghebbende voldoende gelegenheid had gegeven om het bezwaar te motiveren en dat de niet-ontvankelijk verklaring terecht was. De belanghebbende had niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die stelt dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om de belanghebbende te horen, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof wees de verzoeken van de belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing naar de Heffingsambtenaar af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01174

Uitspraak van 30 augustus 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: F.R. Eggink)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 24 oktober 2022, nummer ROT 21/2843.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 118.000 (de beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Er is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 juli 2023. De gemachtigde van belanghebbende is verschenen. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. De Heffingsambtenaar is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 30 mei 2023 aan de Heffingsambtenaar, ter attentie van de heer [heffingsambtenaar] , [postadres heffingsambtenaar] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 31 mei 2023 om 8:51 uur bezorgd op het adres van de Heffingsambtenaar.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is de gebruiker van de woning. De woning is gelegen in een flat met een gebruiksoppervlakte van ongeveer 60 m2 en gebouwd in 1980.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 25 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“ Dhr. Bc. F.R. Eggink
[postadres gemachtigde]
Tel: [telefoonnummer gemachtigde]
(…)
E: [e-mailadres gemachtigde]
(…)
Hierdoor maakt ondergetekende bezwaar tegen de Woz aanslag met nummer [aanslagnummer]
en wordt hierbij [naam kantoor] gemachtigd, om het bezwaar verder af te
handelen.
Ik verzoek u onder de Wob of een andere wet de volgende documenten te verstrekken:
- Het complete dossier met betrekking tot dit adres, met daarin onder andere inbegrepen, vergelijkingsmateriaal waarmee uw gemeente het huis van [belanghebbende] heeft vergeleken met nagenoeg dezelfde woningen, het marktsegment van de woning, verkoopgegevens van alle in de periode van 2015 tot en met 2020 in de marktsegment verkochte woningen die bij het waarderingsproces van de waarde van de woning zijn betrokken, alsmede relevante kenmerken van die verkochte woningen.
Ik verzoek u, namens [belanghebbende], dit bezwaarschrift gegrond te verklaren.
Tevens verzoek ik u tot slot op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en art. 7:15 Awb om de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden, conform dit Besluit te berekenen voor het instellen van dit bezwaarschrift. Ik verzoek u deze kostenvergoeding te voldoen middels overboeking op bovenstaand IBAN nummer.
Ik wil verder graag gehoord worden in deze zaak.”
2.3.1.
Bij e-mail van 26 februari 2021 om 10:35 uur heeft de WOZ-taxateur van de Heffingsambtenaar aan [e-mailadres gemachtigde] een taxatiekaart, een taxatieverslag en een overzicht ‘Transacties flatwoingen [naam wijk] ’ verzonden.
2.3.2.
Bij e-mail van 26 februari 2021 om 11:14 uur heeft de Heffingsambtenaar aan [e-mailadres gemachtigde] een ontvangstbevestiging verzonden. In die ontvangstbevestiging is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw (pro-forma)bezwaarschrift tegen de WOZ- Voor de overige opgevraagde gegevens heb ik uw bezwaar doorgezonden naar de behandelend taxateur de heer [A] .

Ontvangstbevestiging

Ik heb uw pro-formabezwaarschrift tegen de WOZ-waarde ontvangen.

Uw bezwaar motiveren

U heeft tot 29 maart 2021 de tijd om uw bezwaar te motiveren.

Als u geen motivatie stuurt

U bent niet-ontvankelijk in uw bezwaar als u geen motivatie stuurt. Dit betekent dat ik uw bezwaar niet inhoudelijk zal beoordelen.”
2.3.3. Bij e-mail van 3 mei 2021 om 9:09 uur heeft de Heffingsambtenaar aan [e-mailadres gemachtigde] een herinnering gezonden. In die herinnering is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Met dagtekening 26 februari 2021 heeft u mijn brief ontvangen, waarin u in de gelegenheid bent gesteld uw bezwaar binnen zes weken na dagtekening nader te motiveren, dan wel in te trekken. Tot op heden heb ik nog geen bericht van u ontvangen.
Ik stel u hierbij nogmaals in de gelegenheid ons uw nadere motivatie of intrekking binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief toe te zenden. Deze dient dan uiterlijk 18 mei 2021 in ons bezit te zijn.
Indien u wederom niet van deze gelegenheid gebruik maakt, wordt het pro forma bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en zal deze verder niet in behandeling worden genomen.
Mocht u uw motivatie of intrekking reeds aan mij heeft toegezonden, verzoek ik u mij hiervan een afschrift toe te zenden.

Uw bezwaar motiveren

U heeft tot 18 mei 2021 de tijd om uw bezwaar te motiveren.

Als u geen motivatie stuurt

U bent niet-ontvankelijk in uw bezwaar als u geen motivatie stuurt. Dit betekent dat ik uw bezwaar niet inhoudelijk zal beoordelen.”
2.4.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 20 mei 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“U heeft een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen bovenvermelde WOZ-kennisgeving.
Met de in de aanhef vermelde datum is door u een voorlopig (pro forma) bezwaarschrift ingediend, dat door u op een later tijdstip nader zou worden gemotiveerd. Ondanks onze herinnering van 3 mei 2021 om uw bezwaarschrift voor 18 mei 2021 nader te motiveren, is er tot op heden geen bericht ontvangen waarmede u ons de gronden van uw bezwaarschrift mededeelt.

Niet ontvankelijk

Aangezien het bezwaarschrift nu niet de gronden vermeldt waarop het bezwaar is gebaseerd, is niet voldaan aan het vereiste voor het in behandeling nemen van een bezwaarschrift. Daarom wordt uw bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Herstelverzuim
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen herstelverzuimbrief heeft gestuurd om gronden aan te voeren met benoeming van het rechtsgevolg in het geval hij zijn gronden niet zou aanvullen. Voor zover eiser hiermee bedoelt dat verweerder bij het bieden van gelegenheid tot herstel van het verzuim onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te wijzen op de rechtsgevolgen van het uitblijven van de gronden van bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bepaalt dat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar bevat.
3.2.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, als niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener in de gelegenheid is gesteld binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen.
3.3.
Naar vaste jurisprudentie brengt de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid in een bezwaarschriftprocedure met zich mee dat de indiener van een bezwaarschrift, die een nadere termijn krijgt voor het indienen van gronden, hierbij uitdrukkelijk wordt gewezen op de gevolgen van overschrijding van deze termijn, als verweerder de termijn als fatale termijn heeft bedoeld. Verweerder dient er dan op te wijzen dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.4.
Uit de stukken blijkt dat verweerder bij e-mailbericht van 26 februari 2021 aan de gemachtigde van eiser een bevestiging heeft gestuurd van de ontvangst van het pro-forma bezwaarschrift.
In de e-mail stond vermeld: “
Hierbij stuur ik u de ontvangstbevestiging van uw WOZ-(Pro forma) bezwaarschrift”.
In de brief, die als bijlage bij die e-mail is verzonden, heeft verweerder onder meer vermeld:

Uw bezwaar motiveren
U heeft tot 29 maart 2021 de tijd om uw bezwaar te motiveren.
Als u geen motivatie stuurt
U bent niet-ontvankelijk in uw bezwaar als u geen motivatie stuurt. Dit betekent dat ik uw bezwaar niet inhoudelijk zal beoordelen.”
3.5.
Uit de stukken blijkt verder dat verweerder op 3 mei 2021 per e-mail aan de gemachtigde van eiser een herinnering heeft gestuurd voor het aanvullen van de gronden van bezwaar.
In de e-mail stond onder meer het volgende vermeld: “
Hierbij stuur ik u de herinnering motivatie op uw WOZ-bezwaarschrift namens uw cliënt.
Ik stel u hierbij nogmaals in de gelegenheid ons uw nadere motivatie of intrekking binnen veertien dagen na dagtekening van bijgesloten brief toe te zenden. Deze dient dan uiterlijk 18 mei 2021 in ons bezit te zijn.
In de brief, die als bijlage bij die e-mail is verzonden, stond onder meer het volgende vermeld: “
Ik stel u hierbij nogmaals in de gelegenheid ons uw nadere motivatie of intrekking binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief toe te zenden. Deze dient dan uiterlijk 18 mei 2021 in ons bezit te zijn. Indien u wederom niet van deze gelegenheid gebruik maakt, wordt het pro forma bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en zal deze verder niet in behandeling worden genomen.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in de hiervoor aangehaalde e-mail-berichten van 26 februari 2021 en 3 mei 2021 in de gelegenheid heeft gesteld het bezwaar te motiveren. Daarbij heeft verweerder steeds duidelijk vermeld dat, indien eiser geen motivatie stuurt, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Bij e-mailbericht van 3 mei 2021 heeft verweerder eiser daarbij een uiterlijke termijn gegeven tot 18 mei 2021. Nadat verweerder na het verstrijken van die termijn geen gronden van bezwaar van eiser had ontvangen, heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op deze gang van zaken heeft verweerder bij de besluitvorming voldoende zorgvuldigheid betracht. Dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid het verzuim te herstellen, komt voor zijn rekening en risico.
4. Voor zover eiser bedoelt aan te voeren dat hij geen herstelverzuimbrief heeft ontvangen, overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Uit de dossierstukken en de toelichting van verweerder ter zitting blijkt dat verweerder de brieven van 26 februari 2021 en 3 mei 2021 via de elektronische weg aan de gemachtigde van eiser heeft verzonden.
4.2.
Voor verzending van stukken via de elektronische weg is onder meer artikel 2:14, eerste lid, van de Awb relevant. Op grond van dat artikel kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
4.3.
Het door verweerder aangeschreven e-mailadres ( [e-mailadres gemachtigde] ) is door de gemachtigde van eiser vermeld in het bezwaarschrift van 25 februari 2021. De rechtbank vindt dat verweerder er daarom vanuit mocht gaan dat de gemachtigde van eiser op dit e-mailadres voldoende bereikbaar was en dat hij er akkoord mee was om via dit e-mailadres correspondentie van verweerder te ontvangen. Van het tegendeel is in ieder geval niet gebleken. Verweerder heeft de herstelverzuimbrieven dan ook aan dit e-mailadres van de gemachtigde van eiser mogen verzenden. Gelet op de door verweerder overgelegde e-mailberichten met bijgevoegde herstelverzuimbrieven zoals hiervoor onder 3.4. en 3.5. genoemd, in combinatie met een screenshot van het systeem van verweerder, waarin staat vermeld dat verweerder in de zaak van [belanghebbende] , [adres] [woonplaats] , met kenmerk [aanslagnummer] op 26 februari 2021 stukken heeft verzonden en op 3 mei 2021 een herinnering motivatie heeft verzonden, gaat de rechtbank ervan uit dat de gemachtigde van eiser de herstelverzuimbrieven ook heeft ontvangen.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 3. tot en met 4.3. is overwogen volgt dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hoorplicht
5.1.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat hij ten onrechte in bezwaar niet is gehoord, stelt de rechtbank vast dat eiser in bezwaar niet is gehoord ondanks dat hij daartoe had verzocht. De vraag is of hiermee de hoorplicht is geschonden.
5.2.
Artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb een belanghebbende op zijn verzoek dient te worden gehoord.
5.3.
Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
5.4.
Gelet op het ontbreken van gronden van bezwaar, was redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over de conclusie dat sprake is van een niet-ontvankelijk bezwaar. Om die reden heeft verweerder terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen van eiser afgezien en was hij, anders dan eiser stelt, niet gehouden dit in het bestreden besluit te motiveren.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en of de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzing naar de Heffingsambtenaar. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van de proceskosten en de griffierechten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Belanghebbende stelt dat het niet juist is dat het bezwaar tegen de beschikking niet-ontvankelijk is verklaard. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Heffingsambtenaar heeft ten onrechte in de uitspraak op bezwaar niet vermeld dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is en de Heffingsambtenaar had om die reden niet mogen afzien van het horen. Verder heeft de Heffingsambtenaar bij het bieden van de mogelijkheid het verzuim te herstellen er niet op gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
5.1.2.
De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. “Kennelijk niet-ontvankelijk” is een wettelijk begrip en enkel relevant voor het bepalen of van horen kan worden afgezien. Belanghebbende is tweemaal in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen en daarbij is aangegeven dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als geen gronden worden ingediend.
Ontvankelijkheid bezwaar
5.2.
Op grond van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Dit houdt in dat het geschrift de redenen moet bevatten op grond waarvan de indiener van mening is dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Uit de memorie van toelichting bij de Awb blijkt dat de eisen die aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift worden gesteld, samenhangen met de mate waarin de bestreden beslissing is gemotiveerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 122). Verder kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat geen strenge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift (zie onder meer HR 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7375, BNB 2006/248 en HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4749, BNB 2007/327). Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn (artikel 6:6, aanhef en letter a, Awb).
5.3.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende op 26 februari 2021 in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift vóór 29 maart 2021 aan te vullen met gronden. Daarbij is erop gewezen dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de gronden niet binnen de gegeven termijn worden ingediend. Op 3 mei 2021 heeft de Heffingsambtenaar dit verzoek herhaald en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 18 mei 2021 alsnog de gronden toe te zenden. De Heffingsambtenaar heeft in deze brief wederom gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar. Gelet hierop is het Hof, evenals de Rechtbank, van oordeel dat sprake is van een zorgvuldige behandeling van het bezwaarschrift door de Heffingsambtenaar (HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1048, BNB 2019/184). Hieraan doet niet af dat de Heffingsambtenaar in zijn verzoeken van 26 februari 2021 en 3 mei 2021 niet de zinsnede “het bezwaar
kanniet-ontvankelijk worden verklaard” heeft gebruikt. De Heffingsambtenaar is immers niet verplicht de wettekst van artikel 6:6 Awb in zijn correspondentie te citeren. Nu belanghebbende geen gronden van bezwaar heeft ingediend, heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Hoorplicht
5.4.
De stelling van belanghebbende dat een hoorgesprek had moeten plaatsvinden voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar, faalt, aangezien de Heffingsambtenaar kon afzien van het horen op grond van het bepaalde in artikel 7:3, letter a, Awb. Omdat er geen twijfel over bestond dat belanghebbende – binnen de gestelde termijnen – geen gronden van bezwaar heeft ingediend, is het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk.
5.5.
Artikel 7:12, lid 1, Awb vereist, indien op grond van artikel 7:3 Awb wordt afgezien van het horen, dat in de uitspraak op bezwaar wordt aangegeven op welke grond dit is geschied. Aan deze motiveringseis is in dit geval niet voldaan. Anders dan belanghebbende betoogt, kan dit echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. In dit geval volstaat de constatering door het Hof dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de grond van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en dat de Heffingsambtenaar dus terecht van het horen heeft afgezien op grond van artikel 7:3, letter a, Awb (vgl. HR 26 maart 1980, ECLI:NL:HR:1980:AX0007, BNB 1980/161, HR 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5668, BNB 1994/195 en HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD978, BNB 2003/247). Voor vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar de Heffingsambtenaar bestaat derhalve geen aanleiding.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en C.G.M. van Rijnberk, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 30 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.