Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam garage] V.O.F.,
[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
1.[verweerder 1] ,
[verweerder 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Verschuldigdheid factuur van € 14.403,78 incl. BTW (€ 11.003,95 excl. BTW aan arbeid en materiaal)
“de kosten”zijn besproken (MvG 3 en 11). Getuige [getuige A] ondersteunt die stelling in zoverre dat hij heeft verklaard dat
“besproken werd dat de kosten hoog zouden uitkomen”. Of er ook een concreet bedrag is genoemd, en zo ja, welk bedrag, is echter niet gesteld of verklaard, noch door [de garage] noch door [getuige A] als getuige. Bovendien heeft [appellant 2] , de contactpersoon van [de garage] voor [verweerder 1] , ter zitting in hoger beroep juist verklaard dat er níet is gesproken over de kosten. [verweerder 1] c.s. stelt ook dat er vooraf geen bedragen zijn genoemd. Volgens hem was hij juist steeds in afwachting van de diagnose en een kostenopgave. Niet aannemelijk is dat [verweerder 1] c.s. min of meer carte blanche zou hebben gegeven, zonder eerst een (voorlopige) kostenopgave te hebben gehoord. Dat geldt eens temeer omdat niet is betwist dat [verweerder 1] c.s. bij een andere garage in ruil voor de oude motor een vrij nieuwe, tweedehands motor kon krijgen voor ongeveer € 4.000,- (respectievelijk inclusief alles, ook inbouw, voor € 5.500,-), terwijl ook zijn schatting van de diagnosekosten (€ 1.500,- à € 2.000,- [1] ) niet door [de garage] is weersproken. Dat alles maakt dat niet aannemelijk is dat [verweerder 1] c.s. op voorhand akkoord zou zijn gegaan met een bedrag aan kosten van ongeveer € 11.000,-.
“reparatie van de auto”, dat hij hoorde dat
“de eigenaar wilde dat het proces van repareren snel zou gebeuren” en dat hij uit het gesprek tussen [verweerder 1] en [appellant 2] begreep dat het de bedoeling was dat er een andere motor in de auto zou worden geplaatst. Dat alles kan ook passen bij het standpunt van [verweerder 1] c.s. over wat er is gebeurd en het bewijst in elk geval niet dat [verweerder 1] c.s. opdracht heeft gegeven voor alle op de factuur vermelde werkzaamheden.
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussenvonnis van 4 juli 2019;
- vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag Civiel Sector Kanton van 6 mei 2021 (hersteld op 8 juli 2021) voor zover daarbij de vorderingen van [de garage] geheel zijn afgewezen,
- veroordeelt [verweerder 1] c.s. hoofdelijk – zodat als de één heeft betaald, de ander zal zijn gekweten – tot betaling van € 1.750,- aan [de garage] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2017;
- bekrachtigt het eindvonnis voor het overige;
- wijst het anders of meer door [de garage] in hoger beroep gevorderde;
- veroordeelt [de garage] hoofdelijk – zodat als de één zal hebben betaald, de ander zal zijn gekweten – in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [verweerder 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.366,- aan salaris advocaat en € 338,- aan griffierecht;
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.