Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellant] stelt met zijn grieven ten aanzien van het smartengeld primair dat het gevorderde bedrag alleszins redelijk is voor het opgelopen letsel, en dat de rechtbank dat in de strafzaak ook had kunnen vaststellen en toewijzen. Subsidiair stelt [appellant] dat hij er begrip voor heeft dat de rechtbank slechts een voorlopige beoordeling wenste te maken, en het bedrag niet in 2020 al definitief wilde bepalen op € 15.000,-.
7. Het hof overweegt als volgt. De hoogte van immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 BW wordt naar billijkheid vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard van de normschending, de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechter dient bij de begroting van de immateriële schadevergoeding tevens te letten op de bedragen die door andere rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen, één en ander met in aanmerking neming van de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding.
8. In deze zaak spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol. [geïntimeerde] heeft [appellant] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Hierbij is tevens sprake geweest van openlijke geweldpleging, in vereniging gepleegd. [geïntimeerde] is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld tot een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
9. Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig is, dat reeds daarom sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade (art. 6:106, aanhef en onder b, BW en ECLI:NL:HR:2021:1496). 10. Verder acht het hof het volgende van belang. Vast staat dat [geïntimeerde] met een steekwapen meermalen heeft gestoken in de linkerarm van [appellant] . Als gevolg van deze ernstige mishandeling heeft [appellant] steekletsel aan die arm opgelopen, wat heeft geleid tot een ziekenhuisopname, een operatieve behandeling, en drie à vier weken gipsbehandeling gevolgd door een brace. Direct na het incident was reeds duidelijk dat er sprake was van zenuwletsel, aangezien er gevoelsstoornissen werden aangegeven in het verzorgingsgebied van de
nervus radialis(één van de drie grote zenuwen die in de arm verloopt). Uit neurologisch onderzoek blijkt vermindering van kracht van enkele spieren in de onderarm en (ernstige) gevoelsstoornissen in het verzorgingsgebied rond de duim. Er is sprake van scherp letsel van een grote zenuwtak, en de prognose daarvan is volgens medisch adviseur [naam] , zeker niet gunstig. De beperkingen zijn ontstaan door verminderde kracht en daardoor functie van de arm en hand, alsmede door de gevoelsstoornissen. Zwaar technisch werk zal [appellant] volgens de genoemde medisch adviseur niet meer kunnen doen, en daar horen laswerkzaamheden ook bij. Er is officieel medisch gezien nog geen eindtoestand, maar de medisch adviseur schat het percentage blijvende invaliditeit (BI) rond 7%. [appellant] is gedurende een lange periode met oefentherapie begeleid in een hersteltraject. In een overgelegde rapportage van Handtherapie Nederland van 5 december 2018 worden diverse beperkingen ten aanzien van [appellant] vermeld, onder meer met betrekking tot het verzorgen, verschonen en optillen van zijn dochter, en in het huishouden. Gesteld noch anderszins is gebleken dat er in de periode na de in het geding gebrachte rapportages enige verbetering, althans verandering zou zijn opgetreden in de medische situatie c.q. de klachten en beperkingen van [appellant] .
11. Ten aanzien van de hoogte van het smartengeld geldt verder het volgende. Het merendeel van de door [appellant] aangehaalde uitspraken (ANWB-Smartengeldboek nrs. 157, 163, 165, 1775 en 2147) dateert van 2010 of daarvoor. Nog daargelaten dat rekening moet worden gehouden met de geldontwaarding, verdient overweging dat sinds 2010 in de rechtspraak een ontwikkeling gaande is waarbij er meer aandacht is voor het leed van het slachtoffer die mede tot uiting komt in het toekennen van een meer reële (hogere) immateriële schadevergoeding. Het hof acht meer recente uitspraken dan ook eerder richtinggevend voor de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding.
12. Het hof acht in de onderhavige situatie, rekening houdend met alle voornoemde omstandigheden van het geval en met vergelijkbare gevallen waarin schadevergoeding is toegekend, een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 12.000,- billijk. Dit betekent dat de grieven in zoverre slagen.
13. [geïntimeerde] is gehouden de voornoemde schade te vergoeden. Rekening houdend met het door de rechtbank in het strafproces reeds toegewezen (en door de Staat aan [appellant] uitbetaalde) bedrag van € 5.000,- zal het hof de vordering tot een bedrag van € 7.000,- aan immateriële schadevergoeding toewijzen. De wettelijke rente over dit bedrag zal als gevorderd en niet weersproken worden toegewezen vanaf 29 juni 2018.
14. De grieven falen voor zover deze zich richten tegen de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde incassokosten. [appellant] heeft namelijk (ook in hoger beroep) zijn stelling dat hem feitelijk de middelen ontbraken om de van hem gevorderde behandelkosten tijdig te voldoen (dan wel een adequate betalingsregeling dienaangaande te treffen) niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.
15. De slotsom is dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarbij de vordering van [appellant] als benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is afgewezen. In hoger beroep zal alsnog een (hoger) bedrag aan immateriële schadevergoeding worden toegewezen. Dit betreft dus een bedrag van € 7.000,- (€ 12.000,- minus het toegewezen bedrag van € 5.000,-). Het hof zal de vordering in hoger beroep voor het overige afwijzen.