ECLI:NL:HR:2021:1496

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
20/01982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van verkrachting en mishandeling met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020. De verdachte is beschuldigd van verkrachting en mishandeling van de benadeelde partij, waarbij de feiten zich hebben afgespeeld op 8 mei 2018. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen uit eerdere arresten herhaald met betrekking tot de aantasting in persoon 'op andere wijze' zoals bedoeld in artikel 6:106.b BW. Het hof had geoordeeld dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde verkrachting zodanig zijn dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat er sprake is van een aantasting in persoon.

De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 3.000,00 voor immateriële schade toegewezen, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigde en de beslissing toereikend gemotiveerd was. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01982
Datum2 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, nummer 22-003760-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft T.K. Dik, advocaat te Leiden, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel, wat betreft de immateriële schade.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, voor zover hier van belang, dat:
“hij op 08 mei 2018 te [plaats] door geweld en andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die [benadeelde] en
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis/zich laten aftrekken door die [benadeelde]
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [benadeelde] heeft belet/tegengehouden de woning te verlaten en vervolgens de woorden toegevoegd: "Je mag niet weg" en
- aan het lichaam van die [benadeelde] heeft getrokken en/of geduwd en
- die [benadeelde] de woonkamer heeft ingeduwd en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Trek je kleding uit. Als je je kleding niet uit hebt als ik terug kom maak ik je af" en "Ga op bed liggen" en "Ik ben de baas, je moet niet denken dat je met mij spelletjes kan spelen" en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Draai je om, ga op handen en knieën zitten" en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Maak mijn lul hard. Als het niet lukt gebruik dan je mond" en
- die [benadeelde] (meermalen) in het gezicht en tegen de vagina te slaan
en aldus voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op 08 mei 2018 te ’ [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door
- zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die [benadeelde] te brengen/duwen en
- die [benadeelde] (meermalen) in het gezicht en tegen de vagina te slaan.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.5.
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde] . Dit formulier - dat deels door de benadeelde partij en deels door haar advocaat is ingevuld - houdt onder meer in:
“Hoe is uw schade ontstaan?
De verdachte heeft mij verkracht. (...)
In een vertrouwensrelatie heeft verdachte cliënte mishandeld, bedreigd en verkracht. Ze heeft meermaals geschreeuwd dat zij niet wilde, maar verdachte had alleen zijn eigen belangen voor ogen. Zij kon gelukkig, volledig in paniek, wegvluchten, maar het was vreselijk voor haar om zonder (onder)broek de straat op te moeten en bij iemand aan te kloppen. Zij schaamde zich verschrikkelijk en had veel pijn. (...)
Totaal immateriële schade: € 3.000,00 (...)
Gezien het feit dat verdachte tandpasta had gebruikt kan ze zelfs niet haar tanden poetsen zonder aan het incident terug te denken. Cliënte was al onder behandeling bij GGZ, maar heeft door deze gebeurtenissen een ernstig trauma opgelopen. Zie de verklaring van de GGZ, cliënte heeft diverse EMDR behandelingen ondergaan. Die hebben wel wat geholpen, maar cliënte zal voor de rest van haar leven getekend zijn door het incident. Verdachte heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid door haar onder bedreiging en mishandeling te dwingen om de seksuele handelingen te ondergaan.”
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer waarbij hij haar tijdens deze verkrachting heeft mishandeld. Met deze feiten heeft de verdachte een ernstige en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
De door de verdachte begane misdrijven hebben in de huiselijke sfeer plaatsgevonden. Juist binnenshuis en bij de eigen partner zou iemand zich bij uitstek veilig moeten voelen. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn seksueel verlangen en zijn gevoelens van boosheid laten prevaleren boven het welzijn van het slachtoffer.
Slachtoffers van delicten als de onderhavige ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest, blijkt onder meer uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend.”
2.2.5
Het hof heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] overwogen, voor zover hier van belang:
“Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bij dagvaarding onder 1 bewezen verklaarde verkrachting. De aard en de ernst van deze normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.”
2.3
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
2.4
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde verkrachting meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij [benadeelde] zozeer voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 november 2021.