In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 mei 2022, waarin de Rechtbank de verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft afgewezen. De Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk had de WOZ-waarde van onroerende zaken vastgesteld op € 141.000 per stuk, en belanghebbende had hiertegen bezwaar gemaakt. De Rechtbank oordeelde dat de coronacrisis een bijzondere omstandigheid was die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigde, maar het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat deze redenering onjuist is. Het Hof concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar met drie maanden aan de bezwaarfase kan worden toegerekend. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de afwijzing van de schadevergoeding en kent een vergoeding van € 500 toe aan belanghebbende. Daarnaast wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 2.511 en de griffierechten van € 908 aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 4 juli 2023.