3.2.Verder had verweerder de gevraagde stukken op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ aan eiser moeten verstrekken. Dit artikel waarborgt dat de belanghebbende op zijn verzoek de gegevens ontvangt die ten grondslag liggen aan de vastgestelde WOZ-waarde. Het betreft in feite de motivering van de door verweerder genomen WOZ-beschikking. Voor deze gegevens geldt een toezendplicht op verzoek. Een andere mogelijke uitleg van artikel 40, lid 2, Wet WOZ kan niet uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van dat artikel worden afgeleid (zie rechtsoverweging 4.23. en verder van de eerder genoemde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juli 2021, zoals herhaald in de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11117). 4. Deze beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal nu beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld en of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
6. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2019[v]. Eiser[es?] stelt dat de waarde te hoog[v] is vastgesteld, volgens hem bedraagt de waarde € 114.000,-[v]. Verweerder is van mening dat hij de waarde niet te hoog[v] heeft vastgesteld.
7. De onroerende zaak is een galerijflat [v][of]met een wooninhoud van 208 m³ en een berging van 15 m³[v][v]. Het bouwjaar is 1951.
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
9. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog[v] heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde taxatierapport van [naam taxateur] [naam taxateur] van 5 november 2021[datum] [evt]en de daarop gegeven toelichting slaagt verweerder daarin.
10. De in het taxatierapport opgenomen vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar, woonoppervlakte, grondoppervlakte en onderhoudstoestand [v]voldoende/[of]goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak.
11. Met de bij het taxatierapport gevoegde matrix [evt]maakt verweerder inzichtelijk dat hij bij de waardering voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in onder meer tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak. Met de eventuele mindere staat van de onroerende zaak is rekening gehouden door een lagere m²-prijs aan te nemen dan uit de verkopen van de referentiewoningen als gemiddelde kan worden afgeleid. De gehanteerde m²-prijs van de onroerende zaak bedraagt € 617,- tegenover een gemiddelde m³-prijs van € 688,- voor de vergelijkingsobjecten. Het verschil per m³, € 71,- brengt, omgerekend naar het object, een totaal waardeverschil van € 14.768,- mee. De rechtbank acht het waardedrukkende effect van het matige onderhoud en de matige kwaliteit van de onroerende zaak hiermee voldoende verdisconteerd in de WOZ-waarde.
12. De beroepsgrond dat verweerder had moeten uitgaan van de eigen aankoopprijs op 4 juli 2017 faalt. Deze aankoopprijs is te ver van de waardepeildatum gelegen om te gebruiken voor de berekening van de WOZ-waarde.
13. Over de hoogte van het indexeringspercentage overweegt de rechtbank als volgt. Als ter zitting toegelicht heeft verweerder gekeken naar de waardeontwikkeling vanaf het moment van het sluiten van de koopovereenkomst van de verschillende vergelijkingsobjecten met gebruikmaking van marktanalyse. Bij deze marktanalyse is de waardestijging beoordeeld van dezelfde soort woning uit dezelfde wijk die zijn verkocht. Eiser heeft verwezen naar de gegevens over de waardeontwikkeling binnen de gemeente [woonplaats] van de Waarderingskamer die minder specifiek zijn dan de gegevens van verweerder De rechtbank is van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn uitleg. Slotsom is dat verweerder de generieke waardeverandering tussen aankoopdatum en waardepeildatum aannemelijk heeft gemaakt.
14. De stelling van eiser dat verweerder bij het vaststellen van de WOZ-waarde ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het aandeel in het reservefonds van de VvE waarvan de vergelijkingsobjecten deel uitmaken, faalt. Uit de waardematrix volgt dat verweerder op zich bij de objecten [adres 2] en [adres 3] rekening heeft gehouden met dit aandeel en zich voor de hoogte ervan heeft gebaseerd op de leveringsakten van de vergelijkingsobjecten. Voor wat betreft het object [adres 4] geldt dat het aandeel in het reservefonds niet in de leveringsakte was opgenomen. Verweerder heeft ervan kunnen uitgaan dat dit geen onderdeel is geweest van de verkoop.
15. Het door eiser overgelegde taxatierapport doet daar niet aan af. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, wordt niet duidelijk hoe dat taxatierapport en de daarin genoemde verkooptransacties een lagere waarde onderbouwen.
16. Het beroep is gelet op overweging 3.1. en 3.2. gegrond. Omdat de waarde voor de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 541,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541,- en factor 0,5).