3.2.Omdat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage heeft
gelegd, heeft verweerder voldaan aan het bepaalde in artikel 7:4, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht. Er is geen rechtsregel die verweerder gebiedt om alle stukken
aan de gemachtigde toe te sturen. Dat hij er voor heeft gekozen om de stukken niet in te zien,
komt voor eigen risico.
4. In geschil is verder of verweerder de waarde van de onroerende zaak op de
waardepeildatum 1 januari 2017 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat dit
het geval is en voert aan dat de waarde € 331.000,- bedraagt. Verweerder is van mening dat
hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning (bouwjaar 2016), met een
wooninhoud van 543 m3 met garage en carport, gelegen op een perceel van 522 m2.
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de
onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en
onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in
de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde
gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest
geschikte voorbereiding.
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak
niet te hoog heeft vastgesteld. Met de door hem overgelegde matrix alsmede foto’s met een
toelichting daarbij en de daarop ter zitting gegeven toelichting slaagt verweerder daarin.
8. De in de matrix vermelde vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering,
omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar,
inhoud, oppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende
zaak. Hiervan uitgaande zou de waarde van de onroerende zaak op de toestandsdatum van
1 januari 2017 € 396.000,- bedragen. Door de WOZ-waarde vast te stellen op € 385.000,-
heeft verweerder deze niet te hoog vastgesteld.
9. Voor zover eiseres beoogt te betogen dat uitgegaan moet worden van het eigen
aankoopcijfer van € 241.000,-, faalt dit betoog. Verweerder stelt ter zitting dat de woning
waarschijnlijk in 2015 is gekocht. Het moest nog gebouwd worden. Dit aankoopcijfer heeft
wellicht enkel betrekking op de woning en niet op de ondergelegen grond. Deze zou al
ongeveer € 150.000,- hebben moeten kosten. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat het door
eiseres genoemde bedrag de koopprijs is van zowel de grond als de woning. Door eiseres
wordt dit verder ook niet nader onderbouwd."