Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1 zaak 4] ,
1.Verdere procesverloop in hoger beroep
- het arrest van dit hof van 9 juni 2020, waarbij de zaken 1 t/m 4 zijn gevoegd;
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel in de zaken 1 t/m 3, tevens memorie van grieven in principaal appel in zaak 4 en wijziging van eis in alle zaken van IVG, met producties;
- de beslissing op grond van artikel 31 Rv van dit hof van 1 september 2020;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel (in zaak 2: [appellant 2] ), tevens memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (in zaak 4: [geïntimeerde 2 zaak 4] ) van [appellant 2] c.s., met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel (in zaak 1: [appellant 1] ) tevens memorie van antwoord in het incidenteel appel (in zaak 3: [appellant 3] ) tevens memorie van antwoord, tevens incidenteel appel (in zaak 4: [geïntimeerde 1 zaak 4] ), tevens akte houdende bezwaar tegen de wijziging van eis (in alle zaken) van [appellant 3] c.s.;
- de memorie van antwoord in de incidentele appels (in zaak 4: [geïntimeerde 1 zaak 4] en [geïntimeerde 2 zaak 4] ) van IVG, met producties.
2.Feiten
Het gaat in deze zaak – voor zover in hoger beroep (nog) van belang – om het volgende:
“
Heb die gooser in verwegistan maar even een kerstgroet overgemaakt dan hebben ze te eten deze dagen, maar is wel de laatste hor.”
[appellant 2] heeft daarop dezelfde dag geantwoord:
“
oke blijft bv wel in de lucht.”
3.Procedure bij de rechtbank
- € 1.383.379,51 aan schadevergoeding (€ 941.325,78 in hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente tot 21 februari 2018 ad € 442.053,73); en
- € 155.832,05 aan buitengerechtelijke kosten;
met wettelijke rente en hoofdelijke veroordeling in de (na)kosten van het geding, waaronder beslagkosten.
Aan de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten heeft IVG NL ten grondslag gelegd dat zij ter vaststelling van de schade en van de aansprakelijkheid rapporten heeft laten opstellen.
De vordering tot schadevergoeding jegens [appellant 1] , [geïntimeerde 1 zaak 4] en [geïntimeerde 2 zaak 4] is afgewezen. IVG NL is veroordeeld in de proceskosten van deze partijen.
De reconventionele vordering van [geïntimeerde 1 zaak 4] is toegewezen. IVG NL is veroordeeld tot vergoeding van de schade van [geïntimeerde 1 zaak 4] als gevolg van de conservatoire beslagen, nader op te maken bij staat. IVG NL is veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde 1 zaak 4] .
4.Vorderingen in hoger beroep
In zaak 1 (200.268.234/01): [appellant 1]
1. Eisvermeerdering van IVG;
2. Ontvankelijkheid van IVG in haar vorderingen;
3. Aansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW [appellant 3] en [appellant 2] voor de [naam cv] -fraude;
4. Aansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW [appellant 1] voor de [naam cv] -fraude;
5. Aansprakelijkheid [geïntimeerde 1 zaak 4] en [geïntimeerde 2 zaak 4] voor de [naam cv] fraude;
6. Rechtsverwerking;
7. Schadebegroting;
8. Reconventionele vordering [appellant 1] : schadevergoeding door opzegging onderhoudscontracten en onbetaalde facturen;
9. Reconventionele vordering [geïntimeerde 1 zaak 4] : schadevergoeding wegens gelegde conservatoire beslagen;
10. Proceskosten.
5.Beoordeling in hoger beroep
Eiswijziging
- [appellant 3] heeft opdracht gegeven aan [naam 3] tot het opstellen van een akte voor de commanditaire vennootschap [naam cv] , waarin de betrokkenheid van [appellant 3] en [appellant 2] bij [naam cv] uit het zicht diende te blijven;
- [appellant 3] was de contactpersoon van [naam 3] voor administratieve en financiële zaken van [naam cv] , zoals het opstellen van de jaarrekening van [naam cv] ;
- [appellant 3] betaalde belasting namens [naam cv] ;
- [appellant 3] en [appellant 2] hadden regelmatig overleg over zaken betreffende [naam cv] ;
- [appellant 3] had de feitelijke beschikking over de bankrekeningen van [naam cv] ;
- Vanaf de bankrekeningen van [naam cv] zijn meerdere overboekingen gedaan naar de bankrekeningen van [geïntimeerde 1 zaak 4] en [geïntimeerde 2 zaak 4] , de respectieve echtgenotes van [appellant 3] en [appellant 2] ;
- [appellant 3] beschikte over (een deel van) de administratie van [naam cv] ;
- [naam cv] was een lege vennootschap die in feite alleen uit [naam 2] bestond;
- [appellant 3] regelde dat facturen van [naam cv] via [appellant 1] en andere (bevriende) aannemers bij IVG NL werden ingediend;
- [appellant 2] gaf namens IVG NL opdracht tot de betrokken (gefingeerde) werkzaamheden, accordeerde de facturen van die aannemers die de facturen van [naam cv] met opslag hadden doorgefactureerd aan IVG NL en zorgde voor uitbetaling, terwijl hij daar zelf voordeel van had via doorbetaling door [naam cv] aan zijn echtgenote In 't Veen.
de heer [appellant 3][heeft, hof]
zich rond juli 2006 bij mij gemeld als vertegenwoordiger van [naam cv] . Ik begreep van hem dat [naam cv] al bestond en was ingeschreven in het handelsregister en beschikte over bankrekeningen, maar dat er nog geen akte was opgesteld. Het was de bedoeling dat ik de akte voor de commanditaire vennootschap zou concipiëren”. Met zijn klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen (in rov. 2.15 van het eindvonnis) dat uit het bewijsmateriaal blijkt dat [naam cv] op verzoek van [appellant 3] is opgericht, miskent [appellant 3] dat uit deze verklaring van [naam 3] wel degelijk blijkt dat hij zich met de totstandkoming van [naam cv] heeft beziggehouden. Dat [naam cv] formeel niet door [appellant 3] is opgericht maar dat [naam 2] en [naam 1] dit al hadden gedaan (eerst als eenmanszaak door [naam 1] en vervolgens als commanditaire vennootschap, door toetreding en inschrijving in het handelsregister van [naam 2] als medevennoot, zoals [naam 1] als getuige heeft verklaard), is ook niet in geschil en doet niet af aan de actieve rol van [appellant 3] bij de formalisering van [naam cv] met de opdracht aan [naam 3] tot het opstellen van de CV-akte, waarin de afspraken tussen de (stille) vennoten zouden worden vastgelegd. [naam 3] heeft hierover verklaard:
“
Ik begreep dat het ging om een samenwerking tussen [naam 2] , [naam 1] , mevr. [geïntimeerde 1 zaak 4] en mevr. [geïntimeerde 2 zaak 4] . Mevr. [geïntimeerde 1 zaak 4] en mevr. [geïntimeerde 2 zaak 4] zouden de commandieten zijn. Ik begreep van [appellant 3] dat zij zouden dienen als façade voor de daadwerkelijk betrokken heren [appellant 3] en [appellant 2] , hun respectieve echtgenoten. Het was de bedoeling dat [appellant 3] en [appellant 2] uit de wind gehouden zouden worden en hun vrouwen als façade dienden. Dat vertelde [appellant 3] mij. Omtrent [appellant 2] begreep ik dat de reden daarvoor was dat [naam cv] zich bezig zou houden met onderhoud aan onroerend goed. Daarbij zouden ook panden van IVG betrokken zijn en IVG was de werkgever van [appellant 2] .” Dat de echtgenotes van [appellant 3] en [appellant 2] als façade dienden omdat [appellant 3] en [appellant 2] buiten zicht moesten blijven (laatstgenoemde omdat hij bij IVG NL werkte) verklaart ook dat [appellant 3] en [appellant 2] hun respectievelijke echtgenotes hebben verzocht een bankrekening op hun eigen naam te openen. Vast staat dat naar deze bankrekeningen gelden van de bankrekeningen van [naam cv] werden overgemaakt, welke gelden verkregen waren uit door [naam cv] (via aannemers) bij IVG NL in rekening gebrachte werkzaamheden.
Ik weet ook niet precies waarom [appellant 3] als vertegenwoordiger van [naam cv] de contacten met mij onderhield, maar dat was zijn rol en ik heb in de daaropvolgende jaren ook voornamelijk met hem gesproken over [naam cv] . (…) In 2007 vroeg [appellant 3] mij om die CV-akte aan te passen. (…) Verder is mij in die periode gevraagd om twee geldleningsovereenkomsten op te stellen. Er was namelijk sprake van aanzienlijke overboekingen van de ING-rekening van [naam cv] zonder dat daarvoor een deugdelijke civielrechtelijke basis bestond. Om die reden heb ik twee geldleningsovereenkomsten tussen [naam cv] en [geïntimeerde 1 zaak 4] respectievelijk [geïntimeerde 2 zaak 4] opgesteld, ik weet niet meer voor welke bedragen, maar die waren substantieel, boven de 100.000 euro. (…) Voorts is mij, ik denk in 2008, gevraagd om de verlies-en winstrekening en balans van [naam cv] over 2006 en 2007 op te maken. (…) Ik kreeg daartoe van [appellant 3] een aantal bankmutaties”
.Hieruit volgt ook dat [appellant 3] al over (een deel van) de administratie van [naam cv] beschikte op het moment dat hij de opdracht tot het opstellen van de jaarrekening van [naam cv] over 2006 en 2007 aan [naam 3] gaf omdat hij daarvoor het materiaal aanleverde. De verklaring van [appellant 3] dat hij toevallig een doos met wat administratie aantrof in de auto die hij aan [naam 2] had uitgeleend, acht het hof om die reden ongeloofwaardig. Het was ook [appellant 3] die de zaken voor [naam cv] bleef regelen nadat [naam 2] was overleden en die belasting betaalde namens [naam cv] , zo blijkt voorts uit de verklaring van [naam 3] : “
Na het overlijden van [naam 2] in 2009 ben ik begin 2010 op verzoek van [appellant 3] naar mevr. [naam 1] gegaan om haar te helpen met de problemen die zij met de fiscus had. (…) Mij wordt getoond productie 9 van de brief van 8 april 2016, zowel bladzijde 1 als bladzijde 11 van 12. (…) Het mailtje van bladzijde 11 herinner ik mij wel. Dat is de reactie van [appellant 3] naar aanleiding van de aanslag wegens naheffing omzetbelasting die mevr. [naam 1] had gekregen. Ik heb daarover contact gehad met [appellant 3] en hij zou zorgen dat [geïntimeerde 2 zaak 4] en [geïntimeerde 1 zaak 4] namens [naam cv] die aanslag zouden betalen, omdat het om [naam cv] ging. Zo is het ook gebeurd”. Dit sluit aan bij de getuigenverklaring van [appellant 3] : “
Ik had inderdaad met [naam 3] afgesproken dat ik een belastingaanslag van €60.000,- zou betalen voor mevrouw [naam 1] en dat heb ik ook gedaan”. De verklaring van [appellant 3] dat die betaling ter wille van de nagedachtenis van [naam 2] was en niet omdat hij zelf verantwoordelijk was voor [naam cv] , acht het hof evenmin geloofwaardig. Dat [appellant 3] meende de belastingaanslag namens [naam cv] te (moeten) betalen vindt steun in de brief van zijn belastingadviseur [naam 5] van 2 juli 2012 aan de belastingdienst (productie 9 bij de akte zijdens IVG van 8 april 2016), waarin deze – in een poging de door [appellant 3] betaalde belastingaanslag terug te vorderen – schrijft: “
Cliënt meende aanvankelijk dat het hier aanslagen betrof ten name van [naam cv] c.v., maar nadien is gebleken, dat cliënt aanslagen die op naam van mevrouw [naam 1] persoonlijk stonden, heeft betaald”. Dit alles wijst op feitelijke zeggenschap van [appellant 3] over [naam cv] .
Ik had zelf van [naam cv] geen bankpassen, hoewel de rekeningen blijkbaar wel op mijn naam stonden. Mijn man had ook geen bankpassen. Ik weet dat zeker” (proces-verbaal van getuigenverhoor [naam 1] d.d. 15 december 2014; productie 1 bij akte zijdens IVG van 8 april 2016).
Het kan goed zijn dat die tuin voor mij is betaald. Ik kan alleen in het algemeen zeggen dat het in de installatie techniek wel vaker gebeurt dat men rekeningen voor elkaar betaalt als dat gevraagd wordt. Ik begrijp dat dat misschien vreemd overkomt, maar in de branche is dat gebruikelijk”. Nog daargelaten of het in de branche gebruikelijk is om privé-uitgaven van andere aannemers te betalen, acht het hof de verklaring van [appellant 3] voor deze privé-uitgaven vanaf de bankrekeningen van [naam cv] niet geloofwaardig. Niet in geschil is dat de financiële situatie van [naam 2] en [naam 1] zodanig was dat zij in 2008 uit hun huis zijn gezet. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat [naam cv] / [naam 2] zulke exorbitante privé-uitgaven voor [appellant 3] zonder enige aanleiding daartoe heeft betaald.
ik van die rekening weleens wat heb gepind met het bankpasje” en dat hij “
met de Belastingdienst een schikking [heeft, hof
] getroffen over die rekening. Ik had namelijk die rekening niet opgegeven in mijn belastingaangifte” (proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2017). [appellant 2] heeft verder verklaard dat hij die bankrekening op verzoek van [appellant 3] door zijn echtgenote heeft laten openen. Dat de overboekingen van [naam cv] (via de bankrekening van zijn vrouw) naar [appellant 2] in gezamenlijk overleg tussen [appellant 3] en [appellant 2] hebben plaatsgevonden kan dan ook worden aangenomen. Dat [appellant 2] ook geen verklaring voor die overmakingen van [naam cv] naar de op zijn verzoek geopende en aan hem ter beschikking gestelde bankrekening van zijn echtgenote heeft gegeven, draagt hieraan bij.
oke blijft bv wel in de lucht”. Zoals [appellant 3] heeft bevestigd in zijn memorie van grieven (onder rn. 74), werd met de ‘bv’ in deze mail [naam cv] bedoeld. Anders dan [appellant 2] stelt, kan hieruit worden afgeleid dat hij wel degelijk betrokken was bij [naam cv] . [appellant 2] had ook belang bij het voortbestaan van [naam cv] omdat hij via de bankrekening van zijn echtgenote bedragen ontving vanaf de bankrekening van [naam cv] . [appellant 2] heeft voor zijn reactie aan [appellant 3] ook geen andere logische verklaring gegeven.
“
Mij wordt getoond productie 3, deel uitmakend van tabblad 5 bij de brief van 8 april 2016. Ik zie dat dat een factuur van [naam cv] is, gericht aan een van mijn bedrijven. De productie daarvoor, productie 2, herken ik ook. Dat is een factuur van een van mijn bedrijven, gericht aan […] Immo[een rechtsvoorganger van IVG, opm. hof]
. Die laatste factuur heb ik op verzoek van [appellant 3] aan dat bedrijf laten sturen door mijn administratie. [appellant 3] heeft mij de gegevens daarvan doorgegeven en ik heb die mail aan de administratie van mijn bedrijf gegeven, met het verzoek om een factuur uit te sturen. Het daar gefactureerde werk is door mijn bedrijf niet verricht. Ik ben nooit op het adres […] in Amsterdam geweest, ik weet ook niet wat er op dat adres voor bedrijf gevestigd is. […] Immo ken ik verder ook niet. Ik heb louter op verzoek van [appellant 3] deze factuur uitgestuurd. (…) Van [appellant 3] had ik ook begrepen dat er een factuur aan mijn bedrijf gestuurd zou worden. Ik zou er dan wat aan verdienen, ik geloof 250 of 300 euro. Vervolgens is de factuur, die als productie 3 is overlegd, gekomen en die is door de administratie van mijn bedrijf betaald. Voor dit soort kleine bedragen mag de administratie dat zelf regelen.”
Verder heeft [naam 6] verklaard:
“
Het bedrijf [naam cv] is mij als bedrijf niet bekend. Ik heb die naam gehoord van diezelfde advocaat. Ik weet verder van [naam cv] niets af. De heer [appellant 3] ken ik wel, al ongeveer 10 jaar. Ik weet dat hij een elektrotechnisch onderhouds- en installatiebedrijf heeft of in elk geval had, [appellant 1] genaamd. Ik heb nooit echt zaken met dat bedrijf gedaan, ik heb wel eens personeel aan dat bedrijf uitgeleend. (…) Ik heb zelf nooit zaken gedaan met IVG en mijn bedrijven ook niet”.
“
Ik heb de naam [naam cv] wel eens gehoord, maar ik weet niet precies in welk verband. U toont mij een aantal facturen, die zeggen mij niets. Ik ken ook de naam IVG, dat was een opdrachtgever. Ik weet niet zeker of mijn bedrijf zelf rechtstreeks voor IVG gewerkt heeft of niet (…). Als u zegt dat er tussen 2006 en 2008 voor ongeveer 150.000 euro aan opdrachten van IVG is geweest dan kan dat, maar ik weet het niet zeker. (…) Dhr. [appellant 3] ken ik wel, zeker al 10 tot 20 jaar. (…) Mijn bedrijf en dat van hem hebben over en weer wel opdrachten aan elkaar gegeven. (…) De naam [naam 2] en mevr. [naam 1] zeggen mij niets. (…)Als wij een onderaannemer inhuren is het niet gebruikelijk dat het werk van die onderaannemer wordt gecontroleerd als het een klein klusje is. Als er iets mis is wordt er vanzelf geklaagd en anders wordt er vanuit gegaan dat het werk in orde is”.
“
Ik weet niet hoe de contacten tussen [naam cv] en [aannemer 2] tot stand gekomen zijn, ik heb die in elk geval niet zelf gelegd. Ik weet wel dat [naam cv] als onderaannemer voor ons is opgetreden. Dat waren geen grote opdrachten. Mijn contactpersoon daar was [naam 2] . Ik kan mij niet herinneren hoe ons eerste contact tot stand is gekomen en ik weet ook niet of ik hem ooit in persoon heb ontmoet. Ik heb in elk geval wel met hem getelefoneerd. [naam cv] deed wel werkzaamheden voor ons, bijvoorbeeld op daken. Wij hebben over die werkzaamheden nooit klachten gekregen en wij gingen er daarom vanuit dat die werkzaamheden naar behoren waren verricht”.
“
Ik ken IVG als opdrachtgever. (…) Mijn contactpersoon bij IVG was dhr. [appellant 2] . (…) U toont mij het rapport van Cerius, bladzijde 14 en verder. Ik herken op de foto’s meteen het dak van de Noorse ambassade aan de Lange Vijverberg in Den Haag. (…) Ik weet niet meer precies wanneer we daar een groot deel van het dak hebben vernieuwd, maar dat was kort voor kerst, langer dan zes jaar geleden. December 2007 kan heel goed kloppen. (…) Ik weet dat een paar maanden eerder problemen met dat dak geweest waren, in de sfeer van lekkages en dat daar reparatiewerk is verricht. Volgens mij hebben wij dat toen zelf met eigen mensen gedaan, het staat mij in elk geval niet bij dat we daarvoor [naam cv] hebben ingeschakeld, maar ik weet dat niet zeker. Ik herinner mij niet dat ik ooit persoonlijk [naam cv] als onderaannemer heb ingeschakeld voor wat dan ook.[naam cv] ken ik uit deze procedure, ik bedoel dat ik de naam heb gezien in de dagvaarding. Ik ken niet [naam 2] (…) Ik ken [appellant 3] wel, zijn bedrijf [naam onderneming] zit op hetzelfde bedrijventerrein als mijn eigen bedrijf en we geven elkaar over en weer wel opdrachten. (…)Mij worden de laatste 5 bladzijdes van productie 11 ingediend voor deze zitting getoond. Op de bovenste factuur van [naam cv] van 15 mei 2008 herken ik de bovenste twee projecten. Voor Rivium Quadrant, het bovenste project, hebben wij van IVG een onderhoudscontract van 2 of 3 jaar gehad. (…) Ik herinner mij niet dat wij op het werk aan RiviumQuadrant onderaannemers hebben ingeschakeld.Ik herinner mij dat wij voor het werk aan het dak van de Noorse ambassade een onderaannemer, [onderaannemer] , hebben ingeschakeld (…).”.
“
Als ik een klus had aangenomen buiten mijn vakgebied besteedde ik het werk uit aan een ander, bijvoorbeeld [naam cv] . Ik kende [naam cv] als een klusbedrijf en mijn aanspreekpunt daar was [naam 2] . Dat contact was gelegd via [naam 11] , waar ik 13 jaar gewerkt had. Dhr. [appellant 3] was daar directeur en hij kende [naam cv] . (…)Als ik een klus uitbesteedde aan [naam cv] controleerde ik niet of [naam cv] het werk gedaan had. Als er geen klachten kwamen en mijn rekening werd betaald, dan ging ik ervan uit dat het werk gedaan was. (…)”.
“IVG of […] zegt mij eigenlijk niets. Ik weet niet of ik ooit met een bedrijf dat zo heet zaken heb gedaan. De factuur uit 2007 die u mij toonde is opgemaakt naar aanleiding van een telefonische opdracht. (…) Omdat het ging om een opdracht buiten de omgeving van Rotterdam heb ik het werk niet zelf uitgevoerd. (…) Ik heb binnen de branchevereniging de vraag uitgezet aan wie ik dit werk zou kunnen uitbesteden. De afdeling Rotterdam van die branchevereniging heeft ongeveer 40 actieve leden. Een van die leden heeft mij de naam van [naam cv] genoemd. Het kan zijn dat dat de heer [appellant 3] is geweest, het kan ook een ander zijn geweest. Ik kende het bedrijf [naam cv] niet. Ik heb het bedrijf ook verder niet onderzocht, het feit dat een van de leden van de vereniging het bedrijf noemde was wat mij betreft voldoende. (…) Ik heb vervolgens een rekening gekregen en geen klachten. Ik ga er dus vanuit dat het werk is uitgevoerd. Ik heb dat niet gecontroleerd. Het ging om een relatief kleine klus, het verhelpen van een storing. (…) Na deze opdracht heb ik van IVG of […] geen andere opdrachten meer gekregen. (…) Ik ken [naam 2] niet”.
Anders dan IVG stelt, is voor groepsaansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW nodig dat blijkt van bewustzijn bij de individuele deelnemers dat anderen naast hen met hetzelfde bewustzijn van gemeenschappelijk optreden betrokken zijn bij gedragingen waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden. Tevens is vereist dat er bij de leden van de groep enig bewustzijn bestaat van de omvang van de groep.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het niet aan de rechtbank is om de vele stukken in productie 60 van [appellant 1] te ordenen, om te bezien of deze stukken ten dele misschien nog wel een onderbouwing zouden kunnen vormen voor het standpunt van [appellant 1] dat het om opdrachtbevestigingen van IVG NL gaat. Het is aan [appellant 1] om haar stellingen deugdelijk te onderbouwen en, indien zij een beroep doet op producties, voldoende duidelijk te maken welke producties zij precies bedoelt (rov. 2.58 van het vonnis van 12 juni 2019).
Aangezien het principaal hoger beroep van [appellant 1] niet slaagt, zal het eindvonnis worden bekrachtigd, voor zover in reconventie gewezen tussen [appellant 1] enerzijds en IVG NL anderzijds.
€ 20.832,21in totaal, bestaande uit:
- € 5.382,- griffierecht in de zaak [appellant 2] ;
- € 741,- griffierecht in de zaak [appellant 3] ;
- € 1.114,- salaris advocaat (1 punt x tarief II) voor het incident;
- € 5.705,- salaris advocaat (1 punt x tarief VIII) voor het principaal hoger beroep in de zaken [appellant 3] en [appellant 2] ;
- € 2.852,50 salaris advocaat (1/2 punt x tarief VIII) voor het incidenteel hoger beroep van IVG in de zaken [appellant 3] en [appellant 2] ;
- € 2.852,50 salaris advocaat (1/2 punt x tarief VIII) voor het incidenteel hoger beroep van IVG in de zaak [appellant 1] ;
- € 2.185,21 conservatoire beslagen (€ 873,21 explootkosten, € 656,- griffierecht en € 656,- salaris advocaat) (zie 5.92).
Deze veroordeling tot betaling van proceskosten zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en vermeerderd worden met de gevorderde wettelijke rente. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.
- € 2.020,- griffierecht, en
- € 2.031,- salaris advocaat (1 punt x tarief IV),
in totaal
€ 4.051,-.
Ook hier zal de proceskostenveroordeling, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en vermeerderd worden met de wettelijke rente en de nakosten als hierna in het dictum vermeld.
- € 1.684,- griffierecht en
- € 5.705,- salaris advocaat (1 punt x tarief VIII),
in totaal
€ 7.389,-.
6.Beslissing
- bekrachtigt de (tussen)vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 15 augustus 2012, 28 november 2012, 19 juni 2013, 26 februari 2014, 8 april 2015 en 28 oktober 2015,
- vernietigt het (eind)vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2019, voor zover
- bekrachtigt dit vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2019 voor het overige,
- veroordeelt [appellant 3] , [appellant 2] en [appellant 1] hoofdelijk tot betaling aan IVG van € 941.325,78 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg (17 februari 2012),
- veroordeelt [appellant 3] , [appellant 2] en [appellant 1] hoofdelijk tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 21.975,84 aan IVG,
- veroordeelt [appellant 3] , [appellant 2] en [appellant 1] hoofdelijk in de proceskosten van IVG in eerste aanleg, tot aan het eindvonnis (12 juni 2019) begroot op € 44.323,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het eindvonnis tot aan de dag der algehele voldoening en voorts vermeerderd met € 157,- voor nasalaris zonder betekening, en, in geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 82,- en de explootkosten van betekening van het vonnis,
- veroordeelt [appellant 3] , [appellant 2] en [appellant 1] hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van IVG tot op heden begroot op € 20.832,21, en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de betekening van het arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen,
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst het meer of anders gevorderde af,
- veroordeelt [appellant 1] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van IVG tot op heden begroot op € 4.051,-, en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen,
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst het meer of anders gevorderde af,
- veroordeelt IVG in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1 zaak 4] tot op heden begroot op € 7.389, en bepaalt dat dit bedrag binnen 14 dagen na de betekening van het arrest moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen,
- veroordeelt IVG in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 2 zaak 4] tot op heden begroot op € 7.389, en bepaalt dat dit bedrag binnen 14 dagen na de betekening van het arrest moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen,
- verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,