6.3Eiseres beroept zich ook op schending van de meerderheidsregel.
Voor een geslaagd beroep hierop is nodig dat in de meerderheid van vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven (bijvoorbeeld Hoge Raad 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8945). Hierbij moet allereerst sprake zijn van gelijke gevallen. Het moet dan gaan om identieke objecten, zijnde objecten waarvan de onderlinge verschillen verwaarloosbaar zijn (vergelijk het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005). Eiseres wijst op de WOZ-waarde van de volgende woningen:
Bouwjaar
oppervlakte
Woz-waarde
[adres 2]
1905
94 m²
€ 328.000
[adres 3]
1930
95 m²
€ 326.000
[adres 4]
1931
88 m²
€ 306.000
[adres 5]
1905
95 m²
€ 330.000
[adres 6]
1906
84 m²
€ 209.000
[adres 7]
1906
81 m²
€ 205.000
[adres 8]
1905
90 m²
€ 243.000
[adres 9]
1888
80 m²
€ 235.000
Onroerende zaak ( [adres] )
1931
88 m²
€ 404.000
Daarnaast heeft verweerder op de volgende verschillen gewezen:
[adres 2] is, anders dan de onroerende zaak, niet gerenoveerd en ligt boven een bedrijfsruimte.
[adres 3] is een huurwoning die op de begane grond is gelegen met een tuin, terwijl de onroerende zaak een bovenwoning is en ook geen huurwoning.
[adres 5] is, anders dan de onroerende zaak, niet gerenoveerd en was in gebruik bij een poeliersbedrijf.
[adres 6] en [adres 7] zijn leegstaande woningen die gestut zijn met een gedeeltelijk bolle gevel.
[adres 8] is niet gerenoveerd en staat leeg.
[adres 9] heeft drie verdiepingen en geen twee zoals de onroerende zaak.
Gelet op deze verschillen zijn dit in het kader van de meerderheidsregel geen gelijke gevallen, behalve [adres 4] . De overige objecten verschillen teveel in bouwjaar, oppervlakte en de andere verschillen waar verweerder op gewezen heeft. [adres 4] is de buurwoning en heeft daardoor ook een gelijke ligging als de onroerende zaak. Dat [adres 4] na aankoop voor € 50.000,- is verbouwd, waar verweerder op wijst, is niet relevant voor de vraag of de woning een gelijk geval is in de zin van de meerderheidsregel. [adres 3] is wat bouwjaar en oppervlakte ook vergelijkbaar, maar valt af omdat het een benedenwoning met tuin is.
De slotsom is dan dat voor de beoordeling van de meerderheidsregel enkel de onroerende zaak en [adres 4] vergelijkbare gevallen zijn en bij twee gevallen kan nooit sprake zijn van een meerderheid.
Ook het beroep van eiseres op de meerderheidsregel faalt daarom.
7. Dat bij de waardering van de onroerende zaak geen gebruik is gemaakt van de vergelijkingsmethode en bij de andere woningen wel, maakt niet dat daarom sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Evenmin is verweerder gehouden nader onderzoek te doen naar het verschil in WOZ-waarden tussen de onroerende zaak en de andere woningen, zoals eiseres bepleit. Elke WOZ-waarde van een object moet apart beoordeeld worden op zijn juistheid, waarbij de bewijslast dat die waarde niet te hoog is, elke keer op verweerder rust.
8. Eiseres beroept zich verder op het vertrouwensbeginsel en stelt dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur handelt. Naar de rechtbank begrijpt omdat in het taxatieverslag staat dat er modelmatig wordt gewaardeerd, zodat eiseres er volgens haar op mag vertrouwen dat dit ook in haar geval gebeurt, hetgeen in dit geval achterwege is gelaten omdat enkel naar het eigen verkoopcijfer is gekeken.
De rechtbank overweegt dat de toelichting in een taxatieverslag geen toezegging is waardoor verweerder gehouden is om de waarde modelmatig, dan wel door middel van de vergelijkingsmethode te bepalen of te onderbouwen. Het is een toelichting, niet meer dan dat. Het staat verweerder vrij de waarde te bepalen op de manier zoals hij dat wil en vervolgens te onderbouwen met de bewijsmiddelen die hij daarvoor dienstig acht, in dit geval het eigen verkoopcijfer. De rechtbank beoordeelt de aangedragen bewijsmiddelen, waarbij de uiteindelijke toets is of de waarde niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft dan ook niet strijd met het vertrouwensbeginsel of het verbod van willekeur gehandeld.
9. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat het motiveringsbeginsel is geschonden ingetrokken, zodat dit geen bespreking meer behoeft.
10. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”