Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Publicatie tussenarrest gerechtshof Den Haag: ECLI:NL:GHDHA:2021:2301
Zaaknummer gerechtshof Amsterdam: 200.199.082/01
Publicatie arrest gerechtshof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2017:3903
Nummer Hoge Raad (verwijzingsarrest): 17/06092
Publicatie verwijzingsarrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2373
appellante,
1.de vennootschap onder firma [geïntimeerde 1] en Zonen,
2. [geïntimeerde 2] ,wonende in [woonplaats] ,
3. [geïntimeerde 3] ,wonende in [woonplaats] ,
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop
- de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] , met als bijlagen de producties 3 tot en met 7
(respectievelijk het gevraagde filiatieonderzoek, de volledig gekopieerde akten van
1888 en 1921, alsmede de transcriptie daarvan);
- de antwoordakte na tussenarrest van [appellante] .
3.De verdere beoordeling door het hof
“(…) voor het geval de perceelen niet in eene massa mochten worden toegewezen(..)”Daarbij is onder meer aangegeven dat de percelen [nummer 9] , [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] over de percelen [nummer 5] en [nummer 1] mogen gaan. De verkoop is blijkens deze akte geschied bij opbod en afslag. (…)
“blijvende niettemin ieder aan zijn bod gebonden tot hij met name wordt ontslagen”.In de akte is de uitslag vastgelegd en zijn de namen van zeven kopers (inzetters) vermeld, te weten [koper 1] , [koper 2] , [koper 3] , [koper 4] , [koper 5] , [koper 6] en [koper 7] . Tevens is in het proces-verbaal vastgelegd dat de voorgeschreven inzetters mede zijn verschenen en hebben verklaard dat ieder zijn bod bevestigt.
In de akte zijn onder meer als verkoopvoorwaarden vermeld:
“(…) Zoo nodig wordt bij deze gevestigd het kostelooze recht van weg van- en naar de openbare weg, ten laste van- perceel 1 tot gebruik en ten nutte der percelen (…) 3, 4, 5 en 6- perceel 2 tot gebruik en ten nutte van der percelen 3, 4, 5 en 6- (….)Vooromschreven erfdienstbaarheden moeten worden uitgeoefend op de bestaande wijze, over de bestaande dammen en bruggen en door de bestaande hekken, (…) op de minst bezwarende wijze”
“niet in eene massa toegewezen”(er waren zeven kopers), terwijl als erkend vaststaat dat bij de veiling in 1921 de thans bedoelde heersende erven geen rechtstreekse toegang hadden tot de openbare weg. De
toenmaligenoodzaak van een toegang naar de openbare weg is daarmee gegeven. Anders dan [appellante] bij herhaling stelt, is voor de beoordeling van de
vestigingvan de erfdienstbaarheid niet relevant of deze noodzaak thans nog bestaat. Het gaat louter om de vraag of deze noodzaak er indertijd was. Voor zover [appellante] betoogt [3] dat sprake is van verval van de erfdienstbaarheid omdat de heersende percelen inmiddels op een andere manier kunnen uitwegen, vindt dit betoog geen steun in het recht. Voor de volledigheid benadrukt het hof dat er geen sprake is van een aan de erfdienstbaarheid verbonden ontbindende voorwaarde. [4]
“voor het geval …”.
Het hof oordeelt dat dit verweer te laat (in strijd met de goede procesorde) is gedaan. Vast staat immers dat reeds in eerste aanleg bekend was dat de akte van 1888 als voorwaarde voor de vestiging van de erfdienstbaarheid van weg stelde dat de percelen niet in een hand zouden komen (
“niet in eene massa mochten worden toegewezen”). [appellante] had dit verweer dus eerder kunnen en daarom moeten voeren.
Overigens biedt de akte van 1921 een zelfstandige grondslag voor de vestiging van deze erfdienstbaarheden. Hiervoor verwijst het hof naar het voorgaande. Hier komt bij dat de akte van 1921 heel concreet en precies herhaalt de erfdienstbaarheden, die in de akte van 1888 zijn genoemd. Dit ligt niet voor de hand wanneer in 1888 na de veiling geen erfdienstbaarheden zijn gevestigd. Daarnaast is onaannemelijk dat een veiling met zeven kopers die hun bod hebben bevestigd uiteindelijk zou hebben geresulteerd in een eigendomsoverdracht aan slechts een koper. Ook hierom verwerpt het hof dit verweer.
Overige vorderingen
Conclusie en proceskosten
“over de bestaande dammen en bruggen en door de bestaande hekken, (…) op de minst bezwarende wijze”) en ten behoeve van de aan [geïntimeerde] toebehorende percelen [nummer 9] , [nummer 6] , [nummer 10] en [nummer 11].
4.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juli 2016;
- veroordeelt [appellante] in de kosten:
E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.