Uitspraak
Zaaknummer gerechtshof Amsterdam: 200.199.082/01
Publicatie arrest hof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2017:3903
Nummer Hoge Raad (verwijzingsarrest): 17/06092
Publicatie verwijzingsarrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2373
appellante,
1.De vennootschap onder firma [naam] en Zonen,
2. [verweerder 2] ,wonende in [woonplaats] ,
3. [verweerder 3] ,wonende in [woonplaats] ,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 27 juli 2016;
- het eindarrest van 26 september 2017 van het gerechtshof Amsterdam;
- het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, waarbij het eindarrest van het gerechtshof Amsterdam is vernietigd en de zaak is verwezen naar het gerechtshof Den Haag (het verwijzingsarrest);
- het bij deze uitspraken behorende procesdossier;
- het op de rol van 22 december 2020 ingekomen exploit, waarmee [appellante]
- de memorie na verwijzing van [appellante] ;
- de antwoordmemorie na verwijzing van [woonplaats] (met producties).
3.Feitelijke achtergrond
openbare registers onderzoek in de openbare registersgedaan naar inschrijvingen van erfdienstbaarheden ten laste van het perceel [nummer 4] over de periode van 1 oktober 1838 tot en met 22 mei 2015 (hierna ook: het erfdienstbaarhedenonderzoek). In dit onderzoek van 1 juni 2015 zijn onder andere een akte van 30 oktober 1888 (hierna: de akte van 1888) en een akte van 15 februari 1921 (hierna: de akte van 1921) vermeld. Volgens deze rapportage is in beide akten onder meer opgenomen hetgeen hierna in overwegingen 3.5 en 3.6 cursief is vermeld. Nummer [a] hierin is volgens het erfdienstbaarhedenonderzoek thans
onder meerkadastraal bekend als [nummer 4] , nummer [b] is thans bekend als [nummer 9] , nummer [c] is thans bekend als [nummer 10] . Laatstgenoemd kadastraal perceel is eigendom van een derde ( […] ).
e akte van 1921:
4.Vorderingen en beslissing van de rechtbank
gedagvaard en gevorderd een verklaring voor recht dat er geen erfdienstbaarheid van
weg is ten laste van haar percelen ( [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 2] ) ten gunste van de percelen
van [woonplaats] ( [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 8] en [nummer 9] ). Subsidiair heeft [appellante] opheffing en
meer subsidiair wijziging van de erfdienstbaarheid gevorderd. Meer meer subsidiair
heeft zij uitoefening gevorderd op de minst bezwarende wijze, op straffe van een
dwangsom.
(a) De rechtbank neemt de akte van 15 februari 1921, die is ingeschreven in de openbare registers, tot uitgangspunt. De daarin genoemde perceelsnummers 3 en 6 komen overeen met de huidige perceelsnummers [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 9] en [nummer 10] . Dit staat tussen partijen niet ter discussie en blijkt uit de akte van levering uit 1973 die in de kort geding procedure (met vonnis van 3 juli 2015) is overgelegd.
(b) Evenmin staat ter discussie dat de percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] zijn ontstaan uit perceel [a] .
(c) Overeenkomstig de bewoordingen van de akte uit 1921 is, voor zover dit nodig mocht zijn, dus een erfdienstbaarheid van weg ontstaan ten laste van de onder b genoemde percelen.. (d) Op dat moment was het dus nodig om een erfdienstbaarheid van weg te vestigen omdat de percelen van [woonplaats] toen ingesloten waren en geen toegang hadden tot de openbare weg. De [weg 1] was toen geen openbare weg. De omstandigheid dat de akte niet volledig is overgelegd doet hier niet aan af, aangezien de bewoordingen ten aanzien van de erfdienstbaarheid in het resultaat van het onderzoek naar erfdienstbaarheden van 1 juni 2015 volledig zijn weergegeven.
(e ) Voor opheffing of wijziging van de erfdienstbaarheid is geen grond. Wel moet de uitoefening ervan op de minst belastende wijze geschieden.
5.Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis van 27 juli 2016
- Ten onrechte heeft de rechtbank niet overwogen dat perceel [nummer 8] aan [woonplaats] in eigendom toebehoort.
- Ook de percelen [nummer 5] , D [nummer 6] en [nummer 8] liggen aan de [weg 1] (en niet alleen de percelen [nummer 7] en [nummer 9] ). Het is in feite een groot perceel. Al deze percelen hebben dus een uitweg naar de openbare weg, de [weg 1] , en zijn niet aangewezen op de erfdienstbaarheid van weg (naar de [weg 2]).
- Ten onrechte heeft de rechtbank de akte van 15 februari 1921 tot uitgangspunt genomen. Deze akte is echter niet overgelegd.
- De rechtbank heeft ten onrechte niet toegelicht waarom deze akte geen proces-verbaal van veiling is, zoals [appellante] heeft gesteld.
- De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het er niet toe doet dat niet de hele akte is overgelegd.
- De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet ter discussie staat dat de percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] zijn ontstaan uit perceel [a] .
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [woonplaats] een redelijk belang heeft bij de instandhouding van de erfdienstbaarheid, nu er anno 2016 geen sprake meer is van een ingesloten perceel.
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] de erfdienstbaarheid van weg dient te dulden, omdat het gebruik van grotere machines met de tijd meegroeit en daarin na 1992 geen wijzigingen zijn geweest.
- Ten onrechte heeft de rechtbank de erfdienstbaarheid van weg niet opgeheven of gewijzigd wegens strijd met het algemeen belang.
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er geen beperking is in het gebruik van de erfdienstbaarheid.
- Ten onrechte heeft de rechtbank bij ‘de minst bezwarende wijze’ helemaal geen rekening gehouden met de belangen van [appellante] .
- Ten onrechte heeft de rechtbank geen dwangsom opgelegd aan [woonplaats] ten aanzien van de voorgeschreven wijze van gebruik.
verklaring voor recht dat de betreffende erfdienstbaarheid was gevestigd. Vervolgens
veroordeeld tot verlening van medewerking aan doorhaling van de erfdienstbaarheid in
de openbare registers, op straffe van een dwangsom.
de gehele inhoudvan de akte moest worden afgeleid en de tekst niet of nauwelijks leesbaar was, kon niet worden vastgesteld of de door [woonplaats] ingeroepen erfdienstbaarheid daadwerkelijk was gevestigd. Het erfdienstbaarhedenonderzoek vormde onvoldoende bewijs daarvoor, aldus nog steeds het Amsterdamse hof. Het hof heeft vervolgens, veronderstellenderwijs aannemende dat de erfdienstbaarheid was gevestigd, deze opgeheven omdat [woonplaats] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid van uitweg over de percelen van [appellante] en evenmin aannemelijk is dat een redelijk belang zal terugkeren.
Ter uitvoering van het gewezen arrest verklaarde partij II ([woonplaats] , toevoeging hof
) en partij III ([…] , de derde als bedoeld in r.o. 3.4, toevoeging hof
) bij deze afstand te doen van alle erfdienstbaarheden gevestigd ten gunste van Registergoed B ([nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 8] , [nummer 9] , toevoeging hof
) en Registergoed C ([nummer 10] , toevoeging hof
) en ten laste van Registergoed A ([nummer 4] , [nummer 3] en [nummer 2] , toevoeging hof
), welke afstanddoening Partij I ([appellante] , toevoeging hof
) voor zoveel nodig verklaarde aan te nemen.”
7.Oordeel van de Hoge Raad
opheffing van de erfdienstbaarheid opnieuw moest worden beoordeeld, evenals (ii)
die omtrent het bestaan van de erfdienstbaarheid. De bewijslast van dit laatste rust op
grond van artikel 150 Rv op [woonplaats] , aldus nog steeds de Hoge Raad. Vervolgens
heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag (het hof) ter
verdere behandeling en beslissing.
8.Oordeel van het hof (na verwijzing)de erfdienstbaarheid
1888 en de akte van 1921, uit welke akten passages in latere akten woordelijk zijn
aangehaald.
perceel [a]als lijdend erf gold. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt echter
niet welke kadastrale percelen zijn ontstaan uit perceel [a] en dus evenmin op
welke huidige kadastrale percelen de destijds gevestigde erfdienstbaarheid thans zou
rusten. Dat uit perceel [a] meerdere kadastrale percelen zijn ontstaan blijkt uit het
erfdienstbaarhedenonderzoek waarin is vermeld dat nummer [a] hierin thans
ondermeerkadastraal bekend is als [nummer 4] . Anders gezegd, het huidige kadastrale perceel
(het begin van het pad) is kennelijk slechts
een gedeeltevan het voormalige
perceel [a] . Of de huidige percelen [nummer 2] en [nummer 3] indertijd onderdeel hebben
uitgemaakt van perceel [a] , zoals in dit geding wordt gesteld, heeft het hof niet
kunnen vaststellen. Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen of mogelijk nog meer
kadastrale percelen onderdeel zijn geweest van het toenmalige perceel [a] .
Diepen, op wie de bewijslast van het bestaan van de erfdienstbaarheid rust,
gelegenheid gegeven om een
filiatieonderzoek(een onderzoek betreffende de relatie
tussen oude en nieuwe percelen) ten aanzien van perceel [a] door het Kadaster te
laten verrichten en de resultaten hiervan vervolgens in het geding te brengen.
de volledige akte van 1888 uitgetypt(de handgeschre-
ven tekst ontcijferd door daartoe bekwame personen) in het geding te brengen.
de akte van 1921dient [woonplaats]
volledig en uitgetypt(de
tekst ontcijferd door daartoe bekwame personen) in het geding te brengen.
corresponderen met de in deze akte genoemde ‘percelen 1 tot en met 6’. Mocht dit
hieruit niet blijken, dan dient [woonplaats] hierover informatie van het Kadaster over
te leggen.
gemotiveerd te kunnen oordelen over de gestelde erfdienstbaarheid. Mocht uit de
opgedragen onderzoeken naar voren komen dat nog méér (filiatie)onderzoek zinvol
is om het beeld volledig te krijgen, dan verwacht het hof dat [woonplaats] dat dan
eveneens laat uitzoeken.
in het geding te brengen. Hij mag hier dan bij akte een toelichting op geven.
[appellante] krijgt vervolgens de gelegenheid om hierop bij antwoordakte te reageren.
- verwijst de zaak naar de rol van
- houdt iedere verdere beslissing aan.
E. Bauw en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.