Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1] ,
Stichting Vermogensbeheer [naam 1],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop
- het dossier van de procedure bij de rechtbank Den Haag, met inbegrip van het eindvonnis van 22 april 2020 (hierna te noemen: het vonnis of het eindvonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 mei 2020 van [appellant] ;
- de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- de memorie van antwoord tevens memorie van eis in het incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel, met producties;
- de akte houdende uitlating producties van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ;
- de antwoordakte van [appellant] .
3.Feitelijke achtergrond
Op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestaand gebruik van de in het plan begrepen gronden en/of daarop staande opstallen, dat in strijd is met het plan, mag worden voortgezet (…)”.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid(dat is het equivalent van de hiervoor geciteerde bepaling, toevoeging hof)
, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.”
het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de benedenwoning met uitbouw, tuin en verder toebehoren”.
het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de benedenwoning, gelegen op de begane grond met tuin en verder toebehoren”. Artikel 4 van de koopovereenkomsten bepaalt dat levering van de beide appartementen zal plaatsvinden op 22 juli 2019 ten overstaan van een daartoe aangewezen notaris (hierna te noemen: de notaris). In artikel 15 van de koopovereenkomsten kiezen de partijen ter zake van de koopovereenkomsten woonplaats ten kantore van de notaris. Artikel 6 van de koopovereenkomsten bevat onder meer de volgende bepalingen:
6.1. De onroerende zaak zal aan koper worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze koopovereenkomst bevindt, derhalve met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, zichtbare en onzichtbare gebreken en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan. Koper aanvaardt deze staat en daarmee ook de op de onroerende zaak rustende publiekrechtelijke beperkingen voor zover dat geen ‘bijzondere lasten’ zijn.
4.Vorderingen in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot medewerking aan de levering van de [adres 2] onder betaling van de koopprijs van € 400.000,- (kosten koper), op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 49.240,- aan contractuele boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 28.440,- vanaf 4 juli 2019 en over een bedrag van € 20.800,- vanaf 2 maart 2020;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.342,37 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief beslagkosten en nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
- [geïntimeerde 1] moet in ieder geval vanaf 6 juni 2019 bekend worden verondersteld met de inhoud van de brief van 5 juni 2019, waarbij hij in gebreke is gesteld vanwege het niet tijdig stellen van zekerheid. Nu het stellen van zekerheid binnen de daartoe in de ingebrekestelling gestelde termijn is uitgebleven, heeft [geïntimeerde 1] op grond van artikel 14.3 van de koopovereenkomst [adres 1] vanaf 15 juni 2019 een boete van drie promille van de koopprijs verbeurd. Op 26 juni 2019 is alsnog zekerheid gesteld, zodat een contractuele boete van € 9.240,- (elf dagen x € 840,-) is verbeurd (rov. 4.3.1).
- [geïntimeerde 2] kan niet hoofdelijk tot betaling van die boete worden veroordeeld, omdat onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat de brief van 5 juni 2019 [geïntimeerde 2] heeft bereikt (rov. 4.3.2).
- [appellant] heeft de [adres 2] via zijn makelaar als woonruimte op de markt gebracht en als zodanig aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verkocht, terwijl het appartement die bestemming op grond van het bestemmingsplan niet heeft (rov. 4.5.1).
- Hoewel [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op grond van artikel 6.1 van de koopovereenkomst [adres 2] de op het appartement rustende publiekrechtelijke beperkingen hebben aanvaard, zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om de bedrijfsbestemming van het appartement voor rekening van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te laten komen (rov. 4.5.2). Daaraan doet niet af dat [appellant] naar eigen zeggen zelf evenmin met deze bestemming bekend was. Het had op de weg van [appellant] gelegen om de bestemming te controleren voordat hij het appartement te koop aanbood. Dat ook de door [appellant] ingeschakelde makelaar heeft verzuimd de bestemming te controleren, ligt in de risicosfeer van [appellant] (rov. 4.5.3).
- Het betoog van [appellant] dat de [adres 2] als woonruimte kan worden gebruikt op grond van het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan, slaagt niet. Het is maar de vraag of op grond van het overgangsrecht inderdaad bewoning is toegestaan. Daarnaast laat de mogelijkheid om de [adres 2] feitelijk te bewonen, de bestemming als bedrijfsruimte onverlet. Met die bestemming is het appartement aanzienlijk minder waard dan de overeengekomen koopprijs (rov. 4.5.4).
- Er is dus sprake van non-conformiteit. Een onroerende zaak die is verkocht als woning terwijl bewoning op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan, bezit immers niet de eigenschappen die de koper mocht verwachten (rov. 4.5.5). Daarom hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de koopovereenkomst [adres 2] op goede gronden buitengerechtelijk ontbonden.
- Omdat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst [adres 2] , is hij als gevolg van de ontbinding van die overeenkomst de overeengekomen boete van 10% van de koopprijs (€ 40.000,-) verschuldigd (rov. 4.5.6).
- Gelet op de omstandigheden is er aanleiding beide boetes (de door [geïntimeerde 1] verbeurde boete van € 9.240,- voor het niet tijdig stellen van zekerheid in verband met de aankoop van de [adres 1] , en de door [appellant] verbeurde boete van € 40.000,- wegens de ontbinding van de koopovereenkomst [adres 2] ) met 50% te matigen. In het geval van de [adres 1] is die matiging gerechtvaardigd omdat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] het appartement hebben afgenomen en betaald, en de schade die [appellant] mogelijk heeft geleden als gevolg van het niet tijdig stellen van zekerheid, niet in verhouding staat tot de hoogte van de verbeurde boete. In het geval van de [adres 2] is die matiging gerechtvaardigd omdat het ontbreken van de woonbestemming ook voor [appellant] een nare verrassing was, de verbeurde boete van € 40.000,- voor [appellant] als particulier een hoog bedrag is en voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] schade hebben geleden als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst [adres 2] , die schade niet in verhouding staat tot het boetebedrag (rov. 4.6.2 en 4.6.3).
5.Vorderingen in hoger beroep en grieven tegen het vonnis van de rechtbank
Grieven I tot en met XIIzijn gericht tegen de weergave van de feiten.
Grief XIIIis gericht tegen de samenvatting van het standpunt van [appellant] in 3.2 van het vonnis.
Grieven XIV en XVklagen over het oordeel van de rechtbank dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de ingebrekestelling van 5 juni 2019 [geïntimeerde 2] heeft bereikt en [geïntimeerde 2] dus niet hoofdelijk met [geïntimeerde 1] kan worden veroordeeld tot betaling van de boete wegens het niet tijdig stellen van zekerheid voor de koopprijs van de [adres 1] . Volgens [appellant] heeft deze ingebrekestelling [geïntimeerde 2] wel bereikt en is zij samen met [geïntimeerde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze boete. De grieven klagen ook over de vaststelling van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] vanaf 6 juni 2019 bekend moet worden verondersteld met de inhoud van de ingebrekestelling, en over het oordeel dat de boete vanaf die datum verschuldigd is. [appellant] wijst erop dat de e-mail waarmee deze ingebrekestelling is verstuurd al op 5 juni 2019 is ontvangen, zodat de verschuldigde boete € 10.080,- (twaalf dagen x € 840,-) bedraagt. Met
grieven XVI en XVIIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gerechtigd waren de koopovereenkomst [adres 2] buitengerechtelijk te ontbinden wegens non-conformiteit en dat [appellant] als gevolg van die ontbinding een boete van 10% van de koopprijs (€ 40.000,-) heeft verbeurd. Volgens [appellant] is op grond van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan particuliere bewoning van de [adres 2] toegestaan. Ook als dat niet zo zou zijn, dan volgt uit artikel 6.1 van de koopovereenkomst [adres 2] dat het aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] was om onderzoek te doen naar de bestemming van het appartement en komt het feit dat zij dat hebben nagelaten voor hun rekening. [appellant] bestrijdt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij zich op artikel 6.1 van de koopovereenkomst [adres 2] beroept. De koopovereenkomst [adres 2] is dus in stand gebleven en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn een boete van € 20.400,- (17 dagen à € 1.200,-per dag) verschuldigd wegens het niet tijdig stellen van zekerheid voor de koopprijs.
Grieven XVIII tot en met XXIstellen de oordelen van de rechtbank met betrekking tot de boetes aan de orde. [appellant] betoogt dat hij geen boetes heeft verbeurd en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de volgende boetes hebben verbeurd: een boete van € 10.080,- wegens het niet tijdig stellen van zekerheid voor de koopprijs van de [adres 1] , en een boete van in totaal € 40.000,- wegens het niet tijdig stellen van zekerheid voor de koopprijs van de [adres 2] en het niet meewerken aan de levering van de [adres 2] . Voor matiging van de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verschuldigde boetes bestaat geen grond. Als [appellant] in weerwil van de eerder aangevoerde grieven een boete verschuldigd zou zijn, dient deze boete gematigd te worden tot nihil, althans tot hoogstens 50% van het verbeurde bedrag.
Grieven XXII en XXIIIzijn gericht tegen het vonnis als geheel en tegen het dictum en hebben geen zelfstandige betekenis.
6.Beoordeling in hoger beroep
Grieven I tot en met XIIzijn gericht tegen de weergave van de feiten in het eindvonnis. Deze grieven zijn meegenomen in de vaststelling van de feiten door het hof en hoeven daarom niet verder te worden behandeld.
Grief XIIIis gericht tegen de samenvatting van het standpunt van [appellant] in rov. 3.2 van het eindvonnis. Dat standpunt komt hierna bij de bespreking van de overige grieven aan de orde. Daar zal ook de vermeerdering van eis in worden meegenomen.
de heer [naam 2] namens Stichting Vermogensbeheer [geïntimeerde 2]”) gericht. Het kan in het midden blijven of de aangetekend verzonden brief [geïntimeerde 2] heeft bereikt. Het staat immers vast dat de ingebrekestelling ook bij e-mail van 5 juni 2019 aan de notaris is verzonden en door deze is ontvangen (vgl. productie 49 van [appellant] in eerste aanleg). In artikel 15 van de koopovereenkomst [adres 1] kiezen partijen ter zake van deze overeenkomst woonplaats ten kantore van de notaris. Het is dus voldoende dat de ingebrekestelling de notaris heeft bereikt. Daaraan doet niet af dat de e-mail van 5 juni 2019 uitsluitend aan [geïntimeerde 1] is gericht (met de makelaar en de notaris in CC). De ingebrekestelling zelf, die in de e-mail is opgenomen (productie 48 namens [appellant] in eerste aanleg), is immers gericht aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Voor de notaris moet het dan ook duidelijk zijn geweest dat de ingebrekestelling voor beiden bestemd was. Aangezien [geïntimeerde 2] woonplaats heeft gekozen ten kantore van de notaris, komt het voor haar rekening als de notaris de ingebrekestelling niet heeft doorgezonden aan [geïntimeerde 2] .
feitelijke eigenschappen (…) die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonruimte”, niet de afwezigheid van een publiekrechtelijke beperking als een bestemming volgens een bestemmingsplan. De publiekrechtelijke bestemming is geen ‘feitelijke’ maar een ‘juridische’ eigenschap van de onroerende zaak. Deze betekenis van het artikel is bovendien bevestigd in de ‘Toelichting op de koopovereenkomst voor de consument’ waar op de eerste bladzijde van de model koopovereenkomst van de NVM naar wordt verwezen. Die toelichting is op het internet te vinden en was dus ook voor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] toegankelijk. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat wanneer de koper aanvoert dat de verkoper een verdergaande toezegging heeft gedaan met betrekking tot het normale gebruik dan voortvloeit uit ‘gangbaar spraakgebruik’, de stelplicht en de bewijslast daarvan op de koper rusten. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gesteld dat zij ervan uit mochten gaan dat het appartement een woonbestemming had omdat het in de advertentie op Funda, de verkoopbrochure en de koopovereenkomst als parterre, respectievelijk benedenwoning is omschreven. Die omschrijving kan echter niet worden uitgelegd als een toezegging van [appellant] dat het gebruik als woning in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Met die omschrijving is alleen de feitelijke staat van het appartement aangegeven. Dat het een benedenwoning betreft, laat onverlet dat ingevolge artikel 6.1 de op het appartement rustende publiekrechtelijke beperkingen voor risico van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] komen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben er verder op gewezen dat in artikel 6.2 de toevoeging is opgenomen: “
geen publiekrechtelijke beperking volgens eigendomsinformatie d.d. 21 maart 2019”. Die toevoeging ziet op de lijdende erfdienstbaarheden, bijzondere lasten en beperkingen, etc. als bedoeld in artikel 6.2, en dus niet op de bestemming van de [adres 2] . Aan die toevoeging hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dus evenmin de verwachting mogen ontlenen dat het appartement volgens het bestemmingsplan als woning mocht worden gebruikt. Dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] leken zijn op juridisch gebied maakt dat niet anders. Ook leken kunnen uit de slotzin van artikel 6.2 (“
Koper verklaart deze bijzondere (publiekrechtelijke) lasten uitdrukkelijk te aanvaarden”) opmaken dat deze toevoeging betrekking heeft op ‘bijzondere lasten’ en dus niet betekent dat de verkoper instaat voor de afwezigheid van andere publiekrechtelijke beperkingen zoals een bestemming op grond van een bestemmingsplan. Voor zover dat niet reeds volgt uit de tekst van het artikel, blijkt deze bedoeling van het artikel, gelezen in samenhang met artikel 6.1 en 6.3, uit de hiervoor genoemde ‘Toelichting op de koopovereenkomst voor de consument’. Ten slotte hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aangevoerd dat [geïntimeerde 1] heeft aangegeven dat de [adres 2] door hem en [geïntimeerde 2] werd aangekocht met het doel het appartement als woonruimte te gebruiken. Dat wordt door [appellant] betwist, maar ook als [geïntimeerde 1] dat heeft aangegeven, volgt daaruit niet dat [appellant] heeft toegezegd dat het gebruik van het appartement als woonruimte toegestaan was op grond van het bestemmingsplan.