ECLI:NL:GHDHA:2022:2888

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.302.546/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in belastingzaak tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak verzoekt [verzoeker] om een voorlopig getuigenverhoor om medewerkers van de Belastingdienst te horen. Hij overweegt een vordering in te stellen tegen de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatig handelen door de Belastingdienst, die volgens hem geen deugdelijke administratie heeft gevoerd. [verzoeker] stelt dat hij stukken aan de Belastingdienst heeft verstrekt en dat, als deze correct waren geadministreerd, hij niet veroordeeld zou zijn tot een gevangenisstraf voor het doen van onjuiste belastingaangiften. Het hof oordeelt dat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen omdat hij geen belang heeft bij het horen van de getuigen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de getuigen in het kader van het strafrechtelijke onderzoek al waren gehoord en dat [verzoeker] voldoende in staat was om zijn proceskansen in een eventuele bodemprocedure te kunnen inschatten. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.302.546/01
Zaaknummer rechtbank: C/09/612810/ HARK 21-230
Beschikking van 19 juli 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T. Venneman te Den Haag,
tegen:
De
STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTERIE VAN FINANCIEN, BELASTINGDIENST),
zetelend te Den Haag,
verweerder,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag.

1.De zaak in het kort

1 .1 Deze zaak gaat over de vraag of [verzoeker] in het kader van een voorlopig getuigenverhoor medewerkers van de Belastingdienst mag laten horen. [verzoeker] overweegt een vordering tegen de Staat in te stellen op grond van onrechtmatig handelen door de Belastingdienst wegens het niet voeren van een deugdelijke administratie.
[verzoeker] stelt dat hij stukken aan de Belastingdienst heeft verstrekt. Als deze stukken juist zouden zijn geadministreerd, dan zou [verzoeker] volgens hem niet zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het doen van onjuiste belastingaangiften.
1.2
Het hof oordeelt dat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen omdat hij daarbij geen belang heeft.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het dossier van de procedure bij de rechtbank Den Haag;
- de tussen partijen gegeven beschikking van 7 oktober 2021;
- het beroepschrift voorlopig getuigenverhoor ex art. 186 Rv van [verzoeker] , met bijlagen;
- het verweerschrift van de Staat;
- het bericht van 18 mei 2022 van [verzoeker] , met een bijlage;
- het bericht van 20 mei 2022 van [verzoeker] , met bijlagen.
2.2
Op 30 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak tijdens de zitting toegelicht, mr. Venneman namens [verzoeker] aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tussen partijen staat onder meer het volgende vast.
3.2
[verzoeker] werd ervan verdacht dat hij als feitelijk leidinggevende onjuiste belastingaangiften voor de onderneming(en) waarvoor hij werkzaam was heeft gedaan.
3.3
Op 26 mei 2010 heeft in dat kader een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de Belastingdienst. Namens de Belastingdienst waren mevrouw [medewerker belastingdienst 1] (hierna: [medewerker belastingdienst 1] ) en de heer [medewerker belastingdienst 2] (hierna: [medewerker belastingdienst 2] ) hierbij aanwezig.
3.4
Op 23 juni 2010 heeft De Belastingdienst een invorderingsonderzoek verricht bij BDO, de accountant van [verzoeker] , onder meer omtrent Net Effect Holding B.V. Bij dit onderzoek waren [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] aanwezig.
3.5
Op grond van art. 69 lid 3 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen is strafvervolging uitgesloten op het moment dat er alsnog tijdig juiste aangifte wordt gedaan. Deze aangifte wordt ook wel een suppletieaangifte genoemd. [verzoeker] heeft zich in de strafrechtprocedure op het standpunt gesteld dat hij tijdig, namelijk bij brief van 2 november 2009 suppletieaangiften aan de Belastingdienst heeft verstrekt.
3.6
In het dossier van de Belastingdienst zijn suppletieaangiften van 2006, 2007 en 2008 aanwezig. Volgens de Belastingdienst heeft BDO de aangiften tijdens het invorderingsonderzoek in 2010 verstrekt.
3.7
De rechtbank Amsterdam heeft [verzoeker] veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. [verzoeker] is in hoger beroep gegaan. Het hof Amsterdam heeft [medewerker belastingdienst 2] en [medewerker belastingdienst 1] op 23 januari 2018 onder ede gehoord. De advocaat van [verzoeker] was bij beide verhoren aanwezig. Dit verhoor ging onder andere over de vraag hoe de suppletieaangiften in het dossier van de Belastingdienst zijn gekomen.
3.8
In het proces-verbaal van verhoor van de getuige [medewerker belastingdienst 1] is onder meer het volgende opgenomen:
"(. ..)
17.
Heeft u destijds in het kader van het invorderingsonderzoek informatie opgevraagd bij BDQ? Zo ja, welke informatie?
Ja. Dat waren in elk geval journaalposten en suppleties OB die BDO had opgesteld voor Net Effect en On Stage. Verder de jaarrekeningen 2008 van Net Effect en On Stage. Ik geloof dat we die ook van een aantal dochtervennootschappen hebben opgevraagd, maar ik weet niet of we die ontvangen hebben.
18.
Heeft u destijds in het kader van het invorderingsonderzoek informatie ontvanger: van BDQ? Zo ja, welke informatie?
Ja, van BDO zelf hebben we de jaarrekeningen van Net Effect en On Stage ontvangen alsmede de suppletieberekeningen. (...)
19.
Heeft u destijds in het kader van het invorderingsonderzoek bijgehouden welke informatie is opgevraagd en welke informatie van-BDO is ontvangen?
Ja, er is wel een overzicht wat we hebben gevraagd en ontvangen, maar dat is door mijn collega, de heer [medewerker belastingdienst 2] , bijgehouden. Dat heb ik niet gedaan.
( ...)"
3.9
In het proces-verbaal van verhoor van de getuige [medewerker belastingdienst 2] is onder meer het volgende opgenomen:
"( ... )
15.
Heeft u destijds in het kader van het invorderingsonderzoek informatie opgevraagd bij BDQ? Zo ja, welke informatie?
Ja. Voordat we bij BDO langsgingen, is het onderzoek uitgebreid met een aantal andere vennootschappen en de heer [verzoeker] zelf. Bij BDO hebben we gegevens opgevraagd die de heer [verzoeker] ons naar eigen zeggen niet kon verstrekken.
16. Mevrouw [medewerker belastingdienst 1] heeft vanochtend verklaard dat van BDO suppletieberekeningen voor de omzetbelasting zijn ontvangen. Kunt u dat bevestigen?
Ja.
17: Suppletieberekeningen, is dat iets anders dan suppletieaangifien?
Ja, want destijds bestonden suppletieaangiften nog niet als wettelijke term. Het was voor de heer [verzoeker] wel mogelijk om aanvullende aangiften omzetbelasting te doen.
( ...)
23.
Ik toon u PMR 009, pagina 613. Kent u deze brief d.d.7
september 2010?
Ja.
24.
In die brief schrijft dhr. [verzoeker] : "U vraagt tevens een kopie van de BTW suppleties. De noodzaak deze aan te leveren voor het invorderingsonderzoek ontgaat ons. Bovendien zijn deze al lang in het bezit van de Belastingdienst." Wat is de reactie van de Belastingdienst op deze passage uit deze brief geweest?
We hebben hierop niet specifiek gereageerd. We hebben daarna geen brief meer gestuurd, dat was voor het invorderingsonderzoek niet meer nodig. Op 7 september 2010 hadden wij de beschikking over de suppletieberekeningen. Die hadden we ontvangen van BDO. Ik heb de berekeningen overgedragen aan een andere inspecteur en die is daarmee verder gegaan: De behandeling van aangiftes en invorderingen zijn twee gescheiden functies bij de Belastingdienst.
Vraag raadsheer-commissaris: Even voor de duidelijkheid, als ik het goed begrijp, heeft u geen suppletieaangifien van BDO ontvangen, alleen de berekening. Is dat juist?
Ja, Die berekening hebben we vergeleken met de ingediende aangiften en toen konden we kijken hoeveel belasting er nog verschuldigd is.
( ..)
28.
Bent u betrokken geweest bij het "Controledossier" met de naam Net Effect Holding B.V.?
Jazeker. Het grootste deel heb ik zelf geschreven. Ik heb het nu niet meer.
29.
Zo ja, welke betrokkenheid had u daarbij? Wanneer is dit dossier geopend?
(... ) Daarna hebben we gegevens gekregen van BDO. Dat waren jaarstukken en wederom suppletieberekeningen voor de omzetbelasting voor twee vennootschappen.
(...)"
3.1
[verzoeker] is door het hof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Het cassatieberoep van [verzoeker] tegen deze uitspraak is verworpen (met uitzondering van de klacht omtrent overschrijding van de redelijke termijn) en zijn aanvraag tot herziening is ongegrond verklaard.

4.Verzoek en beslissing van de rechtbank

4.1
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Hij overweegt een vordering tegen de Staat in te stellen op grond van onrechtmatig handelen door de Belastingdienst wegens het niet voeren van een deugdelijke administratie. [verzoeker] stelt dat hij de suppletieaangiften bij brief van 2 november 2009 aan de Belastingdienst heeft verstrekt. [verzoeker] wil [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] als getuigen horen omdat zij het invorderingsonderzoek hebben verricht en kunnen verklaren dat de suppletieaangiften niet in dat kader door BDO zijn verstrekt.
4.2
De Staat heeft verweer tegen het verzoek van [verzoeker] gevoerd. Volgens de Staat heeft [verzoeker] onvoldoende belang bij zijn verzoek en maakt hij door het doen van het verzoek misbruik van zijn bevoegdheid.
4.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat de door [verzoeker] voorgedragen getuigen al in het kader van het strafrechtelijke onderzoek hebben verklaard. Gelet op de inhoud van deze verklaringen moet [verzoeker] voldoende in staat zijn om zijn proceskansen in een eventuele bodemprocedure te kunnen inschatten. Volgens de rechtbank heeft [verzoeker] geen belang bij zijn verzoek dan wel is er sprake van misbruik van procesrecht. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] daarom afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.Verzoek in hoger beroep en bezwaren tegen de beschikking

5.1
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met de beschikking van de rechtbank. Hij heeft verschillende bezwaren tegen de beschikking aangevoerd. De rechtbank is er volgens [verzoeker] ten onrechte vanuit gegaan dat [verzoeker] met het voorlopig getuigenverhoor uitsluitend bewijs wil vergaren voor zijn stelling dat hij zelf tijdig aangiftes heeft gedaan. [verzoeker] stelt namelijk ook dat het niet mogelijk is dat de Belastingdienst de suppleties heeft gekregen tijdens het invorderingsonderzoek. De rechtbank heeft vervolgens ten onrechte geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij het horen van de getuigen en dat er sprake is van misbruik van procesrecht. [verzoeker] wil dat het hof zijn verzoek tot het horen van [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] alsnog toewijst. De Staat heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

6.Beoordeling door het hof

6.1
Alle bezwaren van [verzoeker] richten zich in de kern tegen het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] geen belang heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor dan wel dat hij misbruik van procesrecht maakt. Het hof zal de bezwaren daarom gezamenlijk behandelen.
Waarom wil [verzoeker] getuigen horen?
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de suppletieaangiften van 2006, 2007 en 2008 onderdeel uitmaken van het dossier van de Belastingdienst. [verzoeker] wil bewijs leveren van zijn stelling dat hij deze aangiften bij brief van 2 november 2009 heeft aangeleverd en dat het niet mogelijk is dat de Belastingdienst de suppleties van BDO heeft gekregen tijdens het invorderingsonderzoek. Kortom: [verzoeker] wil van [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] weten hoe de suppletieaangiften bij de Belastingdienst zijn terechtgekomen.
Het toetsingskader
6.3
Het voorlopig getuigenverhoor van art. 186 Rv strekt er onder meer toe de belanghebbende in staat te stellen om opheldering te verkrijgen over de - wellicht nog niet precies bekende - feiten en omstandigheden, om zo zijn positie beter te kunnen beoordelen
(HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250).
6.4
Op grond van art. 187 lid 3 aanhef en onder a en b Rv moet het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor de aard en het beloop van de vordering van de verzoeker vermelden en de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Gelet op de hiervoor vermelde strekking van het voorlopig getuigenverhoor gaan deze eisen niet zo ver dat van de verzoeker wordt gevergd dat hij al nauwkeurig aangeeft omtrent welke feiten hij de getuigen wil horen. Voldoende is dat hij deze zodanig omschrijft dat voor de rechter en de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben (vgl. HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433).
6.5
Als het verzoek voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, heeft de verzoeker in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Volgens vaste rechtspraak kan het verzoek niettemin worden afgewezen op de grond dat (1) de verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het doen van het verzoek, (2) het verzoek strijdig is met de eisen van een goede procesorde, (3) het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter als zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of dat (4) de verzoeker daarbij geen rechtens te respecteren belang heeft (vgl. HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433).
Is er een afwijzingsgrond aanwezig?
6.6
De vraag is of een van de door de Staat aangevoerde afwijzingsgronden aanwezig is. De Staat voert in dat kader onder meer aan dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek. Volgens de Staat wil [verzoeker] opheldering krijgen over de wijze waarop de suppletieaangiften in het dossier van de Belastingdienst zijn terechtgekomen, maar daarover zijn [medewerker belastingdienst 2] en [medewerker belastingdienst 1] al tijdens de strafrechtelijke procedure gehoord. [verzoeker] heeft volgens de Staat onvoldoende onderbouwd wat de getuigen meer of anders kunnen verklaren.
6.7
[verzoeker] betwist niet dat [medewerker belastingdienst 2] en [medewerker belastingdienst 1] in de strafrechtelijke procedure zijn ondervraagd over de wijze waarop de suppletieaangiften in het dossier van de Belastingdienst zijn terechtgekomen, maar stelt dat hij evengoed belang heeft bij het horen van [medewerker belastingdienst 2] en [medewerker belastingdienst 1] . [verzoeker] voe1t hiertoe aan dat na de strafrechtelijke procedure nieuwe stukken beschikbaar zijn gekomen. [verzoeker] wijst daarbij op het interne rapport van de Belastingdienst over het bezoek op 23 juni 2010. Uit dit rapport blijkt volgens [verzoeker] niet dat er suppletieaangiften van BDO zijn ontvangen en ook niet hoe deze aangiften dan wel zijn ontvangen. Verder wijst [verzoeker] op de brief van 29 juni 20 l 0 van BDO en een e-mail van 20 mei 2020 van BDO, waaruit volgens hem blijkt dat BDO geen stukken heeft overlegd. Op basis van deze stukken heeft [verzoeker] een herzieningsverzoek gedaan. [verzoeker] heeft de getuigen niet over deze stukken kunnen bevragen. Daarnaast komen de verklaringen die [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] eerder hebben afgelegd op een aantal punten niet overeen met de inhoud van het dossier. [verzoeker] wil hierover vragen stellen aan de getuigen en hen hiermee confronteren.
6.8
Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, wil [verzoeker] van [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] weten hoe de suppletieaangiften bij de Belastingdienst zijn terechtgekomen. Het hof stelt vast dat de getuigen op dit onderwerp in de strafrechtelijke procedure uitvoerig zijn bevraagd. Bij deze verhoren is de advocaat van [verzoeker] aanwezig geweest en zij heeft ook vragen kunnen stellen aan de getuigen. Uit deze verklaringen blijkt hoe de suppletieaangiften volgens [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] bij de Belastingdienst zijn terechtgekomen. Zij verklaren immers allebei dat de stukken door BDO zijn verstrekt (zie hiervoor onder 3.8 en 3.9). [verzoeker] heeft daarmee al antwoord op de vragen die voor hem aanleiding zijn geweest om nu getuigen te willen laten horen. Dat de getuigen zouden kunnen verklaren hoe de Belastingdienst destijds een dossier opbouwde, voegt in dat opzicht niets toe aan de beantwoording van de door [verzoeker] gestelde vragen. De omstandigheid dat het horen van [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] in een strafrechtelijke context heeft plaatsgevonden, maakt het voorgaande niet anders. Aan [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] is immers specifiek gevraagd hoe de Belastingdienst aan de suppletieaangiften is gekomen. De context van de procedure waarin deze vraag is gesteld, maakt het antwoord hierop niet anders.
6.9
Het hof volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat er na de strafrechtelijke procedure informatie beschikbaar is gekomen waarmee hij de getuigen niet heeft kunnen confronteren. De Procureur-Generaal van de Hoge Raad heeft deze stukken in het kader van de herzieningsaanvraag van [verzoeker] beoordeeld. Daarbij is vastgesteld dat deze stukken, voor zover zij geen deel uitmaakten van het strafdossier, feitelijk geen nieuwe informatie bevatten. De Hoge Raad heeft de herzieningsaanvraag vervolgens afgewezen. [verzoeker] heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van nieuwe informatie waarmee hij de getuigen niet heeft kunnen confronteren tijdens het verhoor in de strafrechtelijke procedure.
6.1
Het hof volgt [verzoeker] ook niet in zijn stelling dat [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] als getuigen moeten worden gehoord omdat hun verklaringen op een aantal punten niet overeenkomen met de inhoud van het dossier. Deze stelling ziet op de waardering van de verklaringen [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] . De beoordeling daarvan hoort thuis in een eventuele hoofdzaak.
Conclusie en slot
6.11
De conclusie is dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek tot het horen van [medewerker belastingdienst 1] en [medewerker belastingdienst 2] als getuigen. Daarom slaagt het hoger beroep van [verzoeker] niet en zal het hof de beschikking bekrachtigen. Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de kant van de Staat tot aan deze uitspraak bepaald op € 772,00 aan verschotten en op € 3.342,00 voor salaris van de advocaat;
- bepaalt dat deze bedragen aan kostenveroordeling binnen vee1tien dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.Y. Bonneur, M.A.F. Tan-de Sonnaville en J. van de Klashorst en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers op 19 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.