ECLI:NL:GHDHA:2022:2849

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.303.474/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van facturen voor juridische bijstand met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door drie natuurlijke personen, hierna gezamenlijk aangeduid als [appellant 1] c.s., tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam. De kantonrechter had deze natuurlijke personen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van facturen aan [geïntimeerde] B.V., die juridische bijstand had verleend. De appellanten betwisten dat zij opdracht hebben gegeven voor deze juridische bijstand en stellen dat de betaling van de facturen door de rechtspersonen, waarvan zij bestuurders zijn, diende te geschieden. De zaak is ontstaan na een vordering van [geïntimeerde] tot betaling van haar facturen, waarbij de appellanten onder druk van aangekondigde executiemaatregelen al een bedrag van € 19.018,00 hadden betaald. In hoger beroep vorderen zij vernietiging van het vonnis en terugbetaling van het teveel betaalde bedrag.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de appellanten, ondanks het ontbreken van een schriftelijke opdrachtbevestiging, als opdrachtgevers van [geïntimeerde] moeten worden beschouwd. Dit is gebaseerd op e-mailcorrespondentie waarin de appellanten juridische bijstand hebben gevraagd en waarin ook de betalingsverplichtingen zijn besproken. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten naast de vier vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de facturen, maar dat de hoofdelijke aansprakelijkheid in deze procedure niet kan worden gehandhaafd. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de appellanten veroordeeld tot betaling van een deel van het verschuldigde bedrag, terwijl de vordering tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag is toegewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken over de opdrachtgever in juridische dienstverlening en de gevolgen van hoofdelijke aansprakelijkheid in civiele procedures. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] toegewezen en het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.303.474/01
Zaaknummer rechtbank : 8473953 / CV EXPL 20-12607
arrest van 15 november 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen [appellant 1] c.s. en afzonderlijk [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] ,
advocaten: mr. K.C. Mensink en mr. J.E.M. van den Bemt,
tegen
mr. [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Schiedam,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E. Wilke.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij exploot van 5 november 2021 zijn [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 6 augustus 2021.
1.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven (met producties);
- memorie van antwoord (met producties);
- de akte van de zijde van [appellant 1] c.s. en de antwoordakte.
1.3.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.De beoordeling in hoger beroep

Waar deze zaak over gaat
2.1.
De door de kantonrechter in het vonnis van 6 augustus 2021 onder 2.1. tot en met 2.27. vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan en verwijst daarnaar.
2.2.
Het gaat in deze zaak – kort samengevat – om betaling van facturen van [geïntimeerde] voor verleende juridische bijstand. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een vordering tot betaling van haar facturen ingesteld tegen zeven gedaagden, naast [appellant 1] c.s. als natuurlijke personen, vier rechtspersonen waarvan [appellant 1] c.s. bestuurder zijn: Urban Startup Project International N.V. (hierna: USPI), Urban Startup Project International B.V. (hierna: USP B.V.), CGG Capital B.V. (hierna: CGG Capital) en Entrepreneur B.V. (hierna: Entrepreneur). Deze vier rechtspersonen zullen hierna ook gezamenlijk de vier vennootschappen worden genoemd. [appellant 1] c.s. stellen dat zij nooit in privé opdracht hebben gegeven aan [geïntimeerde] voor juridische bijstand en dat zij daarom ten onrechte door de kantonrechter naast de vier vennootschappen ieder hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 11.462,37. Onder druk van door [geïntimeerde] aangekondigde executiemaatregelen hebben [appellant 1] c.s. inmiddels in totaal € 19.018,00 betaald aan [geïntimeerde] . In hoger beroep vorderen [appellant 1] c.s. dan ook het vonnis waarvan beroep te vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant 1] c.s. alsnog af te wijzen, [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant 1] c.s. inmiddels hebben betaald, vermeerderd met rente, en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
Opdrachtgever
2.3.
[appellant 1] c.s. stellen dat de opdracht voor juridische bijstand aan [geïntimeerde] is gegeven door USPI. (zie punt 8 memorie van grieven). Daarnaast betogen [appellant 1] c.s. dat zelfs al zouden zij wel (mede-)opdrachtgever zijn, dan geldt dat met [geïntimeerde] afgesproken is dat USPI zou betalen voor de werkzaamheden. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] uitsluitend aan USPI heeft gefactureerd (punt 13 memorie van grieven).
2.4.
Nu een opdrachtbevestiging ontbreekt zal uit de omstandigheden van dit geval moeten blijken wie als opdrachtgever van [geïntimeerde] heeft te gelden. Daarbij is uitgangspunt dat een overeenkomst (ook de overeenkomst van opdracht) tot stand komt door aanbod en aanvaarding. Uit de volgende omstandigheden volgt dat [appellant 1] c.s. naast de vier vennootschappen opdrachtgevers zijn van [geïntimeerde] .
2.5.
In augustus 2018 zijn [appellant 1] c.s. samen met de vier vennootschappen gedagvaard door Indica Beheer B.V., E-Vest Holding B.V. en […] Beheer B.V. Op 27 augustus 2018 (zie productie A bij memorie van antwoord) heeft [appellant 2] aan [geïntimeerde] met een cc aan [appellant 3] , CapitalPartner en [appellant 1] gemaild:
“[appellant 1] stuurt je via WeTransfer zo direct de spullen van dit dossier. Het gaat om een beslaglegging en vervolgens dagvaarding.
Zoals vanochtend afgesproken stel jij jullie kantoor en vraag uitstel aan voor de reactie onzerzijds. Wij zullen een aanzet maken voor de reactie.
We horen graag wanneer dit moet worden ingediend.
Dank.”
Waarop de secretaresse van [geïntimeerde] op diezelfde datum namens [geïntimeerde] aan [appellant 2] , met een cc aan [appellant 3] , Capital Partner en [appellant 1] , heeft gemaild (zie productie 4 bij conclusie van antwoord in reconventie):
(…)
Mede naar aanleiding van de discussie omtrent betaling van de facturen, heeft [geïntimeerde][hof: [geïntimeerde] ]
mij geïnstrueerd u een voorschotfactuur voor griffierecht te doen toekomen. De vordering van […] c.s. heeft een beloop van meer dan
€ 100.000,00(…)
Ik verzoek u het ertoe te geleiden dat de bijgevoegde factuurper omgaande, dan wel uiterlijk morgen vóór 14:00 uuris betaald. Eerst zodra het voorschot voor het griffierecht is ontvangen, dan wel na ontvangst van een scan van een betaalbewijs, zal ik [geïntimeerde] stellen alsook een uitstel voor conclusie van antwoord verzoeken.
(…)
NB: in de dagvaarding zijn er 7 gedaagden vermeld. Ik ga ervan uit dat [geïntimeerde] zich voor alle 7 gedaagden dient te stellen. Mocht dat niet het geval zijn, dan verneem ik dat graag van u.(…)
Onderaan deze mail staat (zie productie B memorie van grieven):
(…)
Op al onze offertes en overeenkomsten zijn onze Algemene Voorwaarden van toepassing, zoals gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Rotterdam onder nummer (…) Onze Algemene Voorwaarden zijn bovendien te raadplegen op http://(…)
en worden voorts op het eerste verzoek kosteloos toegestuurd(…)”
Daarop heeft [appellant 2] per e-mail van 27 augustus 2018 als volgt gereageerd (productie 5 bij conclusie van antwoord in reconventie):
(…)
Wij stellen het volgende voor. Wij hebben zojuist Euro 3.946,- als voorschot griffierechten inzake USPI NV aan je overgemaakt.(…)
Wij ronden a.s. donderdag 6 september de eerste transactie af. Wij maken dan direct (…) Euro 2.500,-- ter betaling van de openstaande facturen.
Wij verwachten op of rond 14 september a.s. een volgende transactie af te ronden. Ook dan storten wij uiterlijk vrijdag 14 september of maandag 17 september Euro 2.500,--.
Het restant van de huidige openstaande rekening voldoen wij de week erop, Graag dan wel alle facturen op naam van CGG Capital.
(…)
Met betrekking tot de rekening op naam van CMP Holding/Beheer verzoek ik je deze om te zetten naar CGG capital B.V. Prima als dat gebeurt na de eerste betalingen.
Met [appellant 2] hebben wij afspraken. Wij zijn deelgenoot in dezelfde overkoepelende organisatie. De kosten van juridische bijstand wordt ongeacht wie van ons wordt aangesproken wordt vanuit CGG Capital BV en/of USPI NV voldaan.
(…)
P.s. In dit kader willen wij je vragen de factuur inzake de griffiekosten niet op naam van USPI BV maar op naam van USPI NV te zetten.”
2.6.
Uit de hiervoor vermelde e-mailcorrespondentie volgt dat [appellant 1] c.s., na te zijn gedagvaard, [geïntimeerde] om juridische bijstand hebben gevraagd, waarop de (secretaresse van) [geïntimeerde] heeft gereageerd met de veronderstelling dat zij zich voor alle zeven gedaagden zou stellen (hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd), en met de mededeling dat als dat niet juist is [appellant 1] c.s. en de vier vennootschappen dit kunnen melden. Deze mail van [geïntimeerde] moet onder de omstandigheden van dit geval gezien worden als een aanbod om voor alle zeven gedaagden haar juridische diensten te verlenen, waarna met de mail van [appellant 2] dit aanbod namens die zeven gedaagden is aanvaard. [appellant 2] heeft het in zijn mail alleen over “
wij” hij maakt geen onderscheid tussen de zeven gedaagden. [geïntimeerde] heeft vervolgens ook namens [appellant 1] c.s. en de vier vennootschappen juridische bijstand verleend, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in de vonnissen van 15 mei 2019 en van 30 oktober 2019 (producties 10 en 11 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie). De enkele omstandigheid dat [appellant 2] in zijn hiervoor vermelde e-mail vraagt de facturen naar USPI B.V. te sturen maakt het voorgaande niet anders; betaling kan immers ook door een derde, iemand met wie geen overeenkomst is gesloten, bevrijdend plaatsvinden. Dat [geïntimeerde] in het kader van de Verordening op de Advocatuur de verplichting heeft duidelijk af te spreken wie als opdrachtgever en/of debiteur heeft te gelden (zie ook punt 11 memorie van grieven) is relevant in het kader van een tuchtprocedure, maar is in het kader van de vraag in deze civiele procedure wie juridisch als opdrachtgever heeft te gelden, niet relevant. Dit betekent dat de eerste grief faalt.
Algemene voorwaarden
2.7.
Ook het betoog van [appellant 1] c.s. dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zouden zijn omdat [appellant 1] c.s. niet ieder individueel hebben ingestemd met de toepasselijkheid hiervan, wordt verworpen. Niet is betwist dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] onderaan de mail van 27 augustus 2018 van (de secretaresse van) [geïntimeerde] is opgenomen met een hyperlink naar deze algemene voorwaarden. Zoals hiervoor al is overwogen heeft deze mail te gelden als aanbod. Dat betekent dat de algemene voorwaarden door [geïntimeerde] bij/voor het tot stand komen van de overeenkomst van opdracht met onder meer [appellant 1] c.s. ter hand zijn gesteld en tegen de toepasselijkheid daarvan is door [appellant 1] c.s. niet geprotesteerd. Dit betekent dat ook grieven twee en drie geen doel treffen.
Hoofdelijkheid
2.8.
Nu [appellant 1] c.s. naast de vier vennootschappen hebben te gelden als opdrachtgever voor de juridische bijstand van [geïntimeerde] in de procedure die heeft geleid tot onder meer de vonnissen van 15 mei 2019 en van 30 oktober 2019 (producties 10 en 11 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie), volgt uit artikel 6 lid 1, van boek 6 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat [appellant 1] c.s. naast de vier vennootschapen ieder voor een gelijk deel zijn verbonden jegens [geïntimeerde] . De omstandigheid dat [appellant 1] c.s. en de vier vennootschappen in de procedure die heeft geleid tot voormelde vonnissen ieder hoofdelijk zijn veroordeeld brengt geen hoofdelijke aansprakelijkheid in de onderhavige procedure met zich (zie ook punt 8 akte zijdens [geïntimeerde] van 26 april 2022). De onderhavige procedure is immers gegrond op een overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde] en [appellant 1] c.s. (en in eerste aanleg ook met de vier vennootschappen). Voor hoofdelijke aansprakelijkheid is ingevolge artikel 6:6 lid 2 BW vereist dat de prestatie ondeelbaar is of dat uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de schuldenaren ten aanzien van een zelfde schuld ieder voor het geheel aansprakelijk zijn zodat zij hoofdelijk zijn verbonden. Dat deze omstandigheden zich voordoen is niet gesteld of gebleken. Er is hier sprake van zeven opdrachtgevers voor de door [geïntimeerde] te leveren prestatie; juridische bijstand. De prestatie de facturen hiervoor te betalen is deelbaar; ook al heeft [geïntimeerde] het juridische werk namens zeven partijen verricht. In zoverre slaagt de vierde grief. De hoofdelijke veroordeling kan niet in stand blijven. Ieder van [appellant 1] c.s. zal naast de vier vennootschappen worden veroordeeld tot betaling van 1/7 deel van € 11.462,37, dus ieder € 1.637,48. Uitsluitend in zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Hoofdelijkheid een niet-toegestane zekerheid voor advocaten
2.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft deze vijfde grief geen bespreking.
Bewijs
2.10.
Het bewijsaanbod van [appellant 1] c.s. wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Conclusie en proceskosten
2.11.
Grief vier treft doel. Het bestreden vonnis zal alleen ten aanzien van de hoofdelijkheid van [appellant 1] c.s. met betrekking tot de betaling van de facturen van in totaal € 11.462,37 worden vernietigd, voor het overige zal deze worden bekrachtigd.
2.12.
De vordering van [appellant 1] c.s. tot terugbetaling door [geïntimeerde] van hetgeen uit hoofde van het bestreden vonnis door [appellant 1] c.s. meer is betaald dan zij verschuldigd zijn aan hoofdsom (dus alles per persoon meer dan € 1.637,48) vermeerderd met rente, zal als onbetwist wordt toegewezen.
2.13.
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 772,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2 punten x tarief II € 1.114,00).
2.14.
[geïntimeerde] heeft verzocht om vergoeding van de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 6 augustus 2021 behoudens voor zover [appellant 1] c.s. daarbij hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 11.426,37, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
3.2.
veroordeelt [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] ieder tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.637,48;
3.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant 1] c.s. ieder meer heeft voldaan dan waartoe zij gehouden waren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van voldoening door [appellant 1] c.s. tot aan de dag van algehele terugbetaling;
3.4.
veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 772,00 voor verschotten en op
€ 2.228,00 voor salaris;
3.5.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en G. Creutzberg en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.