ECLI:NL:GHDHA:2022:2757
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 maart 2022, waarin de waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2020 werd vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde op € 480.000 vastgesteld, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende had volmacht verleend aan [A B.V.] om namens hem rechtsmiddelen in te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet WOZ, en dat de gemaakte werkafspraken tussen de Heffingsambtenaar en de gemachtigde van belanghebbende geen schending van het inzagerecht met zich meebrachten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belang van belanghebbende in het hoger beroep werd erkend, ondanks de gemaakte afspraken over proceskostenvergoeding. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd op 7 december 2022 in het openbaar uitgesproken.