Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Verricht eiseres belaste diensten?
10. Op grond van artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt omzetbelasting geheven ter zake van diensten, welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.
11. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie wordt een dienst enkel “onder bezwarende titel” verricht als tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst.[2]
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij slechts handelt in het algemeen belang en er daarom geen direct aanwijsbare afnemer is. Eiseres heeft als doelstelling het ondersteunen van de Tuchtcolleges en haar activiteiten zijn daar ook volledig op gericht. Aldus zijn de Tuchtcolleges de afnemers van de diensten van eiseres.
De rol van de NOvA is beperkt tot die van financier. De NOvA neemt als zodanig dan ook geen diensten af van eiseres, ook niet voor wat betreft de betaling van de vergoedingen aan de externe zittingsgriffiers. Het enkele feit dat vóór de oprichting van eiseres de NOvA deze vergoedingen zelf betaalde aan de griffiers, maakt niet dat eiseres in zoverre een dienst verricht aan de NOvA.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres haar diensten verricht in het economische verkeer. Eiseres faciliteert derden door het ter beschikking stellen van personeel, kantoorruimte, kantoorbenodigdheden, enzovoorts. Zij begeeft zich hiermee op een algemene markt. Dat de griffiers specialistisch werk verrichten voor de Tuchtcolleges maakt dat niet anders. Ook voor het werven van personeel voor specialistisch werk bestaat een algemene markt. Dat, naar eiseres ter zitting heeft gesteld, de Tuchtcolleges in de praktijk geen gebruik maken van griffiers die niet verbonden zijn aan eiseres, is in dit verband niet relevant. Het enkele feit dat eiseres maar één afnemer heeft, te weten de Tuchtcolleges, maakt evenmin dat er niet in het economisch verkeer wordt opgetreden.[3]
14. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie wordt een goederenlevering of een dienstverrichting “onder bezwarende titel” in de zin van artikel 2, eerste lid, letter c, van de Btw-richtlijn, verricht indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen het geleverde goed of de verrichte dienst en de ontvangen tegenwaarde.[4] Echter niet is vereist dat de tegenprestatie van die levering of die dienstverrichting rechtstreeks wordt verkregen van degene voor wie zij bestemd is. In artikel 73 van de Btw-richtlijn is immers bepaald dat de tegenprestatie kan worden verkregen van een derde.[5] Verder wordt volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie de maatstaf van heffing voor een dienstverrichting steeds gevormd door al hetgeen als tegenprestatie voor die dienst wordt ontvangen.[6]
15. Vaststaat dat eiseres geen vergoeding bedingt bij de Tuchtcolleges en dat de Tuchtcolleges ook geen vergoeding betalen aan eiseres. Wel ontvangt eiseres een financiële bijdrage van de NOvA. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres deze bijdrage enkel ontvangt omdat zij diensten verleent aan de Tuchtcolleges. De hoogte van de bijdrage is gebaseerd op de jaarlijkse begroting van eiseres en de bijdrage is ook kostendekkend. Zodoende is sprake van een bijdrage die eiseres ontvangt van de NOvA die rechtstreeks verband houdt met haar diensten aan de Tuchtcolleges. Daaraan doet niet af dat er geen rechtstreeks verband is tussen de handelingen van een griffier in een bepaalde zaak en de vergoeding, zoals eiseres stelt. Eiseres staat in feite permanent ter beschikking om waar nodig diensten te verrichten ten behoeve van de Tuchtcolleges. In dat geval is het niet noodzakelijk dat wordt aangetoond dat een betaling betrekking heeft op geïndividualiseerde handelingen van de griffiers.[7] De diensten van eiseres zijn derhalve verricht onder bezwarende titel.
16. Uit het voorgaande volgt dat eiseres diensten onder bezwarende titel verricht, zodat haar diensten zijn belast met omzetbelasting. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij vanwege haar bijzondere rol en doelstelling eigenlijk een verlengstuk is van de Tuchtcolleges en dat zij daarom kan worden beschouwd als een lichaam dat uitsluitend optreedt in de uitvoering van een publieke taak. Het feit dat eiseres uitsluitend ondersteunende diensten verleend aan de Tuchtcolleges maakt niet dat eiseres onderdeel uitmaakt van de Tuchtcolleges. De specifieke juridische regelgeving die geldt voor de Tuchtcolleges geldt niet voor eiseres. Zij handelt zelf niet onder enig specifiek voor haar geldend juridisch regime. Eiseres is derhalve niet aan te merken als een lichaam dat (uitsluitend) optreedt in de uitoefening van een publieke taak.
17. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt nog gewezen op de brief van de Staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) van 1 juni 1999 aan [naam] waarin de Staatssecretaris het standpunt inneemt dat de werkzaamheden die advocaten verrichten uit hoofde van het feit dat zij zitting hebben in één van de bestuursorganen binnen het organisatorisch kader van de NOvA en/of in één van de tuchtrechtspraakcolleges voor advocaten, gelet op de bijzondere grondslag waarop deze werkzaamheden berusten, plaatsvinden buiten het kader van de onderneming van de desbetreffende advocaten. Voorts heeft eiseres gewezen op de brief van een inspecteur van 21 november 2013 aan [naam 2] waarin deze inspecteur zich op het standpunt stelt dat werkzaamheden die advocaten verrichten als bestuursleden of leden van organen van de NOvA plaatsvinden buiten het kader van hun onderneming of de onderneming van hun werkgever. Het standpunt van de Staatssecretaris en het standpunt van de inspecteur zoals verwoord in de voormelde brieven zien op de positie van de advocaat-leden van de Tuchtcolleges en de advocaten die deelnemen aan organen van de NOvA. Hun positie is een andere dan die van eiseres. De situatie genoemd in de brieven is veeleer te vergelijken met de situatie die aan de orde was in het arrest van het Hof van Justitie in de zaak IO[8]. De advocaat-leden en de advocaten die deelnemen aan organen van de NOvA handelen, zoals vergelijkbaar aan het handelen van belanghebbende in de zaak IO, niet in eigen naam, voor eigen rekening of onder eigen verantwoordelijkheid. Zij handelen voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van het Tuchtcollege of het orgaan van de NOvA waarvan zij deel uitmaken. Eiseres daarentegen handelt wel in eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen. Daarom kan eiseres zich niet beroepen op de in de brieven vermelde standpunten van de Staatssecretaris en de inspecteur.
18. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de diensten van eiseres belast zijn met omzetbelasting.
19. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat voor de verzuimboete een aparte procedure loopt en dat de verzuimboete in deze procedure geen onderdeel van het geschil is.
Vergoeding van immateriële schade
20. Ter zitting heeft eiseres verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
21. In onderhavig geval zijn in bezwaar en beroep meerdere zaken van eiseres gezamenlijk behandeld en deze zaken hebben betrekking op hetzelfde onderwerp. Daarom wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor deze zaken tezamen één keer het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. De redelijke termijn vangt aan vanaf de ontvangst van het eerst ingediende bezwaarschrift.[9]
22. Het oudste bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 30 april 2019. Nu de rechtbank uitspraak doet op 9 november 2021, heeft de behandeling van bezwaar en beroep in totaal twee jaar en, afgerond naar boven, zeven maanden geduurd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn van twee jaar kunnen verlengen. De redelijke termijn is dus overschreden met zeven maanden. Eiseres heeft daarom recht op een vergoeding van immateriële schade van in totaal € 1.000 voor alle zaken tezamen. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 30 april 2019 en de uitspraak op bezwaar van 18 september 2020 zijn afgerond naar boven één jaar en vijf maanden verstreken. De termijnoverschrijding komt derhalve geheel voor rekening van verweerder.
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
24. Aangezien de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, bestaat aanleiding het door eiseres betaalde griffierecht alsmede haar in de beroepsfase gemaakte proceskosten te laten vergoeden. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank onderhavige zaken aan als samenhangend nu die zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn geweest. De rechtbank stelt de totaal te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.122 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748, factor 1,5 omdat sprake is van meer dan 4 samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding enkel het gevolg is van de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade).
[2] zie onder meer het arrest Tolsma, C16/93, EU:C:1994:80, punt 14; het arrest Kennemer Golf, C174/00, EU:C:2002:200, punt 39, en het arrest RCI Europe, C37/08, EU:C:2009:507, punt 24
[3] Vgl. HvJ 27 januari 2000, C-23/98, ECLI:EU:C:2000:46 (Heerma).
[4] zie HvJ 8 maart 1988, C-102/86, ECLI:EU:C:1988:120 (Apple and Pear Development Council).
[5] Zie ook HvJ 7 oktober 2010, C-53/09, ECLI:EU:C:2010:590 (Loyalty Management UK) en HvJ 27 maart 2014 , C-151/13, ECLI:NL:XX:2014:129 (Le Rayon d’Or). [6] zie HvJ 13 juni 2002, C-353/00, ECLI:EU:C:2002:369 (Keeping Newcastle Warm), r.o. 25.
[8] HvJ 13 juni 2019, C-420/18, ECLI:EU:C:2019:490 (IO)