ECLI:NL:GHDHA:2022:2679

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
200.292.436/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op vergoeding van kosten van herstel van een printer en schadevergoeding wegens niet kunnen beschikken over de printer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de vergoeding van herstelkosten van een printer en schadevergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van deze printer. [appellant] heeft zijn printer (type Versacamm SP 540i) in bruikleen gegeven aan [geïntimeerde] en vordert nu vergoeding van de herstelkosten en schadevergoeding voor de periode dat hij de printer niet tot zijn beschikking had. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen en [appellant] heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen als 'goed huisvader' niet is nagekomen. Daarnaast wordt vastgesteld dat de bruikleenovereenkomst voor een periode van drie jaar is aangegaan, en dat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt door de printer pas op 16 juni 2020 terug te geven. Ook de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de opbrengst van de verkoop van een andere printer (type Roland VP-300) wordt toegewezen, omdat [appellant] zich eerder bereid had verklaard deze opbrengst aan [geïntimeerde] te betalen. Het hof concludeert dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat hij de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.292.436/01
Zaaknummer rechtbank : 8505779 RL EXPL 20-8255
Arrest van 20 december 2022
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. O. Sahin, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[geïntimeerde], handelend onder de naam [naam] Techniek en handelend onder de naam [naam] Design,
wonend en zaakdoend in [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. C.W. Simonis, kantoorhoudend in Zoetermeer.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over twee printers. De vraag is of [appellant] aanspraak heeft op vergoeding van kosten van herstel van zijn printer en op schadevergoeding omdat hij enige tijd niet heeft kunnen beschikken over deze printer. Ook moet beoordeeld worden of [appellant] gehouden is om de verkoopopbrengst van de printer van [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] te voldoen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 maart 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, van 23 december 2020;
  • het arrest van dit hof van 4 mei 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 juni 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde], met bijlagen.
2.2
Op 13 oktober 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] is op 5 september 2018 in de WSNP toegelaten. Om aan de voorwaarden voor de WSNP te voldoen, is [appellant] gaan werken bij [geïntimeerde]. De - mondelinge - overeenkomst tussen partijen hield in dat [appellant] per 1 december 2018 in loondienst kwam van [geïntimeerde] voor 20 uur per week en dat de winst die hij genereerde met zijn eigen opdrachten zou terugvloeien in zijn eigen bedrijf. Partijen hebben een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden ondertekend.
3.2
[appellant] heeft zijn machines, waaronder een printer (type Versacamm SP 540i), in gebruik gegeven aan [geïntimeerde]. Bovendien heeft [appellant] al zijn materialen in het bedrijfspand van [geïntimeerde] geplaatst. Ook heeft [appellant] zijn bedrijfsauto (een Volkswagen Transporter) voor € 250,- verkocht aan [geïntimeerde]. [appellant] heeft de printer van [geïntimeerde] (type Roland VP-300) aan een derde verkocht en mocht de opbrengst daarvan behouden.
3.3
In maart 2019 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] te kennen gegeven dat hij de samenwerking met [geïntimeerde] wilde beëindigen omdat hij uit de WSNP was. Partijen hebben in maart 2019 herhaaldelijk met elkaar gesproken over de afwikkeling van de samenwerking.
3.4
[appellant] is tot medio april 2019 bij [geïntimeerde] werkzaam geweest.
3.5
[appellant] heeft op 16 juni 2020 zijn printer (type Versacamm SP 540i) teruggekregen van [geïntimeerde].

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft bij dagvaarding van 4 mei 2020 na wijziging van eis gevorderd (in conventie), samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.260,05 exclusief BTW, aan kosten van herstel van de printer (type Versacamm SP 540i), met wettelijke rente, en een bedrag van € 4.982,77 aan schadevergoeding berekend tot de dag van dagvaarding over de periode dat [appellant] die printer niet tot zijn beschikking had.
4.2
[geïntimeerde] heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie), samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [appellant] wordt veroordeeld, primair, om bewijs te leveren van de opbrengst van de printer (type Roland VP-300) en dit bedrag aan [geïntimeerde] te betalen, en subsidiair, om aan [geïntimeerde] de aankoopprijs van die printer ad € 2.350,- te betalen.
4.3
De kantonrechter heeft, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt, en in reconventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.000,-, met wettelijke rente, en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat [appellant] zijn vordering van herstelkosten onvoldoende heeft onderbouwd, dat [geïntimeerde] zich in verband met de vordering van [appellant] tot schadevergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de printer (type Versacamm SP 540i) met recht heeft beroepen op zijn retentierecht ten aanzien van deze printer, en dat [appellant] naar aanleiding van de reconventionele vordering van [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij bereid is om de opbrengst van de printer (type Roland VP-300) van [geïntimeerde] ad € 1.000,- aan [geïntimeerde] te betalen.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het bestreden vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu de veroordeling van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 2.378,80 exclusief BTW aan kosten van herstel van zijn printer, en bedragen van € 5.061,95 exclusief BTW en € 1.494,50 exclusief BTW aan schadevergoeding over de periode dat [appellant] zijn printer niet tot zijn beschikking heeft gehad, met wettelijke rente over de gevorderde bedragen, veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg. Met de grieven klaagt [appellant] over de afwijzing van zijn vorderingen van herstelkosten en schadevergoeding en over de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] inzake betaling van de opbrengst van diens printer.
5.2
[geïntimeerde] heeft de grieven gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

6.Beoordeling in hoger beroep

De kosten van herstel van de printer (type Versacamm SP 540i)

6.1
Tussen partijen staat vast dat [appellant] zijn printer (type Versacamm SP 540i) in bruikleen heeft gegeven aan [geïntimeerde]. Volgens [appellant] was de printer bij het begin van de bruikleen weliswaar toe aan een servicebeurt maar verkeerde hij nog in goede staat. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat er sprake was van achterstallig onderhoud en dat de printer al niet ‘optimaal’ functioneerde bij het begin van de bruikleen, in die zin dat er geen mooie resultaten uit kwamen. Wat daarvan zij, vast staat dat de printer in de periode vanaf het begin van de bruikleen tot medio april 2019 bruikbaar was en feitelijk ook werd gebruikt, en dat de printer niet meer functioneerde toen [appellant] de printer op 16 juni 2020 bij [geïntimeerde] kwam ophalen.
6.2
Uit artikel 7A:1781 lid 1 BW in combinatie met artikel 7A:1784 BW volgt dat degene die een zaak in bruikleen ontvangt (de gebruiker) aansprakelijk kan zijn voor schade aan de geleende zaak wanneer hij zijn verplichting om als een ‘goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen niet is nagekomen. Indien de zaak echter alleen ten gevolge van het gebruik waartoe de zaak geleend is, en buiten schuld van de gebruiker, in waarde vermindert, is de gebruiker daarvoor niet aansprakelijk. Op [appellant] rust de stelplicht en de bewijslast van stellingen waaruit volgt dat [geïntimeerde] zijn verplichting om als een ‘goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen niet is nagekomen.
6.3
[appellant] heeft gesteld dat hij vermoedt dat [geïntimeerde] de printer tijdens de bruikleenperiode niet naar behoren heeft gebruikt en verplaatst. De printer is vermoedelijk niet voortdurend op het lichtnet aangesloten geweest. Het is noodzakelijk dat de printer voortdurend op het lichtnet aangesloten is omdat de printer elke dag automatisch aanslaat en zichzelf reinigt. Als dat een paar dagen niet is gebeurd, kan de inkt stollen en de printer verstopt raken. Op foto’s en video’s gemaakt op de dag van ophalen van de printer is te zien dat inkt over en door de printer is gelopen, en dat de uitgelopen inkt ingedroogd is. Dat duidt op een verticale verplaatsing geruime tijd vóór de ophaaldatum, aldus [appellant]. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist.
6.4
In het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] zijn verplichting om als een ‘goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen niet is nagekomen. [appellant] heeft niet onderbouwd gesteld wat de oorzaak is van het feit dat de printer op 16 juni 2020 niet meer functioneerde. Wanneer de printer defect of beschadigd is geraakt terwijl deze in het bezit van [geïntimeerde] was, betekent dit op zichzelf niet dat [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk is. [appellant] heeft met het enkele vermoeden dat de printer door [geïntimeerde] tijdens de bruikleenperiode niet naar behoren is gebruikt en verplaatst, onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat [geïntimeerde] zijn verplichting om als een ‘goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de printer te zorgen niet is nagekomen. Daarom is [geïntimeerde] niet aansprakelijk voor de kosten van herstel van de printer. Grief I faalt.
Schadevergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de printer (type Versacamm SP 540i)
6.5
Uit artikel 7A:1777 BW volgt dat de gebruiker de geleende zaak dient terug te geven nadat hij van de geleende zaak gebruik heeft gemaakt of nadat een bepaalde tijd is verstreken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben beide partijen verklaard dat zij geen expliciete afspraken hebben gemaakt over de duur van de bruikleenovereenkomst.
6.6
Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een overeenkomst aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex)). Ook na de contractsluiting gelegen omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover deze een aanwijzing vormen hoe een partij bij de contractsluiting de verklaringen en gedragingen van de ander heeft opgevat.
6.7
Het hof is van oordeel dat de bruikleenovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze is aangegaan voor een periode van drie jaar. Daartoe overweegt het hof het volgende.
6.8
Vast staat dat partijen uitsluitend met elkaar zijn gaan samenwerken omdat [appellant] in de WSNP was toegelaten. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij bij de start van de samenwerking tussen partijen de printer heeft meegebracht naar [geïntimeerde] en dat de afspraak was dat hij die weer mee zou nemen als hij bij [geïntimeerde] weg zou gaan. Daarbij heeft hij verklaard dat hij uitging van een periode van drie jaar, dat is de gebruikelijke periode van een WSNP-schuldsanering.
6.9
[geïntimeerde] heeft een en ander bevestigd en toegelicht dat [appellant] in ruil voor het in bruikleen geven van zijn printer de printer van [geïntimeerde] mocht verkopen en de opbrengst daarvan mocht houden. Ook heeft [geïntimeerde] [appellant] een bedrijfsauto ter beschikking gesteld die [appellant] in beperkte mate ook privé mocht gebruiken. Hij heeft onweersproken gesteld, met verwijzing naar de als productie 2 bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van zijn echtgenote [echtgenote], dat zijn echtgenote verrast was toen [appellant] haar in maart 2019 vertelde dat hij de samenwerking met [geïntimeerde] wilde beëindigen omdat hij alweer uit de schuldsanering was. Omdat [geïntimeerde] had gerekend op een periode van drie jaar, wilde hij afspraken met [appellant] maken over (onder meer) de beide printers. Daarover, en over andere kwesties in verband met de afwikkeling van de samenwerking tussen partijen, hebben partijen in maart 2019 en daarna herhaaldelijk met elkaar gesproken of geappt.
6.1
Het hof is van oordeel dat beide partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs hebben mogen uitgaan van een bruikleenovereenkomst voor een periode van drie jaar. [geïntimeerde] mocht [appellant] daaraan houden en hoefde redelijkerwijs niet te verwachten dat [appellant] binnen die periode de printer zou terugvragen. Uit het feit dat partijen vanaf maart 2019 herhaaldelijk met elkaar contact hebben gehad over de afwikkeling van de onderlinge samenwerking blijkt dat ook [appellant] ervan uitging dat hij de bruikleenovereenkomst niet, althans niet zonder meer, eenzijdig eerder dan na ommekomst van de overeengekomen duur kon beëindigen.
6.11
[appellant] heeft in de memorie van grieven, randnummer 47, gesteld dat de duur van de bruikleenovereenkomst is overeengekomen tot [het hof leest: gesteld op] de duur van het dienstverband. Voor zover [appellant] daarmee bedoeld heeft te stellen dat de bruikleenovereenkomst is geëindigd op het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten einde is gekomen, dus in of omstreeks maart/april 2019, heeft hij deze stelling onvoldoende toegelicht gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] en tegen de achtergrond van wat hiervoor in r.o. 6.7 tot en met 6.10 is overwogen. Het hof gaat daarom aan deze stelling voorbij.
6.12
Ten overvloede overweegt het hof dat tussen overeenkomsten en de prestaties die krachtens die overeenkomsten moeten worden verricht, een zodanig nauwe feitelijke verbondenheid en economische samenhang kan bestaan dat de verschillende rechtsverhoudingen in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld en afgewikkeld. Die verbondenheid en samenhang kunnen meebrengen dat de beëindiging van de ene overeenkomst tot gevolg heeft dat de andere overeenkomst evenmin in stand kan blijven. [appellant] heeft echter niet gesteld dat in dit geval sprake is van dergelijke samenhangende overeenkomsten. Daarom komt het hof niet toe aan een beoordeling daarvan.
6.13
[appellant] heeft gesteld dat in de gesprekken die hij in maart 2019 met [geïntimeerde] en/of [echtgenote] heeft gevoerd is afgesproken dat hij de printer kon meenemen. [geïntimeerde] heeft dit, met verwijzing naar de als productie 2 bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van zijn echtgenote, gemotiveerd betwist. Volgens [geïntimeerde] is in die gesprekken niets afgesproken over de teruggave van de printer. Wel is volgens hem gesproken over een vergoeding van € 1.000,- die [appellant] aan [geïntimeerde] zou betalen voor de printer van [geïntimeerde], en over het overschrijven van de Volkswagen Transporter.
6.14
[appellant] heeft zich in dit verband beroepen op geluidsopnames die hij heeft gemaakt van deze gesprekken en die hij als productie 8 bij memorie van grieven heeft overgelegd. [appellant] heeft geen transcript van deze geluidsopnames overgelegd, en heeft evenmin concreet gesteld op welke fragmenten van de geluidsopnames hij zich beroept, en in welk verband. Ook heeft [appellant] verzuimd om te vermelden op welke momenten van de geluidsopnames de volgens hem relevante fragmenten te horen zijn. [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
6.15
Een als productie overgelegde ter zake dienende geluidsopname dient het hof in beginsel als bewijsmiddel in zijn beoordeling te betrekken indien dit bewijs redelijkerwijs kenbaar is voor de wederpartij en het hof. Uit de memorie (of akte) waarbij de productie wordt overgelegd, mede in verband met de eerdere gedingstukken, moet voldoende kenbaar zijn dat de betrokken partij de inhoud van die geluidsopname als bewijs naar voren wil brengen en moet voldoende duidelijk blijken welk bewijs aldus wordt geleverd. Van [appellant] had dus verwacht mogen worden dat hij bij de memorie van grieven een transcript van de geluidsopnames had overgelegd, en dat hij daarin had vermeld op welke fragmenten van de geluidsopnames hij zich beroept en in welk verband. Ook had [appellant] behoren te vermelden op welke momenten van de geluidsopnames de volgens hem relevante fragmenten te horen zijn. Omdat [appellant] dit alles heeft nagelaten, zal het hof aan de geluidsopnames voorbijgaan en als vaststaand aannemen dat partijen in de gesprekken in maart 2019 niet tot overeenstemming zijn gekomen inzake teruggave van de printer van [appellant].
6.16
Uitgaande van een bruikleenovereenkomst van drie jaar vanaf 1 december 2018 die niet tussentijds is beëindigd, valt geen moment aan te wijzen vóór de datum waarop [geïntimeerde] de printer aan [appellant] heeft teruggegeven (16 juni 2020), waarop [geïntimeerde] gehouden was om de printer terug te geven en daarmee in verzuim is geraakt. [geïntimeerde] is dus niet op enigerlei wijze tekortgeschoten en daarom is hij niet aansprakelijk voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden wegens het niet kunnen gebruiken van de printer.
6.17
Ten overvloede overweegt het hof dat, voor zover [appellant] op enig moment vóór 16 juni 2020 een opeisbare vordering tot teruggave van de printer heeft gehad, [geïntimeerde] zich ingevolge artikel 3:290 BW gelezen in samenhang met artikel 6:52 BW rechtmatig heeft beroepen op een retentierecht met betrekking tot de printer. Vast staat dat [appellant] vanaf medio april 2019 nog zaken van [geïntimeerde], waaronder de sleutel van het bedrijf van [geïntimeerde], de Volkswagen Transporter en - vanaf 13 mei 2019 - een postpakket, onder zich heeft gehouden. De vordering van [geïntimeerde] tot teruggave van deze zaken was opeisbaar en er heeft voldoende samenhang bestaan tussen deze vordering en de eventuele verplichting van [geïntimeerde] tot afgifte van de printer.
6.18
Het hof concludeert dat bij het vroegtijdig einde van de samenwerking tussen partijen een patstelling is ontstaan en partijen er niet in zijn geslaagd om in gezamenlijk overleg alomvattende afspraken te maken over alle betrokken machines en materialen. Dat daardoor [appellant] geruime tijd niet de beschikking heeft gehad over zijn printer blijft gezien hetgeen hiervoor is overwogen voor zijn rekening en risico. Grief II faalt eveneens.
De opbrengst van de verkoop van de printer (type Roland VP-300)
6.19
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in reconventie (onder meer) gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om de opbrengst van de printer (type Roland VP-300) aan [geïntimeerde] te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft [appellant] zich bereid verklaard om de opbrengst van € 1.000,- aan [geïntimeerde] te betalen. Deze vordering is vervolgens door de kantonrechter toegewezen.
6.2
In hoger beroep voert [appellant], primair, tot zijn verweer aan dat [geïntimeerde] de printer aan hem heeft geschonken en, subsidiair, dat tussen partijen in maart 2019 is afgesproken dat zij ‘quitte staan’. [appellant] heeft zich in dit verband opnieuw beroepen op de geluidsopnames die hij heeft gemaakt van de gesprekken in maart 2019 en die hij als productie 8 bij memorie van grieven heeft overgelegd. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist.
6.21
Zoals hiervoor in r.o. 6.14 en 6.15 reeds is overwogen, dient het hof een als productie overgelegde ter zake dienende geluidsopname in beginsel als bewijsmiddel in zijn beoordeling te betrekken indien dit bewijs redelijkerwijs kenbaar is voor de wederpartij en het hof. Omdat [appellant] heeft nagelaten om een transcript van de geluidsopnames over te leggen en te vermelden op welke fragmenten van de geluidsopnames hij zich beroept in verband met dit verweer, en ook niet heeft vermeld op welke momenten van de geluidsopnames de volgens hem voor dit verweer relevante fragmenten te horen zijn, geldt ook voor dit verweer dat het hof aan de geluidsopnames zal voorbijgaan. Omdat [appellant] zijn verweer niet nader onderbouwd heeft, slaagt grief III niet.
6.22
Partijen hebben geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Aan hun bewijsaanbiedingen komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat die aanbiedingen, als niet ter zake dienend, worden gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
6.23
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 23 december 2020;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 338,- aan verschotten en € 2.361,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, M.D. Ruizeveld en G.J.J. Heerma van Voss en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.