ECLI:NL:GHDHA:2022:2640

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
BK-21/00993
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking en WOZ-waarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard een informatiebeschikking heeft genomen. De Heffingsambtenaar had belanghebbende verzocht om inlichtingen te verstrekken ten behoeve van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), maar belanghebbende heeft hieraan geen gehoor gegeven. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking terecht is genomen, omdat belanghebbende niet voldeed aan zijn verplichtingen om gegevens te verstrekken die van belang zijn voor de belastingheffing. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de Heffingsambtenaar ook in de bezwaarfase een informatiebeschikking kan nemen. Het Hof stelt dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de WOZ-waarde en dat de Heffingsambtenaar zich aan de wettelijke bepalingen heeft gehouden. Belanghebbende krijgt een termijn van vier weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak is gedaan op 13 december 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00993

Uitspraak van 13 december 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 23 augustus 2021, nummer ROT 20/760.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2018 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld (de WOZ-beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de WOZ-beschikking een bezwaarschrift ingediend. De Heffingsambtenaar heeft op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) belanghebbende verzocht om inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende heeft aan dat verzoek om inlichtingen geen gehoor gegeven. De Heffingsambtenaar heeft daarop een informatiebeschikking genomen.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 134 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 28 oktober 2022 een nader stuk ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 november 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. In dat kader heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 9 april 2019 belanghebbende verzocht om het ‘Inlichtingenformulier secundaire objectkenmerken’ (IFSO-formulier) in te vullen en te ondertekenen. Dit formulier was bij de brief gevoegd. In de brief worden de mogelijkheden voor een hoorzitting vermeld en wordt voorts opgemerkt dat indien belanghebbende in zijn bezwaarschrift om aanvullende informatie heeft gevraagd, zoals grondstaffels, dit tijdens de hoorzitting ter inzage zal worden gelegd.
2.2.
In het IFSO-formulier zijn de volgende vragen opgenomen:
Binnen
Wanneer is voor het laatst de keuken vervangen
afgelopen 10 jaar / tussen 10 en 20 jaar geleden / meer dan 20 jaar geleden
Wanneer is de badkamer voor het laatst vervangen
afgelopen 10 jaar / tussen 10 en 20 jaar geleden / meer dan 20 jaar geleden
Van wat voor materiaal zijn de plafonds gemaakt
gips / zachtboard / gedeeltelijk zachtboard / schrootjes / anders, namelijk:
De wandafwerking bestaat voornamelijk uit
stucwerk / behang / schrootjes /anders, namelijk:
Hoe is de zolder bereikbaar
geen zolder aanwezig / vaste trap / vlizotrap of ladder
Is er asbest in de woning aanwezig
nee / ja namelijk:
Installaties
Hoe wordt de woning verwarmd
cv / gaskachels
Wat voor warmwatervoorziening heeft u
combiketel / geiser of boilers
Hoeveel zekeringen heeft de elektrische installatie
Is de waterleiding van lood
ja / nee / onbekend
Constructie en onderhoud
Wanneer is het houtwerk en kozijnen aan de buitenkant voor het laatst geschilderd
afgelopen 5 jaar / tussen 5 en 10 jaar geleden / tussen 10 en 15 jaar geleden / langer dan 15 jaar geleden
Bevat het houtwerk aan de buitenkant rotte plekken
nee / enkele plekken / een groot deel is rot
Van wat voor materiaal is het grootste deel van de kozijnen gemaakt
hout / hardhout / aluminium / kunststof
Hebben de kozijnen rotte plekken
nee / enkele plekken / een groot deel is rot
Is de woning voorzien van dubbel glas. Indien deels geef aan welke delen (bijvoorbeeld alleen begane grond)
ja / nee / deels namelijk:
Is het dak geïsoleerd ?
nee / gedeeltelijk / geheel
Heeft de gevel scheuren
nee / enkele kleine scheurtjes / meerdere en/of grote scheuren
Overige kenmerken
Hoe is naar uw mening de algehele toestand van de woning te omschrijven
zeer goed / boven gemiddeld / gemiddeld / minder dan gemiddeld / slecht
Zijn er nog andere zaken die van invloed zijn op de waarde van uw woning
nee / ja, namelijk (eventueel op extra papier aanvullen):”
2.3.
In de uitleg bij het IFSO-formulier is onder meer het volgende opgenomen:

“Wat is het IFSO en waarom zijn de gevraagde gegevens van belang

Op het IFSO worden gegevens gevraagd die van belang kunnen zijn bij het vaststellen van de WOZ-waarde van uw woning. (…)
Met de secondaire gegevens worden de gegevens bedoeld die niet vanuit dossiers of van buitenaf kunnen worden vastgesteld. Zaken die iemand alleen kan weten die uw woning van binnen heeft gezien. Dit zijn de gegevens die op dit moment van u worden gevraagd. Over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat een woning in een gemiddelde toestand verkeerd. Het kan echter zijn dat er meer duidelijkheid noodzakelijk is over de stand van zaken van de secondaire kenmerken. Door het invullen van het IFSO wordt voorkomen dat u en de gemeente extra moeite moet doen om de gegevens te verkrijgen. U hoeft wellicht geen vrij te nemen voor een inpandige opname van een taxateur en de gemeente kan de tijd van de taxateur besteden aan zo snel mogelijk afhandelen van de bezwaren en extra controles op de volgende WOZ-waarde.
Het is mogelijk dat naar aanleiding van de gegevens die u heeft aangeleverd er alsnog een inpandige opname noodzakelijk is. Dit bezoek wordt altijd vooraf aangekondigd en, indien mogelijk, wordt het bezoek in samenspraak met u afgesproken.

Wie krijgt het verzoek om een IFSO in te vullen

Op het moment dat er twijfel ontstaat of de secondaire kenmerken die bij de gemeente geregistreerd staan nog wel juist zijn zal u worden gevraagd om het IFSO in te vullen. Ook is het mogelijk dat er meer zekerheid moet worden verkregen of de secondaire kenmerken wel in gemiddelde toestand verkeren. Een voorbeeld hiervoor is als er middels een gemachtigde bezwaar tegen de WOZ-waarde is ingediend. De gemachtigde heeft vaak geen kennis van de toestand van uw woning terwijl dit voor de bezwaarprocedure wel van belang is. Aangezien de gemeente u in dit soort procedures ook niet rechtstreeks mag benaderen worden de gegevens middels het IFSO opgevraagd.

Is het verplicht om het IFSO in te vullen?

Ja, het is wettelijk verplicht om de gemeente gegevens te verstrekken indien daar om wordt gevraagd. Indien niet aan het verzoek tot verstrekken van gegevens tegemoet wordt gekomen wordt er een informatiebeschikking genomen. Hiermee wordt een zogenaamde omgekeerde en verzwaarde bewijslast van kracht. Dit betekend dat u in eventuele vervolgprocedures moet aantonen dat de secondaire kenmerken in een andere toestand verkeren dan waar de gemeente vanuit gaat.”
2.4.
Belanghebbende heeft de gevraagde inlichtingen niet verstrekt. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 21 mei 2019 een informatiebeschikking genomen. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Informatiebeschikking

Ik neem hierbij een informatiebeschikking. Dit houdt in dat bij een eventueel verschil van mening over de hoogte van de WOZ-waarde een omgekeerde en verzwaarde bewijslast geldt. U dient in dat geval aan te tonen waarom de WOZ-waarde te hoog is. Normaal toont de gemeente aan dat de WOZ-waarde juist is vastgesteld.

Alsnog toesturen

Ik verzoek u om de gevraagde gegevens alsnog binnen twee weken op te sturen. De omgekeerde bewijslast zal in dat geval komen te vervallen. Een nieuw exemplaar van het IFSK [
Hof: bedoeld is: IFSO] is als bijlage bij deze brief gevoegd.”
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Op 31 oktober 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 december 2019 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. In geschil is of verweerder in de bezwaarfase de informatiebeschikking mocht nemen
en of hij in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. Op grond van artikel 47, aanhef en onder a van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan verweerder de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
Op grond van artikel 52a, eerste lid van de AWR kan, wanneer met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, AWR, verweerder dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatie-beschikking). Verweerder wijst in de informatiebeschikking op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 25, derde lid van de AWR.
Artikel 30, eerste lid van de Wet WOZ verklaart met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de AWR van overeenkomstige toepassing.
6. Eiser stelt dat verweerder het recht om een informatiebeschikking te nemen heeft verspeeld door hem niet om inlichtingen te verzoeken voordat de WOZ-beschikking is genomen. Verweerder mag dan niet alsnog in de bezwaarfase een informatieschikking nemen, aldus eiser. Volgens verweerder is dat niet het geval waarbij hij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895 (hierna: het arrest van de Hoge Raad).
6.1.
Volgens het arrest van de Hoge Raad blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 52a van de AWR dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de onderzoeksbevoegdheden van verweerder in de bezwaarfase te beperken. Ook dan gelden de bevoegdheden van verweerder in bezwaar onverkort (zie onder andere ook de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10521).
6.2.
Gelet op het voorgaande is het verweerder dan ook toegestaan in de bezwaarfase een informatiebeschikking ten aanzien van eisers onroerende zaak te nemen. De rechtbank verwerpt daarom eisers stelling dat de informatiebeschikking alleen kon worden genomen voordat de beschikking werd opgelegd. Dat artikel 30, eerst lid van de Wet WOZ geen betrekking zou hebben op de bezwaarprocedure, blijkt niet uit de wet.
Ook in de door eiser aangevoerde omstandigheid dat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking vaststelt zonder voorafgaande aangifte door de belastingplichtige, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ verklaart artikel 52a van de AWR van overeenkomstige toepassing zonder nadere voorwaarden te stellen aan de toepassing daarvan.
6.3.
Eiser betoogt dat verweerder heeft nagelaten om de stukken, die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, zoals het taxatieverslag, de grondstaffel en de waarde-matrix, over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daartoe niet verplicht in deze procedure over de informatiebeschikking. De door eiser gevraagde stukken hebben namelijk betrekking op de WOZ-procedure. De stelling van eiser dat het formulier pas moet worden ingevuld nadat verweerder de gevraagde stukken heeft overgelegd, vindt geen steun in het recht. De verwijzing naar Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7246, treft dan ook geen doel.
6.4.
Ook betwist eiser dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze stelling kan eiser niet baten, omdat de toekenning van de KOUDVL-factoren invloed kan hebben op de hoogte van de WOZ-waarde. Eiser betoogt verder dat het formulier zonder enige reden naar hem is verzonden. Ter zitting heeft verweerder deze stelling gemotiveerd betwist en verklaart dat het formulier alleen wordt verstuurd als daartoe aanleiding bestaat. Mede gelet op het feit dat eiser ter zitting zelf heeft verklaard dat hij in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd dat de uitstraling van de onroerende zaak slechter is dan die van de vergelijkingsobjecten, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan verweerders verklaring. Anders dan eiser stelt, is daarom geen sprake van een ‘fishing expedition’.
7. Eiser voert verder aan dat de informatiebeschikking leidt tot een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, misbruik van recht en het fair play beginsel.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat het vaststellen van een informatiebeschikking tijdens de bezwaarfase onder omstandigheden in strijd kan zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7.2.
Verweerder heeft zich aan de wettelijke bepalingen gehouden en zoals hierboven al is geoordeeld is het toegestaan om in de bezwaarfase om informatie te vragen en eventueel een informatiebeschikking te nemen. Verweerder maakt dus gebruik van de wettelijke mogelijkheden en hij doet dat naar het oordeel van de rechtbank niet op een onredelijke manier. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn ook niet gesteld of gebleken. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van recht is dan ook geen sprake.
De stelling dat geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast omdat een WOZ-bezwaar is gericht op belastingverlaging, treft geen doel. Het arrest waar eiser naar verwijst ziet namelijk op aftrekposten in de aangifte, waar de bewijslast al op belanghebbende rust. Verweerder heeft daarom niet gehandeld in strijd met het fair play-beginsel. De rechtbank is van schending van enig ander rechtsbeginsel niet gebleken.
8. Slotsom is dus dat verweerder, gelet op wat hiervoor onder 6 en 7 is overwogen, de informatiebeschikking kon nemen, zodat het beroep daarom ongegrond is.
9. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130 (rechtsoverweging 3.3.4) brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat eiser nu nog wel een termijn moet worden gegund om de gevraagde informatie te verstrekken. Als de informatie alsnog binnen de gegeven termijn wordt verstrekt blijft de informatiebeschikking in stand, maar blijft de omkering en verzwaring van de bewijslast (met betrekking tot de toestand van de woning en de vragen van het formulier) achterwege. De rechter in de eventuele procedure over de WOZ-waarde kan dan beoordelen of de verzochte informatie alsnog is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, derde lid, en 27e, eerste lid van de AWR gegeven voorschriften buiten toepassing moeten blijven.
De rechtbank zal eiser daarom een termijn van vier weken geven om alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.
10. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase een informatiebeschikking mocht nemen en of hij in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de informatiebeschikking. Tevens concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Verstrekken van stukken
5.1.
Belanghebbende stelt op grond van artikel 40 Wet WOZ dat de Heffingsambtenaar heeft nagelaten om de stukken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde in de bezwaarfase te verstrekken. Hij noemt hierbij de matrix, alle verkoopcijfers die in het kader van de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd, de grondstaffel, indexatiegegevens en de iWOZ-rapportage van het onderhavige object. Volgens belanghebbende is deze informatie noodzakelijk om het IFSO-formulier goed te kunnen invullen. Wat ook zij van de reikwijdte van artikel 40 Wet WOZ ten aanzien van het verstrekken van stukken (vgl. Hof Den Haag 4 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:882), het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar niet verplicht is om gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde WOZ-waarde te verstrekken in een procedure over een informatiebeschikking. Die stukken hebben immers geen betrekking op deze procedure, maar kunnen hoogstens van belang zijn in een eventuele procedure over de WOZ-beschikking. Anders dan belanghebbende stelt, ziet het Hof niet in dat belanghebbende die stukken nodig heeft om de vragen te kunnen beantwoorden. Op grond van artikel 47, lid 1, onderdeel a, AWR in verbinding met artikel 49, lid 1, AWR moeten immers alle in het IFSO-formulier gestelde vragen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden beantwoord.
Informatiebeschikking
5.2.1.
Artikel 47, lid 1, onderdeel a, AWR schrijft voor dat een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Op grond van artikel 49, lid 1, AWR moeten de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de inspecteur en binnen een door de hem gestelde termijn.
5.2.2.
Uit artikel 52a AWR volgt dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de voornoemde verplichtingen van artikel 47, lid 1, onderdeel a, AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking). Hierbij is de inspecteur verplicht om te wijzen op de gevolgen van het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking.
5.2.3.
Artikel 30, lid 1, Wet WOZ verklaart met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV, de artikelen 1, lid 3, 5, lid 1, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 AWR van overeenkomstige toepassing. Voor ‘de inspecteur’ moet in dit verband dus ‘de Heffingsambtenaar’ worden gelezen.
5.3.
Vast staat dat de Heffingsambtenaar naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende op 9 april 2019 aan belanghebbende heeft verzocht om door middel van het IFSO-formulier aanvullende informatie te verschaffen over de woning. In het formulier worden concrete vragen gesteld die met name zien op de kwaliteit (K), het onderhoud (O), de uitstraling (U), de doelmatigheid (D), de voorzieningen (V) en de ligging (L) van de woning. Het Hof is van oordeel dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. De gevraagde informatie kan immers worden gebruikt voor de toekenning van de waarden van de zogenoemde KOUDVL-factoren. Deze factoren hebben invloed op de hoogte van de WOZ-waarde. Deze waarde wordt in tal van belastingwetten gehanteerd als grondslag voor de belastingheffing, te denken valt bijvoorbeeld aan het eigenwoningforfait, de vermogensrendementsheffing en de erfbelasting. De Heffingsambtenaar heeft daar in de uitleg bij het IFSO-formulier ook terecht op gewezen. Daarom is geen sprake van een ‘fishing expedition’. Aangezien belanghebbende naar aanleiding van het IFSO-formulier geen inlichtingen heeft verstrekt, heeft belanghebbende niet voldaan aan de in artikel 47, lid 1, onderdeel a, AWR opgenomen verplichting.
5.4.1.
Belanghebbende betoogt dat de Heffingsambtenaar hem niet om inlichtingen heeft verzocht voordat hij de WOZ-beschikking nam en dat de Heffingsambtenaar hierdoor niet alsnog in de bezwaarfase de in het geding zijnde informatiebeschikking kan nemen. Volgens belanghebbende is hier sprake van een andere situatie dan in het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, ECLI:NL:2015:2895, BNB 2016/4. In dat geval had de inspecteur ook in de bezwaarfase voor het eerst een informatiebeschikking genomen, maar was, anders dan in dit geval, in de fase van aanslagregeling reeds tevergeefs verzocht om inlichtingen.
5.4.2.
In het voornoemde arrest overwoog de Hoge Raad dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 52a AWR niet blijkt dat de indieners van het wetsvoorstel hebben beoogd de onderzoeksbevoegdheden van de inspecteur, in dit geval de Heffingsambtenaar, in de bezwaarfase te beperken. Daarom is het de inspecteur toegestaan in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen, ook als hij al voorafgaande aan de aanslagregeling belanghebbende heeft gewezen op zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR maar de aanslag heeft opgelegd zonder ter zake van het niet-voldoen aan die verplichtingen een informatiebeschikking te hebben genomen, aldus de Hoge Raad.
5.4.3.
In dit geval heeft de Heffingsambtenaar voorafgaand aan het nemen van de WOZ- beschikking niet om inlichtingen verzocht. Het Hof ziet, gelet op het arrest van de Hoge Raad 2 oktober 2015, niet in waarom de Heffingsambtenaar dan in de fase van bezwaar tegen de WOZ-beschikking geen inlichtingen meer zou mogen vragen. Voor zover belanghebbende betoogt dat het systeem van de Wet WOZ meebrengt dat informatie voorafgaand aan het nemen van de WOZ-beschikking moet worden opgevraagd in plaats van tijdens de bezwaarfase, faalt dat betoog omdat dit geen steun vindt in de tekst van de wet en in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Artikel 30, lid 1, Wet WOZ verklaart immers artikel 52a AWR van toepassing zonder nadere voorwaarden te stellen aan de toepassing van dit artikel.
5.4.4.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende voorts gewezen op de gevolgen van het niet beantwoorden van de vragen uit het IFSO-formulier en de gevolgen van het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, zodat ook in zoverre is voldaan aan de voorwaarden van artikel 52a AWR.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.5.
Op grond van hetgeen is overwogen in 5.4.1 tot en met 5.4.4 faalt de stelling van belanghebbende dat de Heffingsambtenaar misbruik van zijn bevoegdheid maakt. De stelling dat de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt het Hof evenmin. Belanghebbende heeft betoogd dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het ‘fair play’-beginsel zijn geschonden, omdat de Heffingsambtenaar pas in de bezwaarfase om inlichtingen heeft gevraagd en het nemen van een informatiebeschikking alleen als noodgreep is toegestaan. Deze klacht faalt eveneens op grond van hetgeen hiervoor in 5.4.1 tot en met 5.4.4 is overwogen. Verder is gesteld noch gebleken dat de Heffingsambtenaar buiten de in die overwegingen bedoelde wettelijke bevoegdheid is getreden. Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur, omdat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals aan de orde bij het verzwijgen van buitenlandse bankrekeningen. Het Hof ziet niet in waarom de Heffingsambtenaar in dit geval zou moeten afzien van het gebruik van een hem ten dienste staande wettelijke bevoegdheid en waarom dat gebruik in strijd zou komen met het verbod van willekeur. Feiten en omstandigheden die tot dat oordeel kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken. Dat de Heffingsambtenaar een, zoals belanghebbende stelt, laagdrempeliger vorm van communicatie had kunnen kiezen, kan zo zijn maar doet aan voormeld oordeel niet af.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Heffingsambtenaar de informatiebeschikking terecht heeft genomen.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.
Nieuwe termijn
5.8.
Het Hof zal belanghebbende, conform artikel 27e, lid 2, AWR in verbinding met artikel 27h, lid 2, AWR, een termijn stellen voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen. Die termijn wordt gesteld op vier weken, te rekenen vanaf de dag waarop het Hof uitspraak doet.

Proceskosten

Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- stelt belanghebbende een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dagtekening van deze uitspraak, om alsnog de in de informatiebeschikking gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, Chr.Th.P.M. Zandhuis en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.