ECLI:NL:GHARL:2020:10521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
20/00313
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen was afgegeven aan belanghebbende, [X] [Z]. De informatiebeschikking was genomen omdat belanghebbende geen inlichtingen had verstrekt die nodig waren voor de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met betrekking tot de WOZ-beschikking van zijn woning aan [a-straat] 24 te [Z]. De heffingsambtenaar had belanghebbende verzocht om informatie over de staat van de woning, maar deze had hieraan geen gehoor gegeven. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase een informatiebeschikking mocht nemen, ook al was er voorafgaand aan de WOZ-beschikking geen verzoek om inlichtingen gedaan. Het Hof benadrukte dat de wet niet vereist dat informatie voorafgaand aan de WOZ-beschikking moet worden opgevraagd. Belanghebbende betoogde dat de informatiebeschikking niet proportioneel was en dat de heffingsambtenaar in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld. Het Hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven. Belanghebbende kreeg een termijn van zes weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00313
uitspraakdatum: 15 december 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 17 december 2019, nummer UTR 19/2766, ECLI:NL:RBMNE:2019:6479, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Huizen(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven ten aanzien van de WOZ-beschikking per waardepeildatum 1 januari 2018 van de woning [a-straat] 24 te [Z] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020 via een videoverbinding.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZ‑beschikking) en daarbij de waarde van [a-straat] 24 in [Z] per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking.
2.2.
Bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar op grond van artikel 47 AWR belanghebbende verzocht inlichtingen te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende daarvoor een formulier, het Inlichtingen Formulier Secondaire Kenmerken (hierna: het formulier), toegestuurd en een termijn van vier weken gegeven voor het verstrekken van de inlichtingen. In het formulier wordt het volgende gevraagd:
Binnen
Wanneer is voor het laatst de keuken vervangen
afgelopen 10 jaar/ tussen 10 en 20 jaar geleden / meer dan 20 jaar geleden
Wanneer is de badkamer voor het laatst vervangen
afgelopen 10 jaar/ tussen 10 en 20 jaar geleden / meer dan 20 jaar geleden
Van wat voor materiaal zijn de plafonds gemaakt
gips/ zachtboard / gedeeltelijk zachtboard / schrootjes / anders, namelijk:
De wandafwerking bestaat voornamelijk uit
stucwerk / behang / schrootjes / anders, namelijk:
Hoe is de zolder bereikbaar
geen zolder aanwezig / vaste trap/ vlizotrap of ladder
Is er asbest in de woning aanwezig
nee / ja namelijk:
Installaties
Hoe wordt de woning verwarmd
cv / gaskachels
Wat voor warmwatervoorziening heeft u
combiketel/ geiser of boilers
Hoeveel zekeringen heeft de elektrische installatie
Is de waterleiding van lood
ja / nee / onbekend
Constructie en onderhoud
Wanneer is het houtwerk en kozijnen aan de buitenkant voor het laatst geschilderd
afgelopen 5 jaar / tussen 5 en 10 jaar geleden / tussen 10 en 15 jaar geleden / langer dan 15 jaar geleden
Bevat het houtwerk aan de buitenkant rotte plekken
nee/ enkele plekken / een groot deel is rot
Van wat voor materiaal is het grootste deel van de kozijnen gemaakt
hout / hardhout / aluminium / kunststof
Is de woning voorzien van dubbel glas.
Indien deels geef aan welke delen (bijvoorbeeld alleen begane grond)
ja / nee / deels namelijk:
Is het dak geïsoleerd ?
nee / gedeeltelijk / geheel
Heeft de gevel scheuren
nee/ enkele kleine scheurtjes/ meerdere en/of grote scheuren
Overige kenmerken
Hoe is naar uw mening de algehele toestand van de woning te omschrijven
zeer goed / boven gemiddeld / gemiddeld / minder dan gemiddeld / slecht
Zijn er nog andere zaken die van invloed zijn op de waarde van uw woning
nee / ja, namelijk (eventueel op extra papier aanvullen):
2.3.
Belanghebbende heeft de gevraagde inlichtingen niet verstrekt. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar de informatiebeschikking genomen. De informatiebeschikking vermeldt:

Informatiebeschikking
Hierbij neem ik een informatiebeschikking ten aanzien van de punten waarom informatie is gevraagd inzake [a-straat] 24 ten laste van [X] . De informatiebeschikking is van toepassing op de WOZ-waarde van het belastingjaar waartegen bezwaar is ingediend en twee jaar daarna.
Gevolgen informatiebeschikking
De informatiebeschikking heeft voor het grootste deel betrekking op de inpandige toestand van de woning. Indien u of belanghebbende het niet eens is met het standpunt dat de Gemeente Huizen hierover inneemt is er een omgekeerde en verzwaarde bewijslast van kracht. Het is dan aan u of aan de belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat de toestand van de woning niet overeenkomt met datgene waar de gemeente vanuit gaat.
Alsnog informatie verstrekken
Bijgaand is nogmaals het formulier secondaire objectkenmerken bijgesloten. Ik verzoek u deze alsnog in te (laten) vullen en te retourneren. Zodra het ingevulde formulier wordt ontvangen zal de informatiebeschikking komen te vervallen.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Mocht de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de informatiebeschikking nemen?
- Heeft de heffingsambtenaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de informatiebeschikking.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn [1] . De gegevens en inlichtingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de inspecteur, en binnen een door de inspecteur te stellen termijn [2] . Wanneer met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, AWR kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) [3] . De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 25, derde lid, van de AWR.
4.2.
Artikel 30, lid 1, van de Wet WOZ verklaart met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de AWR van overeenkomstige toepassing.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar hem niet om inlichtingen heeft verzocht voordat hij de WOZ-beschikking nam en dat hij daarom niet alsnog in de bezwaarfase de in het geding zijnde informatiebeschikking kan nemen. Er is hier volgens belanghebbende sprake van een andere situatie dan in het arrest van 2 oktober 2015. [4] Daar had de inspecteur ook in de bezwaarfase voor het eerst een informatiebeschikking genomen, maar daar was, anders dan hier, in de fase van aanslagregeling reeds tevergeefs verzocht om inlichtingen.
4.4.
In het onder 4.3. vermelde arrest overwoog de Hoge Raad dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 52a AWR niet blijkt dat de indieners van het wetsvoorstel hebben beoogd de onderzoeksbevoegdheden van de inspecteur, in dit geval de heffingsambtenaar, in de bezwaarfase te beperken. Daarom is het de inspecteur toegestaan in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen, ook als hij al voorafgaande aan de aanslagregeling belanghebbende heeft gewezen op zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR maar de aanslag heeft opgelegd zonder ter zake van het niet-voldoen aan die verplichtingen een informatiebeschikking te hebben genomen, aldus de Hoge Raad. In dit geval heeft de heffingsambtenaar voorafgaand aan het nemen van de WOZ-beschikking niet om inlichtingen verzocht. Het Hof ziet niet in waarom hij dan in de bezwaarfase tegen die beschikking geen inlichtingen meer zou mogen vragen. Voor zover belanghebbende betoogt dat het systeem van de WOZ-beschikkingen meebrengt dat informatie voorafgaand aan het nemen van de WOZ-beschikkingen moet worden opgevraagd in plaats van tijdens de bezwaarfase, faalt dat betoog omdat dit geen steun vindt in de tekst van de wet. Artikel 30, lid 1, van de Wet WOZ verklaart immers artikel 52a van de AWR van toepassing zonder nadere voorwaarden te stellen aan de toepassing van dit artikel.
4.5.
Verder betoogt belanghebbende dat de informatiebeschikking niet proportioneel is omdat er vragen van bouwkundige aard worden gesteld en omdat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast een te zware sanctie is voor het eventueel onjuist of onvolledig beantwoorden van vragen op dit formulier gelet op de vragen die worden gesteld. Ook dit betoog gaat niet op. Met uitzondering van de laatste vraag, die niet ziet op een feit, heeft de heffingsambtenaar gevraagd naar feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de WOZ-waarde op waardepeildatum van de woning van belanghebbende. Die vragen kunnen naar het oordeel van het Hof relatief eenvoudig beantwoord worden en kunnen van belang zijn voor een juiste vaststelling van de WOZ-waarde. Belanghebbende heeft in dit geval in het geheel geen antwoord gegeven op die vragen en dus geen inlichtingen verstrekt. Het Hof acht dan de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast niet disproportioneel en merkt op dat ook bij de behandeling van het bezwaar en beroep tegen de WOZ-beschikking aan de orde kan komen of de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op haar plaats is [5] .
4.6.
Belanghebbende doet tot slot een beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name op het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende betoogt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat de heffingsambtenaar het formulier alleen toestuurt aan gemachtigden van no cure no pay kantoren en niet aan belanghebbenden zonder gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft daartegenover ter zitting gemotiveerd gesteld dat hij het formulier in alle gevallen toestuurt als een gemachtigde bezwaar maakt en bestreden dat er verschil wordt gemaakt tussen verschillende gemachtigden. Verder heeft de heffingsambtenaar verklaard dat ook van een belanghebbende die zonder een gemachtigde bezwaar maakt, telefonisch, als daar aanleiding toe is vergelijkbare informatie wordt gevraagd. Dat gebeurt telefonisch, omdat belanghebbenden zonder gemachtigden informeler benaderd kunnen worden. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Ten eerste verkeren belanghebbenden zonder gemachtigde, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, in een andere situatie dan belanghebbenden met een gemachtigde. In die zin is geen sprake van gelijke gevallen die op dezelfde wijze behandeld moeten worden. Verder acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar van belanghebbenden zonder gemachtigde mondeling vergelijkbare informatie opvraagt. Ten tweede acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar het formulier toestuurt aan alle gemachtigden en dat hij geen onderscheid maakt binnen de groep van belanghebbenden die met een gemachtigde bezwaar maken.
4.7.
Belanghebbende klaagt verder over schending van het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld door pas in de bezwaarfase om inlichtingen te vragen en niet al voordat de WOZ-beschikking is genomen. Deze klacht faalt omdat het de heffingsambtenaar is toegestaan om pas in de bezwaarfase om informatie te vragen, zoals het Hof in 4.4. heeft geoordeeld. Het Hof ziet niet in waarom dat in zijn algemeenheid onzorgvuldig zou zijn. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat dat in dit geval anders is. Voor het overige is het Hof niet van strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebleken.
4.8.
De informatiebeschikking is naar het oordeel van het Hof terecht gegeven. Wel wijst het Hof op het volgende. In de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR wordt weliswaar de omkering van de bewijslast rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, maar de wetgever heeft bij het redigeren van deze voorschriften kennelijk uit het oog verloren dat in de informatiebeschikking - en in beginsel ook in een rechterlijke uitspraak daarover - aan de belanghebbende een termijn moet worden gegund om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Het alsnog verstrekken van die informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat omkering van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het verzoek van de heffingsambtenaar wordt voldaan. Daarom moet de rechter in de procedure over de desbetreffende belastingaanslag of beschikking kunnen beoordelen of de informatie (alsnog) is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR gegeven voorschriften buiten toepassing dienen te blijven [6] .
4.9.
Het Hof zal belanghebbende daarom nog een termijn van zes weken geven om alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.
Slotsom4.10. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De informatiebeschikking blijft in stand. Het Hof geeft belanghebbende een termijn van zes weken om alsnog de inlichtingen te verstrekken.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank
- bepaalt dat belanghebbende binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dagtekening van deze uitspraak, de in de informatiebeschikking gestelde vragen dient te beantwoorden en de daarin verzochte informatie dient te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. M.M. de Werd en mr. F.G.P. Pötgens, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen-Kanters als griffier.
De beslissing is op 15 december 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. M.M. Stassen-Kanters mr. J.M. van der Vegt
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 december 2020.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 47, aanhef en onderdeel a, AWR.
2.Artikel 49, eerste lid, AWR.
3.Artikel 52a, eerste lid, AWR.
4.Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895.
5.Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130.
6.Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130.