ECLI:NL:GHDHA:2022:1959
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Den Haag is opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 11 juli 2020, betrof een bedrag van € 66,45, waarvan € 1,95 aan nageheven parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag heeft het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 juli 2020 omstreeks 16:44 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan het [naam straat 1] te [woonplaats]. Tijdens een controle werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende stelde dat hij zijn kleinkinderen slechts kort had afgezet en dat er geen sprake was van parkeren, maar van stilstaan. Het Hof oordeelde dat de auto gedurende een aaneengesloten periode had stilgestaan en dat de handelingen van belanghebbende, zoals het begeleiden van zijn kleinkinderen naar de speelhal en het teruglopen om tassen af te geven, niet konden worden gekwalificeerd als 'onmiddellijk uitstappen'. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende onvoldoende had gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse en dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting voldoende kenbaar was gemaakt. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.