ECLI:NL:GHDHA:2022:1747

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
200.304.296/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en onregelmatige opzegging in het arbeidsrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, staat de beëindiging van een arbeidsovereenkomst centraal. De verzoekster, Personal Selection Agency B.V. (PSA), heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter Den Haag. De kern van het geschil betreft de vraag of de werknemer, hierna te noemen [verweerster], een vergoeding voor onregelmatige opzegging aan PSA verschuldigd is. PSA stelt dat [verweerster] haar arbeidsovereenkomst op 23 december 2020 heeft opgezegd zonder de contractueel overeengekomen opzegtermijn van een maand in acht te nemen. [Verweerster] betwist dit en stelt dat er overeenstemming was over een beëindiging per [dag 1] 2021.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er geen sprake was van een onregelmatige opzegging, omdat PSA de afgesproken beëindigingsdatum te laat heeft herroepen, wat in strijd is met goed werkgeverschap. PSA heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, waarin zij onder andere betoogt dat [verweerster] al eerder op de hoogte was van het ontbreken van overeenstemming en dat zij niet in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap.

Het hof heeft de grieven van PSA verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat PSA niet gerechtvaardigd was in haar beroep op een vergoeding voor onregelmatige opzegging, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat PSA zelf niet tijdig heeft gereageerd op de communicatie van [verweerster]. PSA wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.304.296/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 9053366 RP VERZ 21-50148

beschikking van 6 september 2022

inzake

Personal Selection Agency B.V.,

gevestigd te Zoetermeer,
verzoekster in het principale hoger beroep,
verweerster in het voorwaardelijke incidentele hoger beroep,
hierna te noemen: PSA,
advocaat: voorheen mr. M.R. van Hall te Utrecht, onttrokken per 8 juli 2022,
tegen

[verweerster]

wonende te [woonplaats]
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht.

Waar de zaak over gaat

Deze zaak gaat over de vraag of werknemer een vergoeding uit hoofde van onregelmatige opzegging ter hoogte van een maandsalaris aan de werkgever moet betalen. Werkgever vindt dat werknemer op 23 december 2020 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen [dag 1] 2021 zonder inachtneming van de contractuele opzegtermijn van een maand. Werknemer vindt van niet omdat er volgens haar overeenstemming was met de werkgever over uitdiensttreding per [dag 1] 2021.

Het geding

Bij beroepschrift met producties, ter griffie ingekomen op 21 december 2021 is PSA in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter Den Haag van 21 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11870). [verweerster] heeft een verweerschrift met producties ingediend. Op 7 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en hun advocaten de zaak hebben toegelicht. Beide advocaten hebben daartoe een pleitnota overgelegd. De zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling na aanbrengen in de dagvaardingszaak die tussen partijen bij dit hof aanhangig is onder nummer 200.307.977/01. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden. Bij e-mail van 14 juni 2022 heeft mr. M. Woltman namens PSA bericht dat zij geen bezwaar heeft tegen een beschikking op een eerdere datum dan de datum van het te wijzen eindarrest in de procedure met nummer 200.307.977/01. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald. Bij e-mail van 8 juli 2022 heeft mr. van Hall zich onttrokken samen met mr. Woltman, als advocaat van PSA met verzoek berichten rechtstreeks aan PSA te zenden op het door hem opgegeven adres dat thans bij de griffie bekend is.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
PSA is een werving- en selectiebureau. PSA heeft twee bestuurders: Personal Selection Holding B.V. (PSH) met als bestuurders de heren [bestuurder 1] ( [bestuurder 1] ) en [bestuurder 2] ( [bestuurder 2] ) en Drijf B.V. met als bestuurder [bestuurder 3] ( [bestuurder 3] ).
1.2
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van [dag 2] 2020 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van PSA als Managing Consultant tegen een salaris van € 3.750,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is een opzegtermijn van één maand overeengekomen.
1.3
Op 15 oktober 2020 heeft [bestuurder 2] (wegens aangevoerde bedrijfseconomische redenen) namens PSA aan [verweerster] een vaststellingsovereenkomst (VSO) tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voorgelegd. De VSO ging uit van beëindiging van het dienstverband per 1 november 2020. De advocaat van [verweerster] , mr. Wiekamp, heeft hierop bij e-mail van 23 oktober 2020 een tegenvoorstel gedaan, uitgaande van - kort samengevat - beëindiging van de arbeidsovereenkomst per [dag 1] 2021, vrijstelling van werkzaamheden tot die datum met behoud van loon en emolumenten en betaling van een beëindigingsvergoeding van € 5.000,- bruto. Partijen hebben daarna bij e-mails van 28 oktober, 3 november, 5 november, 10 november en 13 november 2020 gecorrespondeerd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
1.4
Op 16 november 2020 heeft [verweerster] zich ziekgemeld. Partijen hebben nadien ook nog bij e-mails van 16 en 27 november 2020 over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gecorrespondeerd.
1.5
Bij e-mail van 30 november 2020 om 16:52 uur heeft mr. LB. van Luijn aan de advocaat van [verweerster] geschreven:
“Onderwerp:
[verweerster]
Geachte collega,
Zojuist spraken wij elkaar in opgemelde kwestie. U vroeg cliënte te reageren voor 17:00 uur. Als ik het goed begrijp houdt het voorstel het volgende in. Er wordt een vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin duidelijk wordt vermeld dat het initiatief tot beëindiging van het dienstverband van PSA is uitgegaan;
  • [verweerster] wordt vrijgesteld van werkzaamheden;
  • Het dienstverband eindigt zonder dat cliënte een verwijt wordt gemaakt op neutrale gronden per[dag 1] 2021;
  • [verweerster] houdt de beschikking over alle emolumenten tot het einde van het dienstverband en dus ook haar auto;
  • [verweerster] behoudt de mobiele telefoon en het mobiele telefoonabonnement dat op haar naam zal worden gesteld;
  • Aan cliënte wordt bij einde diensterband een transitievergoeding uitgekeerd (normaal geldende bedrag voor iemand die 6 maanden in dienst is;
  • Cliënte ontvangt een positief geredigeerd getuigschrift;
Voorts betaalt de werkgever de kosten van de advocate van mevrouw [verweerster] (u dus). Nadien hebben partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen, uit welken hoofde dan ook.
Ik zou u willen vragen of het mogelijk is om op te nemen dat het initiatief tot beëindiging van beide partijen is uitgegaan. Voor het overige kan cliënte zich vinden in het voorstel”.
1.6
Naar aanleiding van de aangepaste VSO die vervolgens zijdens PSA werd opgesteld heeft mr. Wiekamp namens [verweerster] bij e-mail van 4 december 2020 aan PSA geschreven:
“Dank voor toezending van de VSO. Ik begrijp van cliënte dat zij inderdaad mondeling akkoord is gegaan met uw voorstel, alhoewel dat naar mijn mening niet geheel recht doet aan de ontstane situatie”. Mr. Wiekamp heeft PSA verzocht om in de VSO alsnog een aantal bepalingen op te nemen waaronder de bepaling dat de transitievergoeding € 678,70 bedraagt, het verkrijgen van de mobiele telefoon bij einde dienstverband, gebruik van de leaseauto tot einde van het dienstverband, vergoeding van de gemaakte advocaatkosten en verval van het relatie- en concurrentiebeding. Verder heeft mr. Wiekamp geschreven:
“Ik verzoek u derhalve vriendelijk om de vaststellingsovereenkomst aan te passen aan de hand van afspraken welke zijn gemaakt”.
1.7
Bij e-mail van 14 december 2020 heeft mr. Wiekamp aan PSA geschreven dat de afspraken die op 30 november 2020 zijn gemaakt nog niet vastgelegd zijn in een vaststellingsovereenkomst, dat [verweerster] begrijpt dat er onduidelijkheid bestaat ten aanzien van het relatiebeding en zij bereid is het relatiebeding te beperken tot vijf met name genoemde relaties.
1.8
Bij e-mail van 23 december 2020 heeft mr. Wiekamp aan PSA geschreven:
“Ook op mijn e-mail van 14 december jl. ontving ik tot op heden geen enkele reactie.
Cliënte wenst u onverkort te houden aan de afspraken welke zijn gemaakt.
Cliënte maakt dan ook aanspraak op de transitievergoeding, alsmede op de vergoeding van de door haar gemaakte advocaatkosten. Voorts acht zij zich bevrijd van het relatie- en concurrentiebeding.
Cliënte acht zich voorts uit dienst per [dag 1] a.s. Zij acht zich ook niet in staat om nog werkzaamheden voor u te vervolgen. Dat betekent dat client met ingang van [dag 1] 2021 niet langer meer voor u werkzaam zal zijn.
Graag verneem ik binnen 2 dagen na heden of u bereid bent om de gemaakte afspraken gestand te doen, bij gebreke waarvan cliënte zulks in rechte zal vorderen, waarbij zij tevens alle daaraan verbonden kosten op u zal verhalen”.
1.9
Bij e-mail van 23 december 2020 heeft PSA aan [verweerster] bericht dat zij voornemens is de eigendommen van PSA bij haar op te halen omdat zij inmiddels meer dan zes weken ziek is.
1.1
Bij e-mail van 28 december 2020 om 7:11 uur heeft PSA aan mr. Wiekamp geschreven dat er met betrekking tot de afwikkeling van het dienstverband geen afspraken zijn gemaakt en dat als [verweerster] niet diezelfde dag maar pas op 31 december 2020 de auto, sleutel, laptop en telefoon inlevert zij een boete zal verbeuren van 3 x € 350,-. Vervolgens heeft PSA bij e-mail van 28 december 2020 om 18:05 uur aan mr. Wiekamp geschreven dat er geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, dat [bestuurder 2] en [bestuurder 1] die middag bij het huisadres van [verweerster] zijn geweest – die zei dat ze uitsluitend via haar advocaat wenste te communiceren en weigerde de spullen in te leveren - en dat zij daarom boetes zou verbeuren. Verder heeft PSA bevestigd dat zij de e-mail van 23 december 2020 van [verweerster] als een opzegging beschouwt die niet kan worden ingetrokken en [verweerster] wegens het niet in achtnemen van de wettelijke opzegtermijn van een maand een vergoeding van een maandsalaris verschuldigd is.
1.11
Bij e-mail van 8 januari 2021 heeft mr. Wiekamp (onder andere) aan PSA geschreven dat [verweerster] de auto en overige bedrijfseigendommen van PSA op 31 december 2020 bij PSA heeft achtergelaten.
1.12
PSA heeft blijkens de salarisspecificatie over de maand december 2020 een bedrag van netto € 4.657,- ingehouden op het loon van [verweerster] (€ 4.050,- vergoeding onregelmatige opzegging, € 107,- vanwege een bekeuring en € 500,- vanwege schade aan de leaseauto). Blijkens deze salarisstrook is [verweerster] na verrekening nog een bedrag van € 755,10 verschuldigd aan PSA
1.13
Op 19 februari 2021 heeft [verweerster] PSA gedagvaard en – kort gezegd - betaling gevorderd van het loon over de maand december, vermeerderd met vakantiegeld, niet opgenomen vakantiedagen, transitievergoeding en kosten (verder: de dagvaardingsprocedure). [verweerster] stelde zich daarbij op het standpunt dat tussen partijen een VSO tot stand is gekomen, die moet worden nageleefd.
1.14
Hierna heeft PSA de thans aan de orde zijnde verzoekschriftprocedure gestart.

Procedure bij de kantonrechter

3.1
PSA heeft de kantonrechter in eerste aanleg verzocht - kort gezegd - om [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 4.050,- bruto schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, € 500,- voor schade aan de leaseauto en € 107,- voor een bekeuring, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2
[verweerster] heeft zich verweerd tegen de vordering en zich op het standpunt gesteld dat van opzegging geen sprake is geweest en PSA de tussen partijen gemaakte afspraken moet nakomen. Bij voorwaardelijk zelfstandig verzoek, voor het geval er geen VSO tussen partijen tot stand is gekomen, dan wel dat er sprake is van het nemen van (een rechtsgeldig) ontslag op staande voet door [verweerster] , heeft [verweerster] verzocht om veroordeling van PSA tot betaling van:
- € 3.750,- voor loon over de maand december 2020;
- € 1.800,- aan vakantiegeld;
- € 1.592,92 bruto voor vergoeding van opgebouwde vakantiedagen;
- € 678,70 aan transitievergoeding;
- € 4.050,- bruto aan billijke vergoeding;
- € 5.395,86 aan kosten advocaat,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid, en PSA te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3
Bij beschikking heeft de kantonrechter - kort gezegd – de vordering van PSA afgewezen met uitzondering van de door [verweerster] te betalen bekeuring van € 107,-. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een VSO alleen schriftelijk kan worden aangegaan en van een door partijen ondertekende overeenkomst weliswaar geen sprake is, maar dat de reactie van PSA op 28 december 2020 zodanig laat en zodanig in strijd was met het goed werkgeverschap dat zij niet meer een einde van het dienstverband per [dag 1] 2021 volledig kon herroepen. Van een onregelmatige opzegging was dan ook geen sprake. De kantonrechter heeft in zijn beschikking geen oordeel gegeven over het voorwaardelijke zelfstandige verzoek van [verweerster] omdat deze verzoeken ter beoordeling voorliggen in de parallelle dagvaardingsprocedure. PSA is veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.4
Bij vonnis van eveneens 21 september 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11871) heeft de kantonrechter Den Haag, in de dagvaardingsprocedure tussen partijen, PSA veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 7.821,62 bruto (bestaande uit de transitievergoeding van € 678,70 bruto, loon over de maand december van € 3.750,- bruto, uitbetaling vakantiegeld en vakantiedagen van respectievelijk € 1.800,- bruto en € 1.592,92 bruto) onder aftrek van € 107,- (netto), te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging alsmede tot een bedrag van € 989,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, en te vermeerderen met wettelijke rente over deze bedragen, een en ander met veroordeling van PSA in de proceskosten.

Verzoeken en beoordeling in hoger beroep

4.1
PSA verzoekt het hof, onder aanvoering van vier genummerde grieven, om de beschikking te vernietigen, (het hof begrijpt) voor zover de verzoeken zijn afgewezen en - kort gezegd:
- de verzoeken van PSA in de eerste aanleg alsnog toe te wijzen;
- [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 450,- aan verbeurde boetes voor het te laat inleveren van de leaseauto, met wettelijke rente;
- [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep.
PSA kan zich vinden in de keuze van de kantonrechter om de zelfstandige tegenverzoeken van [verweerster] te behandelen in de dagvaardingsprocedure.
4.2
[verweerster] heeft in haar verweerschrift in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van het beroep van PSA en bekrachtiging van de beschikking, met veroordeling van PSA in de kosten van het geding. Met twee grieven geformuleerd in het voorwaardelijke zelfstandige verzoek verzoekt [verweerster] om vergoeding van de volledige advocaatkosten en de maximale wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon.
4.3
Nu partijen het er over eens zijn, dat de onderwerpen die in de dagvaardingsprocedure aan de orde komen, niet ook nog eens in deze procedure moeten worden behandeld, zal het hof – in navolging van de kantonrechter –in de onderhavige procedure die onderwerpen behandelen die niet in de dagvaardingsprocedure aan de orde zijn. Dit betekent dat het hof aan de (in hoger beroep vermeerderde) voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerster] niet toekomt. Tegen het oordeel van de kantonrechter tot afwijzing van de vergoeding voor schade aan de leaseauto is geen grief gericht, zodat ook dit niet aan het oordeel van het hof voorligt. Daar tussen partijen vaststaat dat het door PSA gevorderde bedrag van € 4.050,- bruto feitelijk is voldaan door verrekening met het salaris van december 2020, begrijpt het hof dat partijen in deze procedure feitelijk strijden om de vraag of deze verrekening terecht was/ PSA aanspraak kan maken op het bedrag van € 4.050,-- ter zake van schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. In dat licht zal het hof ook de grieven behandelen
4.4
Met de grieven I en III betoogt PSA in de kern dat dat [verweerster] al eerder bekend was met het feit dat overeenstemming nog niet was bereikt en PSA niet pas tot 28 december 2020 heeft gewacht met een reactie op de e-mail van 4 december 2020 van de advocaat van [verweerster] . PSA had dit al eerder, zowel mondeling (via Teixeira) als schriftelijk (per e-mail) in de maand december 2020 gedaan. PSA verwijst naar de producties 15, 16 en 18 bij het beroepschrift.
4.5
Met de grieven II, III en IV bestrijdt PSA het oordeel van de kantonechter onder 5.6, 5.7 en 5.8 van de beschikking dat PSA in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap. PSA had [verweerster] duidelijk gemaakt dat zij het relatiebeding ter bescherming van haar relatiebestand, zijnde haar belangrijkste asset, niet wilde laten vervallen of matigen. PSA hoefde dit belang niet opzij te zetten voor het belang van [verweerster] en het was haar goed recht om niet verder met [verweerster] te onderhandelen. Het is [verweerster] die in strijd heeft gehandeld met het goed werknemerschap door, terwijl werd onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst, PSA in het ongewisse te laten over de aanvaarding van een baan elders.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Het debat tussen partijen heeft zich ook in hoger beroep toegespitst op de vraag of PSA de brief van 23 december 2020 als een opzegging van de arbeidsovereenkomst per [dag 1] 2021 heeft mogen opvatten dan wel of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarmee de arbeidsovereenkomst per [dag 1] 2021 is geëindigd. Met de kantonrechter stelt het hof voorop dat ingevolge artikel 7:670b lid 1 BW een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, slechts geldig is indien deze schriftelijk is aangegaan. Een dergelijke overeenkomst, door beide partijen ondertekend, is er niet.
5.2
Partijen zijn echter wel tot overeenstemming gekomen over een aantal essentiële onderdelen van de VSO. Dit blijkt in het bijzonder uit de e-mail van mr. Van Luijn van
30 november 2020 aan mr. Wiekamp, dit naar aanleiding van het telefoongesprek dat tussen hen beiden had plaatsgevonden. Weliswaar heeft PSA zich in een later stadium op het standpunt gesteld dat mr. Van Luijn niet haar (PSA) maar alleen Drijf B.V. vertegenwoordigde, maar dit heeft [verweerster] niet op basis van die e-mail of anderszins hoeven begrijpen. Uit de bewoordingen van de e-mail van mr. Van Luijn van 30 november 2020 moet worden opgemaakt dat hij namens PSA optreedt teneinde tot afwikkeling te komen van de arbeidsovereenkomst tussen PSA en [verweerster] . Een voorbehoud ter zake is niet gemaakt – ook niet in de bewuste e-mail - en na verzending van de e-mail heeft PSA de VSO daadwerkelijk aangepast en zonder kenbaar voorbehoud aan [verweerster] overhandigd.
5.3
In de e-mail van 30 november 2020 bevestigt mr. van Luijn schriftelijk het voorstel van [verweerster] . Dat betreft de volgende punten:
  • [verweerster] wordt vrijgesteld van werkzaamheden;
  • het dienstverband eindigt per [dag 1] 2021;
  • [verweerster] houdt tot die dag de beschikking over alle emolumenten;
  • zij behoudt de mobiele telefoon en het mobiele telefoonabonnement dat op haar naam zal worden gesteld;
  • aan [verweerster] wordt bij einde diensterband een transitievergoeding uitgekeerd (normaal geldende bedrag voor iemand die 6 maanden in dienst is;
  • [verweerster] ontvangt een positief geredigeerd getuigschrift;
  • PSA betaalt de kosten van de advocate van [verweerster] ;
  • partijen verlenen elkaar finale kwijting.
Van de overeenstemming op deze punten blijkt doordat mr. Van Luijn vervolgens schrijft:
Ik zou u willen vragen of het mogelijk is om op te nemen dat het initiatief tot beëindiging van beide partijen is uitgegaan.Voor het overige kan cliënte zich vinden in het voorstel(onderstreping hof).
5.4
Mr. Wiekamp heeft bij e-mail van 4 december 2020 PSA bericht dat [verweerster] mondeling akkoord is gegaan met de aangepaste - aan haar door [bestuurder 3] voorgelegde - VSO maar dat een aantal bepalingen van die VSO nog moet worden aangepast, waaronder het laten vervallen van het concurrentie en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst. Op grond van dit (relatie)beding was het [verweerster] gedurende een jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst niet toegestaan om op welke wijze dan ook te ondernemen met betrekking tot relaties van PSA.
5.5
[verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat het laten vervallen van het relatiebeding geen nieuwe eis was maar deel uitmaakte van de al overeengekomen finale kwijting. PSA heeft dit betwist en aangevoerd dat het laten vervallen van het relatiebeding niet eerder tussen partijen was besproken en dat dit voor haar een “dealbreaker” was in verband met haar belang bij de bescherming van haar relatiebestand. Het hof is van oordeel dat het relatiebeding een postcontractueel beding is, dat wil zeggen dat het ook na het einde van de arbeidsovereenkomst haar werking behoudt. Een dergelijk postcontractueel beding valt niet zonder meer onder de werking van een beding tot finale kwijting. In de onderhavige situatie is het relatiebeding tot 4 december 2020 niet uitdrukkelijk in de onderhandelingen en de schriftelijke vastlegging daarvan aan de orde geweest. Aangenomen moet dan ook worden dat de werking van de finale kwijting niet op dit relatiebeding ziet. [verweerster] heeft (in ieder geval) door het stellen van het vereiste om het relatiebeding te laten vervallen in de e-mail van 4 december 2020 de VSO niet aanvaard maar daartoe een nieuw voorstel gedaan. Dat voorstel is niet door PSA aanvaard waardoor er geen volledige overeenstemming tussen partijen is bereikt over de overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat [verweerster] bij het uitblijven van aanvaarding van het (nieuwe) voorstel om het relatiebeding te laten vervallen, er niet op mocht vertrouwen dat reeds volledige overeenstemming was bereikt.
5.6
Toen een inhoudelijke reactie op de e-mail van 4 december 2020 uitbleef, heeft mr. Wiekamp bij e-mail van 14 december 2020 PSA gerappelleerd. Ook nadien is een inhoudelijke schriftelijke reactie van PSA aan mr. Wiekamp uitgebleven. Het hof overweegt dat de producties achter 15 en 16 (waar PSA naar verwijst) interne e-mailcorrespondentie betreft tussen de heren Teixeira, [bestuurder 1] en [bestuurder 2] , en niet blijkt dat deze is verzonden aan het e-mailadres van mr. Wiekamp. Productie 18 betreft een e-mail van 23 december 2020 aan [verweerster] waarin [bestuurder 1] schrijft dat PSA de eigendommen op 28 december 2020, na zes weken ziekte van [verweerster] , wil komen ophalen. Dit betreft evenmin een (inhoudelijke) reactie op de e-mails van mr. Wiekamp van 4 en 14 december 2020. Verder heeft PSA niet onderbouwd wanneer en op welke wijze Teixeira mondeling een reactie namens PSA aan mr. Wiekamp heeft gegeven. Tenslotte heeft er in de maand december 2020 wel enig contact plaatsgevonden tussen Teixeira en [verweerster] waaruit bleek dat er interne onenigheid was over het relatiebeding maar dit heeft niet geresulteerd in een aangepast voorstel van PSA teneinde uit de impasse te komen. Gelet ook op de openingszin van de e-mail van mr. Wiekamp van 23 december 2020 (“Ook op mijn e-mail van 14 december jl. ontving ik tot op heden geen enkele reactie”), gaat het hof er daarom vanuit dat PSA eerst op 28 december 2020 op de e-mails van 4 en 14 december 2020 schriftelijk en inhoudelijk heeft gereageerd.
5.7
Het voorgaande betekent dat PSA [verweerster] op 15 oktober 2020, slechts drie en een halve maand na haar indiensttreding bij PSA, heeft laten weten dat PSA de arbeidsovereenkomst met haar op zo kort mogelijke termijn wilde beëindigen. Het was PSA bekend dat [verweerster] sinds 16 november 2020 arbeidsongeschikt was en dat een en ander verband hield met de gang van zaken rond de VSO. Blijkens de e-mail van 30 november 2020 was overeenstemming bereikt op een groot aantal onderdelen van de VSO, waaronder de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per [dag 1] 2021. Toen [verweerster] in de e-mail van 4 december 2020 de kwestie van het relatiebeding opbracht, had daarom van PSA verwacht mogen worden dat zij – als goed werkgever – zou trachten daarop tijdig te reageren en zich in zou spannen om de onderhandelingen voort te zetten met het oog op het bereiken van volledige overeenstemming, temeer daar de beoogde beëindigingsdatum naderde. PSA heeft op die e-mail van 4 december 2020 (en de e-mails van 14 december en 23 december 2020) pas inhoudelijk gereageerd per e-mail van 28 december 2020 en daarmee alle gemaakte afspraken herroepen. Dat was ruim drie weken na 4 december 2002 en drie dagen voor het beoogde einde van de arbeidsovereenkomst. Het mag zo zijn dat PSA meende dat zij een gerechtvaardigd belang had bij instandhouding van het relatiebeding maar dat brengt niet met zich mee, zoals hiervoor is uiteengezet, dat het haar “goed recht” was om niet verder met [verweerster] te onderhandelen. Het stond PSA dan ook niet zonder meer vrij om de gemaakte afspraak over de beëindigingsdatum in zo’n laat stadium te herroepen en met de kantonrechter acht het hof deze handelwijze in strijd met eisen van goed werkgeverschap. Het hof verwerpt het verwijt van PSA aan het adres van [verweerster] dat zij in strijd heeft gehandeld met eisen van goed werknemerschap door, terwijl werd onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst, PSA in het ongewisse te laten over de aanvaarding van een baan elders. Uit het voorgaande blijkt immers dat PSA zich na 4 december 2020 aan de onderhandelingen had onttrokken. Onder deze omstandigheden is aanspraak maken op vergoeding op grond van onregelmatige opzegging in strijd met de eisen van goed werkgeverschap.
5.8
[verweerster] heeft bovendien aangevoerd dat PSA geen belang had bij het herroepen van de afspraak dat de arbeidsovereenkomst per [dag 1] 2021 zou eindigen: PSA streefde al sinds 15 oktober 2020 naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op zo kort mogelijke termijn, [verweerster] was wegens ziekte uitgevallen, PSA had ook geen werkzaamheden meer voor haar, en als [verweerster] had opgezegd tegen 1 februari 2021 was PSA aan [verweerster] nog tenminste een maand loon verschuldigd geweest. In die zin is PSA ook helemaal niet geschaad door de opzegging zonder opzegtermijn. PSA heeft tegen de betwisting van haar (gerechtvaardigd) belang bij het in acht nemen van de opzegtermijn door [verweerster] geen verweer gevoerd zodat het belang van PSA bij het herroepen van de afgesproken beëindigingsdatum niet aannemelijk is geworden.
5.9
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het beroep van PSA op een vergoeding op grond van onregelmatige opzegging niet alleen in strijd met het goed werkgeverschap maar ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.1
PSA heeft in hoger beroep haar verzoek vermeerderd met een bedrag van € 450,-
(3 x € 150,-) wegens het drie dagen te laat inleveren door [verweerster] van de leaseauto (op
31 december 2020 in plaats van 28 december 2020). Ook bij dit verzoek ontbreekt een redelijk belang van PSA. In de gegeven omstandigheden valt in te zien waarom PSA niet kon wachten tot 31 december 2020, de datum waarop [verweerster] had toegezegd de auto en andere bedrijfseigendommen in te leveren, hetgeen zij ook daadwerkelijk heeft gedaan. Ook dit beroep op de boetebepaling acht het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het verzoek van PSA wordt daarom afgewezen.
5.11
Het voorgaande betekent dat de grieven falen. Het hof zal de beschikking bekrachtigen.
5.12
PSA wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, inclusief het salaris advocaat, conform het bij het hof gebruikelijk gehanteerde liquidatietarief. Het hof acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van misbruik van procesrecht door PSA.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter Den Haag van 21 september 2021;
  • veroordeelt PSA in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 338,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat;
  • verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, M.J. van der Ven en F.J. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.