ECLI:NL:RBDHA:2021:11871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
9053790 RL EXPL 21-3568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en beëindiging dienstverband tussen werkneemster en Personal Selection Agency B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen werkneemster en haar werkgever, Personal Selection Agency B.V. (PSA). Werkneemster, die sinds 1 juli 2020 in dienst was bij PSA, vorderde onder andere betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en een transitievergoeding, na de beëindiging van haar dienstverband per 1 januari 2021. De kern van het geschil was of er een vaststellingsovereenkomst (VSO) tot stand was gekomen tussen partijen, waaruit werkneemster rechten kon ontlenen, zoals ontheffing van het relatiebeding en recht op vergoeding van advocatenkosten. PSA betwistte de totstandkoming van de VSO en stelde dat werkneemster haar arbeidsovereenkomst in strijd met de opzegtermijn had beëindigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2021 is gebleken dat partijen geen schikking hebben bereikt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het dienstverband per 1 januari 2021 is geëindigd, maar dat werkneemster recht heeft op doorbetaling van haar salaris over december 2020, vakantiegeld en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van werkneemster grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van advocatenkosten en de volledige vernietiging van het relatiebeding. PSA is veroordeeld tot betaling van een netto bedrag aan werkneemster, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is PSA in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van deze afspraken. De kantonrechter heeft de vordering tot vernietiging van het relatiebeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij het beding in stand blijft voor bepaalde relaties van PSA. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Rolnr.: 9053790 RL EXPL 21-3568
21 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: werkneemster,
gemachtigde: mevr. mr. M.A. G.A.H. Wiekamp (WP Advocaten),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Personal Selection Agency B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PSA,
gemachtigde: mr. A.M.R. de Vaal (DAS).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 februari met negen producties (nrs. 1 tot en met 9);
  • de conclusie van antwoord van 13 april 2021 met zeven producties (nrs. 1 tot en met 7);
1.2
Op 30 augustus 2021 heeft de mondelinge behandeling in de zaak plaatsgevonden. Daarbij is werknemer in persoon verschenen samen met haar gemachtigde. Namens PSA zijn verschenen de heren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] alsmede de gemachtigde van PSA. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.
1.4
De mondelinge behandeling van deze zaak vond gelijktijdig plaats met de mondelingen behandeling van een verzoekschrift ex artikel 7:672 lid 11 BW met PSA als verzoeker en werkneemster als verweerder. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder nummer 9053366 RP VERZ 21-50148. In die zaak, die verband houdt met het geschil in deze zaak, is ook heden uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1
Werkneemster, geboren op [geboortedag] 1987, is met ingang van 1 juli 2020 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van PSA als Managing Consultant tegen een salaris van € 3.750,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is een opzegtermijn van één maand overeengekomen.
2.2
Tussen partijen hebben gesprekken plaatsgevonden met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) op grond waarvan het dienstverband van werkneemster met PSA per 1 januari 2021 zou eindigen.
2.3
Sinds medio november 2020 is werkneemster arbeidsongeschikt gemeld.
2.4
PSA heeft werkneemster middels haar laatste salarisspecificatie over de maand december 2020 een bedrag van netto € 4.657,- ingehouden op haar salaris (€ 4.050,- aan schadevergoeding, € 107,- aan bekeuring en € 500,- aan schade leaseauto.

3.De vordering

3.1
Werkneemster vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I.) PSA te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan werkneemster binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis te voldoen het netto equivalent van een bedrag ad € 11.393,08 en € 1.718,04 (netto), althans een zodanig bedrag als de Rechtbank, Kamer voor Kantonzaken, in goede justitie vermeent te behoren, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 989,73, althans een zodanig bedrag als de Rechtbank, Kamer voor Kantonzaken, in goede justitie vermeent te behoren, zulks onder verstrekking van een deugdelijke inzichtelijke salarisspecificatie, te vermeerderen met de wettelijke rente over alle bedragen vanaf het tijdstip dat deze verschuldigd zijn geraakt, subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding; (II.) het relatiebeding zoals opgenomen in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen geheel te vernietigen, subsidiair gedeeltelijk te vernietigen, meer subsidiair voor recht te verklaren dat PSA hieraan geen rechten mag ontlenen; (III.) PSA te veroordelen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de dagvaarding en het salaris van de gemachtigde waaronder ook het na-salaris.
3.2
Aan haar vordering legt werkneemster ten grondslag dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) tot stand is gekomen op grond waarvan per 1 januari 2021 een einde is gekomen aan haar dienstverband met PSA. Daarbij heeft zij nog recht uitbetaling van haar salaris over de maand december 2020, alsmede uitbetaling van vakantiegeld en nog niet opgenomen vakantiedagen. Op grond van de VSO zou zij ontslagen zijn van haar verplichtingen op grond van het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst. Tenslotte is overeengekomen dat zij een netto bedrag aan advocatenkosten zou ontvangen.

4.Het verweer

4.1
PSA voert verweer tegen de vordering van werkneemster, welk verweer er – kort gezegd – op neerkomt dat PSA betwist dat tussen partijen een VSO is overeengekomen. Daarmee heeft werkneemster in strijd met de opzegtermijn haar arbeidsovereenkomst met PSA beëindigd, als gevolg waarvan PSA in de parallelle verzoekschriftprocedure betaling van de forfaitaire schadevergoeding vordert. Omdat PSA ontkent dat een VSO is overeenkomen betwist zij ook dat werkneemster ontslagen zou zijn van haar relatiebeding en dat zij recht zou hebben op vergoeding van advocatenkosten.

5.De beoordeling

5.1
Tussen partijen staat ter discussie of een VSO tot stand is gekomen, waaraan beide partijen bepaalde rechten en verplichtingen kunnen ontlenen, zoals bijvoorbeeld de ontheffing van werkneemster van haar relatiebeding en een recht op een vergoeding van advocatenkosten. Tussen partijen staat echter niet (langer) ter discussie dat per 1 januari 2021 aan het dienstverband een einde is gekomen. PSA heeft in de beëindiging van het dienstverband berust in de zin dat zij enkel nog de forfaitaire schadevergoeding van artikel 7:672 lid 11 BW van werkneemster verzoekt in de parallelle verzoekschriftenprocedure. De kantonrechter zal bij de beoordeling van de vorderingen in deze procedure dan ook als uitgangspunt nemen dat het dienstverband tussen partijen per 1 januari 2021 is geëindigd.
5.2
Dat aan het dienstverband een einde is gekomen, betekent dat in deze procedure nog beoordeeld dient te worden in hoeverre werkneemster nog rechten kan ontlenen aan haar dienstverband met PSA voor de periode voorafgaand aan het einde van het dienstverband en aan de beëindiging van het dienstverband zelf. In de parallelle verzoekschriftenprocedure komt aan de orde in hoeverre werkneemster jegens PSA nog verplichtingen heeft als gevolg van de einde van haar dienstverband. Vervolgens komt in het kader van beide procedures nog de vraag aan de orde in hoeverre PSA bepaalde bedragen mocht verrekenen via de laatste salarisspecificatie en hoe deze verrekening zich verhoudt met de vordering van werkneemster tot betaling van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, die zij in deze procedure vordert.
5.3
Dat werkneemster per 1 januari 2021 uit dienst van PSA is gegaan betekent in de eerste plaats dat zij recht heeft op doorbetaling van haar salaris over de maand december 2020. PSA stelt weliswaar dat werkneemster slechts recht zou hebben op 70% van haar loon als ziekengeld, maar uit artikel 6 lid 1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst blijkt dat zij gedurende de eerste zes weken van arbeidsongeschikstheid recht heeft op 100% doorbetaling van loon. Niet betwist is dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet langer dan zes weken heeft geduurd. Dat betekent dat werkneemster over de maand december 2020 recht heeft op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar salaris, derhalve € 3.750,- bruto.
5.4
Daarnaast vordert werkneemster uitbetaling van vakantiegeld over de periode dat zij bij PSA in dienst is geweest (1 juli – 31 december 2020), in totaal € 1.800,- bruto en uitbetaling van 9,2 nog niet opgenomen vakantiedagen ter waarde van € 1.592,92 bruto. Deze vorderingen zullen worden toegewezen. Deze vorderingen zijn in de dagvaarding duidelijk omschreven en gespecificeerd. In de conclusie van antwoord worden deze vorderingen niet weersproken. Daarmee zijn de vorderingen van werkneemster op dit punt onvoldoende gemotiveerd door PSA betwist en zullen zij worden toegewezen. Weliswaar heeft PSA tijdens de mondelinge behandeling gewezen op de als productie 8 in de parallelle verzoekschriftenprocedure overgelegde salarisspecificatie over de maand december 2020, waaruit af te leiden zou zijn dat PSA wel degelijk deze vorderingen van werkneemster betwist, maar daarmee gaat PSA eraan voorbij de betwisting van een vordering uitdrukkelijk uit het verweer moet blijken, eventueel met een verwijzing naar in de betreffende procedure overgelegde producties. Dat wellicht in een productie een verweer gelezen of gevonden kan worden is geen uitdrukkelijke betwisting van een vordering, zeker niet als, zoals in dit geval, de betreffende productie alleen in een andere, weliswaar parallelle procedure is overgelegd.
5.5
Nu niet langer betwist is dat werkneemster per 1 januari 2021 uit dienst van PSA is gegaan heeft zij op grond van artikel 7:673 lid 1 BW recht op de transitievergoeding. Onder de gegeven omstandigheden zou de transitievergoeding alleen dan niet verschuldigd zijn, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkneemster (artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c.), maar door PSA niet gesteld dat er sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werkneemster. Dat PSA in de parallelle procedure een forfaitaire schadevergoeding vordert impliceert niet dat PSA werkneemster ook ernstig verwijtbaar handelen verwijt. Niet in geschil is dat de transitievergoeding € 678,70 bruto bedraagt. Dat bedrag zal dus worden toegewezen.
5.6
Los van de vraag of werkneemster nog recht heeft op de wettelijke verhoging, welk aspect later aan de orde zal komen en/of werkneemster nog recht heeft op een (netto) vergoeding voor advocatenkosten, zal in deze procedure in ieder geval een bedrag van € 7.821,62 bruto worden toegewezen.
5.7
In de parallelle verzoekschriftenprocedure wordt enkel een bedrag van € 107,- terzake van een bekeuring met de leaseauto toegewezen. Dat betekent dat PSA in de laatste salarisspecificatie van werkneemster over december 2020 ten onrechte een bedrag van € 4.550,- heeft ingehouden en verrekend met haar laatste salarisbetaling. Dat betekent weer dat PSA op het op grond van rechtsoverweging 5.6 nog verschuldigde netto-equivalent van € 7.821,67 bruto slechts een bedrag van € 107,- had mogen verrekenen. Daarmee staat vast dat PSA het overgrote gedeelte van het salaris en emolumenten, waarop werkneemster nog recht heeft te laat heeft betaald. Enkel daardoor al is PSA de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW verschuldigd. Gelet op hetgeen de kantonrechter in rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 van de parallelle procedure heeft overwogen matigt de kantonrechter het percentage van de wettelijke verhoging tot 25%. Over het saldo van achterstallig loon en wettelijke verhoging is PSA de wettelijke rente verschuldigd, die evenzeer zal worden toegewezen.
5.8
De vordering van werkneemster tot vergoeding van de advocatenkosten van € 1.718,04 zal worden afgewezen. Zoals blijkt uit de reactie van de gemachtigde van werkneemster van 4 december 2020 was dat element nog niet geregeld in het door PSA aan de gemachtigde van werkneemster toegezonden voorstel voor de VSO. Op de opmerking van de gemachtigde is nooit een akkoord gekomen van PSA, zodat er, ook niet stilzwijgend, van kan worden uitgegaan dat partijen op dit punt overeenstemming hebben bereikt.
5.9
Hetzelfde geldt in feite voor het verval van het relatiebeding. Niettemin zal de kantonrechter het relatiebeding gedeeltelijk vernietigen voor zover het betreft de relaties, waarvan PSA in haar conclusie van antwoord heeft gesteld dat het beding voor wat betreft deze relaties in stand dient te blijven. Dat betreft de relaties: Total Gas Mobility, Veolia Industriediensten BV, Veolia Gebouwenbeheer BV, Greif Inc. Vreeland en Unici Installatietechniek BV.
5.1
De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen tot het gevorderde bedrag, omdat gebleken is dat werkneemster kosten heeft moeten maken om buiten rechte tot een vergelijk te komen en PSA geen zelfstandig verweer tegen de buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
5.11
Omdat werkneemster in deze procedure overwegend in het gelijk wordt gesteld zal PSA in de proceskosten aan de zijde van werkneemster worden veroordeeld, begroot op € 622,00 (2 punten à € 311,00) en een bedrag van € 124,00 aan na-salaris.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt PSA om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan werkneemster binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis te voldoen het netto equivalent van € 7.821,67 bruto, zulks onder verstrekking van een deugdelijke inzichtelijke salarisspecificatie, onder aftrek van een bedrag van € 107,-, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, waarvan het percentage wordt gematigd tot 25%, alsmede van een bedrag van € 989,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, en een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid voor wat betreft het achterstallige loon en vanaf de dag van de dagvaarding voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten;
- vernietigt het relatiebeding zoals opgenomen in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk in die zin dat het in stand blijft ten aanzien van de in rechtsoverweging 5.9 genoemde relaties van PSA;
- veroordeelt PSA in de proceskosten aan de zijde van werkneemster, begroot op
€ 622,00;
- veroordeelt PSA tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover werkneemster daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis;
- verklaart dit vonnis wat betreft de betalingsverplichtingen van PSA uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.