ECLI:NL:RBDHA:2021:11870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
9053366 RP VERZ 21-50148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en schadevergoeding bij onregelmatige opzegging van het dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Personal Selection Agency B.V. (PSA) en een werkneemster over de vraag of er een vaststellingsovereenkomst (VSO) tot stand is gekomen. PSA had de werkneemster verzocht tot betaling van een forfaitaire schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van het dienstverband. De werkneemster stelde echter dat er een VSO was gesloten, waardoor het dienstverband met wederzijds goedvinden was beëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er in de periode van oktober tot en met december 2020 verschillende versies van een VSO zijn gewisseld, maar dat deze niet door beide partijen zijn ondertekend. De rechter oordeelde dat PSA in strijd heeft gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap door op het laatste moment gemaakte afspraken te herroepen. Hierdoor kon PSA niet meer een einde van het dienstverband per 1 januari 2021 volledig herroepen. De kantonrechter heeft het verzoek van PSA tot schadevergoeding afgewezen, met uitzondering van de vergoeding van een bekeuring van € 107,- die aan de werkneemster werd toegewezen. PSA werd veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, begroot op € 498,00.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 9053366 RP VERZ 21-50148
Uitspraakdatum: 21 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Personal Selection Agency B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,
verzoekende partij,
verder te noemen: PSA,
gemachtigde: mr. A.M.R. de Vaal (DAS),
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werkneemster,
gemachtigde: mevr. mr. G.A.H. Wiekamp (WP Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
PSA heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met tien producties (nrs. 1 tot en met 10), bij de griffie ingekomen op 1 maart 2021, verzocht -kort gezegd- werkneemster te veroordelen tot betaling van de forfaitaire schadevergoeding in verband met vroegtijdige en dus onregelmatige opzegging van het dienstverband door werkneemster.
1.2.
Op 12 mei 2021 is bij de griffie een verweerschrift met negen producties (nrs. 1 tot en met 9) binnengekomen. In het verweerschrift staat ook een aantal (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 30 augustus 2021. Daarbij zijn namens PSA verschenen de heren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] alsmede de gemachtigde van PSA en is werkneemster in persoon verschenen samen met haar gemachtigde. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is de uitspraak op het verzoek bepaald op heden.
1.5.
De mondelinge behandeling van deze zaak vond gelijktijdig plaats met de mondelinge behandeling van een dagvaardingsprocedure met werkneemster als eisende partij en PSA als gedaagde partij. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder nummer 9053790 RL EXPL 21-3586. In die zaak, die verband houdt met het geschil in deze zaak, is ook heden uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
Werkneemster, geboren op [geboortedag] 1987, is met ingang van 1 juli 2020 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van PSA als Managing Consultant tegen een salaris van € 3.750,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is een opzegtermijn van één maand overeengekomen.
2.2.
Tussen partijen hebben gesprekken plaatsgevonden met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) op grond waarvan het dienstverband van werkneemster met PSA per 1 januari 2021 zou eindigen.
2.3.
Sinds medio november 2020 is werkneemster arbeidsongeschikt gemeld.
2.4.
PSA heeft werkneemster middels haar laatste salarisspecificatie over de maand december 2020 een bedrag van netto € 4.657,- ingehouden op haar salaris (€ 4.050,- aan schadevergoeding, € 107,- aan bekeuring en € 500,- aan schade leaseauto).

3.Het inleidende verzoek

3.1.
PSA verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (A.) haar verzoek direct toe te wijzen dan wel een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift te bepalen; (B.) werkneemster te veroordelen aan PSA te betalen een vergoeding ter hoogte van € 4.050,- bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening; (C.) werkneemster te veroordelen tot betaling van de schade aan de leaseauto zijnde
€ 500,- en de bekeuring gereden met de leaseauto zijnde € 107,-; (D.) tot betaling van de kosten van de procedure, daarin begrepen het salaris van gemachtigde van PSA.
3.2.
Aan het verzoek legt PSA - kort gezegd - ten grondslag werkneemster de arbeidsovereenkomst tussen partijen zonder inachtneming van de opzegtermijn van een maand heeft opgezegd als gevolg waarvan zij de forfaitaire schadevergoeding van artikel 7:672 lis 11 BW aan PSA verschuldigd is.

4.Het verweer en de voorwaardelijke zelfstandige verzoeken van werkneemster

4.1.
Werkneemster verweert zich tegen het verzoek van PSA. Zij stelt dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan het dienstverband tussen partijen met wederzijds goedvinden per 1 januari 2021 is geëindigd. Als gevolg daarvan kan er geen sprake zijn van enige forfaitaire schadevergoeding aan PSA.
4.2.
Uitsluitend voor het geval het oordeel zou zijn dat tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt omtrent de beëindiging van het dienstverband en het ervoor gehouden dient te worden dat vanwege werkneemster het dienstverband is opgezegd, verzoekt werkneemster, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (C.) PSA te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan werkneemster te voldoen het loon over de maand december 2020 ter hoogte van € 3.750,- te vermeerderen met 8% vakantiegeld over de periode van de duur van het dienstverband, derhalve € 1.800,-, alsmede de vergoeding van € 1.592,92 bruto terzake 9,2 niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede de wettelijke verhoging in de zin van de wet, alsmede een transitievergoeding van € 678,70 en voorts aan werkneemster toe te kennen een billijke vergoeding althans een schadevergoeding ter hoogte van één bruto maandsalaris ter hoogte van € 4.050,- inclusief vakantiegeld, alsmede de kosten van haar advocaat ter hoogte van € 5.395,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.; (D.) PSA te veroordelen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van werkneemster.

5.De beoordeling

Het inleidende verzoek
5.1.
Aan het inleidende verzoek van PSA ligt ten grondslag dat zij zich op het standpunt stelt dat werkneemster zonder inachtname van de overeengekomen opzegtermijn van één maand het dienstverband tussen partijen heeft beëindigd en dat werkneemster daardoor op grond van artikel 7:672 lid 11 BW aan PSA een forfaitaire schadevergoeding ter hoogte van het loon over de opzegtermijn verschuldigd is. Werkneemster zet daar tegenover dat tussen partijen een VSO is overeengekomen, waarmee het dienstverband tussen partijen per 1 januari 2021 met wederzijds goedvinden is geëindigd, waardoor geen sprake is van onregelmatige opzegging en dus geen sprake kan zijn van een forfaitaire schadevergoeding.
5.2.
In feite is de vraag of een VSO tussen partijen tot stand is gekomen het enige geschilpunt tussen partijen, waaruit zowel deze procedure als de parallelle dagvaardingsprocedure zijn voortgevloeid. Anders dan dat een beslissing over de vraag of een VSO is overeengekomen of niet in de dagvaardingsprocedure alleen weerslag heeft op de vraag in hoeverre nog de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW aan de orde is en in hoeverre werkneemster nog recht heeft op vergoeding van advocatenkosten, dient deze vraag primair in deze procedure beantwoord te worden.
5.3.
Voor de beantwoording van die vraag neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat artikel 7:670b lid 1 BW bepaalt dat
een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, slechts geldig is indien deze schriftelijk is aangegaan.In ieder geval staat vast dat tussen partijen in de periode oktober tot en met december 2020 verschillende versies van een VSO zijn gewisseld, maar dat dat niet heeft geleid tot een versie van een VSO die door beide partijen is ondertekend.
5.4.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat uit alle overgelegde stukken blijkt dat partijen in hun discussies over het einde van het dienstverband van werkneemster steeds van een beëindiging van het dienstverband, eerst per 1 december 2020, maar later per 1 januari 2021 zijn uitgegaan. Zoveel is ook vermeld in de als productie 1 bij het verweerschrift overgelegde concept-VSO, dat op 30 november 2020 aan de gemachtigde van werkneemster is verzonden. Voor zover van de zijde van PSA naar voren is gebracht dat deze versie van de VSO afkomstig is van de raadsman van de heer [betrokkene 3] , directeur van Drijf B.V., een van de twee statutaire directeuren van PSA, waarvan de beide andere betrokken personen binnen PSA, de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 1] afstand hebben genomen, passeert de kantonrechter dat verweer. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat alle drie personen betrokken waren bij de discussies rondom de VSO, waardoor de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zich thans niet achter de mogelijke vertegenwoordigingsonbevoegdheid van de heer [betrokkene 3] of zijn raadsman kunnen verschuilen.
5.5.
De gemachtigde van werkneemster heeft op 4 december 2020 per e-mail een zestal nog openstaande punten onder de aandacht van PSA gebracht. Op 14 december 2020 heeft de gemachtigde bij PSA gerappelleerd, omdat een reactie van de zijde van PSA uitbleef. Vervolgens heeft de gemachtigde op 23 december 2020 nogmaals gerappelleerd, met het verzoek binnen twee dagen te verklaren of PSA bereid was de gemaakte afspraken gestand te doen. Bij e-mail van 28 december 2020 heeft de heer [betrokkene 1] , namens PSA, in feite alle gemaakte afspraken ontkend of herroepen, zelfs die afspraken, waarover na het toezenden van de concept-VSO op 30 november 2020 geen discussie meer leek te zijn.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft PSA daarmee in strijd gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap. Het was PSA bekend dat werkneemster sinds medio november 2020 (situationeel) arbeidsongeschikt was en dat een en ander verband hield met de gang van zaken rondom de totstandkoming van de VSO. Door te elfder ure alle onderwerpen, waarover overeenstemming leek te zijn, althans waarover van de zijde van PSA niet eerder was opgekomen, te herroepen en bovendien bezwaar te maken tegen een einde van het dienstverband per 1 januari 2021 door het rappel van 23 december 2020 te bestempelen als een (onregelmatige) opzegging en een beroep te doen op de forfaitaire schadevergoeding, heeft PSA de situatie bewust te veel op scherp gezet. Want PSA verliest daarbij ook volledig uit het oog dat in het geval van regelmatige opzegging door werkneemster per 1 februari 2021 (met inachtneming van de opzegtermijn van één maand), zij nog gehouden zou zijn ziekengeld over de maand januari 2021 te betalen.
5.7.
Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat PSA in een zo laat stadium, drie dagen voor het einde van het jaar en dus drie dagen voor het einde van het dienstverband, en na een stilzwijgen van drie weken, waarin alle gelegenheid is geweest om de in de e-mail van de gemachtigde van 4 december 2020 genoemde (rest)punten verder te bespreken en uit te werken, niet de totale deal op losse schroeven kon zetten, zeker niet nu het initiatief tot de beëindiging van het dienstverband tenminste deels ook van PSA was uitgegaan.
5.8.
In het licht van artikel 7:670b lid 1 BW is de kantonrechter van oordeel dat door het toezenden van een concept-VSO op 30 november 2020, waarin wordt uitgegaan van een einde van het dienstverband per 1 januari 2020 voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste, de reactie van PSA op 28 december 2020 zodanig laat en zodanig in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap was, dat zij niet meer een einde van het dienstverband per 1 januari 2021 volledig kon herroepen. Van een onregelmatige opzegging was dan ook geen sprake en het verzoek van PSA tot veroordeling tot betaling van de forfaitaire schadevergoeding zal worden afgewezen.
5.9.
De nevenverzoeken van PSA tot vergoeding van de schade aan de leaseauto van
€ 1.000,- en een bekeuring van € 107,- zullen slechts ten aanzien van de bekeuring worden toegewezen. In de procedure heeft werkneemster niet betwist dat zij de bekeuring nog zou moeten vergoeden aan PSA. Het verzoek tot vergoeding van tweemaal het eigen risico van € 500,- zal evenwel worden afgewezen. Als de leaseauto al met schade zou zijn ingeleverd, dan had het op de weg van PSA gelegen om werkneemster daarover met enige onderbouwing van de schade en de daarmee gepaard gaande kosten te informeren. Daarvan is niet gebleken, zodat dat verzoek van PSA als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
5.10.
Een en ander betekent dat in deze procedure alleen een het bedrag van € 107,- terzake de bekeuring zal worden toegewezen en het verzoek voor het overige zal worden afgewezen.
De zelfstandige verzoeken van werkneemster
5.11.
Ondanks dat in deze procedure geen volledig oordeel wordt gegeven over de tussen partijen gemaakte afspraken omtrent de beëindiging van het dienstverband – immers, in deze procedure wordt alleen een oordeel gegeven over de vraag of werkneemster de forfaitaire schadevergoeding verschuldigd is; de overige elementen liggen ter beoordeling voor in de parallelle dagvaardingsprocedure – komt de kantonrechter niet toe aan de behandeling van de zelfstandige verzoek van werkneemster. Bovendien zou toewijzing van de verzoeken van werkneemster in deze procedure een dubbele titel tegen PSA kunnen opleveren en dat kan niet de bedoeling zijn.
De proceskosten
5.12.
Omdat het verzoek van PSA slechts in zeer beperkte mate zal worden toegewezen zal PSA worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van werkneemster, begroot op € 498,00 (2 punten à 249,00).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt werkneemster aan PSA te betalen de bekeuring met de leaseauto zijnde
€ 107,-;
6.2.
veroordeelt PSA in de proceskosten aan de zijde van werkneemster, begroot op
€ 498,00;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 21 september 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.