ECLI:NL:GHDHA:2022:1740

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BK-21/01161
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning inkomensafhankelijke combinatiekorting en inschrijvingsvereiste in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) aan belanghebbende, die in 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had ontvangen. De Inspecteur van de Belastingdienst had de IACK niet toegekend, omdat belanghebbende en haar dochter niet gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De Rechtbank had in eerste aanleg de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de IACK toegewezen, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het Hof oordeelde dat de wettekst van artikel 8.14a, lid 1, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen ruimte biedt voor afwijkingen van het inschrijvingsvereiste. Belanghebbende had in 2018 een briefadres gebruikt, wat niet gelijkgesteld kan worden aan een woonadres. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldeed aan het inschrijvingsvereiste en dat de uitspraak van de Rechtbank ten onrechte was. Het hoger beroep van de Inspecteur werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissing over de vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijvingsvereiste voor de IACK en de strikte toepassing van de wet, waarbij het Hof geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/01161

Uitspraak van 21 juli 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 oktober 2021, nummer SGR 20/7455.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.484 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 78 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd door bij de berekening van de verschuldigde belasting de inkomensafhankelijke combinatiekorting toe te kennen, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de Inspecteur opdragen het betaalde griffierecht van € 48 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 18 maart 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1977. Belanghebbende heeft een dochter die is geboren op [geboortedatum] 2007.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2018 geen fiscaal partner.
2.3.
Belanghebbende en haar dochter staan in 2018 als volgt ingeschreven in de Basisregistratie Personen:
- 1 januari 2018 tot en met 2 april 2018: hetzelfde woonadres;
- 3 april 2018 tot en met 11 december 2018: hetzelfde briefadres;
- 12 december 2018 tot en met 31 december 2018: hetzelfde woonadres.
2.4.
Belanghebbende woont een deel van de periode van 3 april 2018 tot en met 11 december 2018 bij familie en een ander deel in een vakantiewoning. Gedurende deze hele periode is het adres van de woning van belanghebbendes familie gebruikt als briefadres. Het niet-inschrijven als woonadres is een voorwaarde die de familie had gesteld aan de inwoning.
2.5.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De Inspecteur heeft dit niet toegestaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“8. Op grond van artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet IB 2001, zoals dat luidde in 2018, geldt de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor de belastingplichtige indien:
a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 4.934, dan wel hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind, dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt, op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen; en
c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.
9. Voor zover de gronden van eiseres zijn gericht tegen de wettelijke bepaling zelf, wijst de rechtbank erop dat de rechtbank niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen [1] .
10. De rechtbank overweegt dat het geval van eiseres binnen de reikwijdte van de wettelijke regeling van de iack valt, te weten het werken voor alleenstaanden en minstverdienende partners met kinderen aantrekkelijker te maken en van deze personen de arbeidsparticipatie te stimuleren om zo de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen te bevorderen.2 De rechtbank stelt verder vast dat eiseres in het jaar 2018 voldoet aan de inkomenseis en geen (fiscale) partner had. Door verweerder is voorts niet betwist dat eiseres in het jaar 2018 steeds samen met haar dochter op hetzelfde adres heeft gewoond en dat zij één huishouden hebben gevormd. Evenmin is door verweerder betwist de stelling van eiseres dat het voor eiseres gedurende het verblijf in de vakantiewoning niet mogelijk was zich op het adres van het vakantiepark in te schrijven in de BRP.
11. Het doel van de inschrijvingseis is te verhinderen dat de iack aan meer dan één van de ouders van een kind zou worden toegekend. Daarnaast dient de inschrijvingseis de controleerbaarheid van de voor toekenning van de iack gestelde voorwaarde dat eiseres met (ten minste) een kind op hetzelfde adres woont. Uit het dossier volgt niet dat in deze zaak in 2018 een dubbele aanspraak op iack zich kan voordoen. De rechtbank ziet daarom niet in hoe zich in dit geval een uitvoeringsprobleem met de controleerbaarheid van het recht op de iack voordoet. Een dergelijk uitvoeringsprobleem ontbreekt dan ook.
12. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat oorspronkelijk als vereiste gold dat het kind tot het huishouden moest behoren. Alleen om redenen van vereenvoudiging is de eis van tot het huishouden behoren veranderd in de inschrijvingseis. Uit de toelichting op deze aanpassing blijkt niet dat de wetgever heeft bedoeld om een strengere eis te stellen of om de korting te onthouden aan een belastingplichtige terwijl aannemelijk is dat het kind het hele jaar tot het huishouden van de belastingplichtige heeft behoord. Er is namelijk alleen opgemerkt dat niet langer hoeft te worden getoetst of sprake is van één huishouden. De wetgever heeft kennelijk niet gedacht aan gevallen waarin inschrijving op een woonadres onmogelijk is. De BRP kent de mogelijkheid van een briefadres voor gevallen waarin inschrijving op een woonadres niet mogelijk is. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de wetgever heeft bedoeld dat in een geval zoals dat van eiseres de iack zou moeten kunnen worden toegekend, maar dat hij bij de wijziging van de bepaling zich niet heeft gerealiseerd dat dergelijke gevallen zich in de praktijk zouden kunnen voordoen en heeft een dergelijk geval niet in zijn afweging betrokken.
13. De rechtbank concludeert uit alle feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, dat eiseres in het jaar 2018 recht heeft op toekenning van de iack. Toepassing van de wet zou in een situatie als hier aan de orde zozeer indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen, dat strikte toepassing van die regeling achterwege moet blijven. De door verweerder genoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2019 [2] , leidt niet tot een ander oordeel.
14. Het beroep is reeds gezien het voorgaande gegrond. Verweerder dient de aanslag IB/PVV 2018 vast te stellen conform de aangifte, dus zonder de correctie van de gevraagde iack. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de IACK. Uitsluitend is in geschil of belanghebbende voldoet aan het inschrijvingsvereiste van artikel 8.14a, lid 1, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
4.2.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
De Inspecteur betoogt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de IACK. Hij voert daartoe aan dat belanghebbende niet voldoet aan het inschrijvingsvereiste van artikel 8.14a, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001.
5.2.
Ingevolge laatstgenoemde bepaling moet de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind hebben dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige ingeschreven staat in de basisregistratie personen (BRP).
5.3.
Om in aanmerking te komen voor de IACK moet belanghebbende dus voldoen aan het vereiste dat zij en haar dochter meer dan zes maanden op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de BRP. Aangezien belanghebbende en haar dochter gedurende ongeveer acht maanden staan ingeschreven op een briefadres en dus niet op een woonadres, stelt de Inspecteur zich terecht op het standpunt dat zij niet voldoet aan het inschrijvingsvereiste. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de wettekst geen ruimte biedt om af te wijken van dit duidelijke criterium (vgl. HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1049, BNB 2019/151 en HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1051, BNB 2019/152).
5.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over de vergoeding van het griffierecht; en
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en A. van Dongen in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 21 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie artikel 11 van de Wet algemene bepalingen