ECLI:NL:GHDHA:2022:1650

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
BK-21/01104 tot en met BK-21/01106
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake giftenaftrek en vergrijpboete bij de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had in zijn aangiften IB/PVV voor deze jaren aanzienlijke bedragen aan giften opgevoerd aan verschillende stichtingen, die later als vals zijn aangemerkt. De Inspecteur heeft naar aanleiding van een FIOD-onderzoek vastgesteld dat de opgevoerde giften niet daadwerkelijk zijn gedaan en dat de kwitanties vals waren. In hoger beroep is alleen de vergrijpboete voor het jaar 2015 in geschil. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet heeft aangetoond dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. De bewijslast voor de opzet ligt bij de Inspecteur, en het Hof concludeert dat de bewijsvoering niet voldoende is om opzet of grove schuld aan te nemen. De boetebeschikking voor het jaar 2015 wordt vernietigd, terwijl de uitspraken voor de jaren 2013 en 2014 worden bevestigd. De belanghebbende krijgt een vergoeding voor het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/01104 tot en met BK-21/01106

Uitspraak van 21 juli 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 september 2021, nummers SGR 19/1571, SGR 19/1573 en SGR 19/1574.

Procesverloop

Jaar 2013 – BK-21/01104
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.748. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 12 belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de beschikking afgewezen.
Jaar 2014 – BK-21/01105
1.2.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.507.
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag afgewezen.
Jaar 2015 – BK-21/01106
1.3.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.493. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 67 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 831.
1.3.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag en de beschikkingen afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is eenmaal een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 21 januari 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Weliswaar heeft belanghebbende bij e-mailbericht van 1 februari 2022 nog gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur en bij brief van 21 maart 2022 nog een conclusie van repliek ingediend, maar het Hof niet verzocht om een mondelinge behandeling. Afschriften van dit e-mailbericht en de conclusie van repliek zijn op 23 maart 2022 aan de Inspecteur gezonden. Van de zijde van de Inspecteur is op 28 maart 2022 een conclusie van dupliek ingekomen. De Inspecteur heeft evenmin verzocht om een mondelinge behandeling. Afschrift van de conclusie van dupliek is op 29 maart 2022 aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft op 5 april 2022 nog een nader stuk ingezonden en daarin niet alsnog verzocht om een mondelinge behandeling. Afschrift van dit nadere stuk is op 13 april 2022 aan de Inspecteur gezonden en ook deze heeft niet alsnog om een mondelinge behandeling verzocht. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Bij de voorbereiding van de zaak voor het jaar 2014 is gebleken dat het dossier incompleet was. Per e-mailbericht van 2 juni 2022 heeft de Inspecteur, op verzoek van de griffier, de in het dossier van het Hof ontbrekende bijlagen bij het verweerschrift in eerste aanleg voor het jaar 2014 nogmaals toegezonden. De griffier heeft belanghebbende hiervan een afschrift gezonden, belanghebbende medegedeeld dat deze stukken aan het dossier zijn toegevoegd en partijen medegedeeld dat nu dit stukken betreft die belanghebbende reeds eerder heeft ontvangen er geen aanleiding is het onderzoek te heropenen.
1.7.
Het Hof heeft gelijktijdig de zaken van de echtgenote van belanghebbende afgedaan met de nummers BK-21/01107 tot en met BK-21/01109. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd, wordt, voor zover van belang, geacht tevens te zijn aangevoerd in de andere zaak.

Vaststaande feiten

Jaar 2013
2.1.1.
Belanghebbende, gehuwd met [A] , heeft in de aangifte IB/PVV 2013 de volgende bedragen aan giften opgevoerd:
Omschrijving
bedrag
[stichting 1] – [belanghebbende]
€ 3.250
[stichting 2] – [A]
€ 2.250
Totaal giften
€ 5.500
Drempel
€ 672
Totaal aftrekbare giften
€ 4.828
Van het bedrag dat in de aangifte is vermeld onder de post “totaal aftrekbare giften” is in de aangifte aan belanghebbende € 100 toegerekend.
2.1.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013 met dagtekening 16 december 2015 vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.648.
Jaar 2014
2.2.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2014 de volgende bedragen aan giften opgevoerd:
Omschrijving
bedrag
[stichting 1]
€ 6.000
Totaal giften
€ 6.000
Drempel
€ 697
Totaal aftrekbare giften
€ 5.303
Van het bedrag dat in de aangifte is vermeld onder de post “totaal aftrekbare giften” is in de aangifte aan belanghebbende € 1.637 toegerekend.
2.2.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 30 juni 2015 onder meer verzocht schriftelijke bewijsstukken toe te zenden waaruit de giften voor het jaar 2014 blijken. In reactie hierop heeft belanghebbende onder meer elf kopieën van donatieformulieren/
kwitanties van [stichting 1] , ondertekend door [B] namens [stichting 1] , verstrekt op naam van hemzelf (tot een totaalbedrag van € 3.500) en op naam van zijn echtgenote (tot een totaalbedrag van € 2.500). Verder heeft belanghebbende ter onderbouwing van de contante giften diverse afschriften van bankrekeningen op naam van hemzelf en zijn echtgenote overgelegd waaruit blijkt van diverse kasopnamen.
Jaar 2015
2.3.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2015 de volgende giften opgevoerd:
Omschrijving
bedrag
[stichting 1]
€ 6.000
Totaal giften
€ 6.000
Drempel
€ 826
Totaal aftrekbare giften
€ 5.174
Van het bedrag dat in de aangifte is vermeld onder de post “totaal aftrekbare giften” is in de aangifte aan belanghebbende € 2.500 toegerekend.
2.3.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 25 juni 2016 onder meer verzocht schriftelijke bewijsstukken toe te zenden waaruit de giften voor het jaar 2015 blijken. In reactie hierop heeft belanghebbende onder meer negen kopieën van donatieformulieren/
kwitanties van de [stichting 1] , ondertekend door [C] namens [stichting 1] , verstrekt op naam van hemzelf (tot een totaalbedrag van € 4.000) en op naam van zijn echtgenote (tot een totaalbedrag van € 2.000). Verder heeft belanghebbende ter onderbouwing van de contante giften diverse afschriften van een bankrekening op naam van hemzelf en zijn echtgenote overgelegd waaruit blijkt van diverse kasopnamen.
Alle jaren
2.4.
De [stichting 1] en de [stichting 2] stonden in de desbetreffende jaren geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).
2.5.1.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [stichting 3] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [stichting 3] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [stichting 3] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [stichting 3] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan zij in haar administratie had verantwoord (531) en dat de [stichting 3] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting 3] was aangegeven.
2.5.2.
In januari 2015 is onder de naam [FIOD-onderzoek] een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar het door een verdachte (A) doen van opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting ten name van derden. Uit dit onderzoek ontstond het vermoeden dat bij of op naam van onder meer [stichting 1] en [stichting 2] (gift)kwitanties valselijk waren opgemaakt. Indien de Belastingdienst belastingplichtigen vroeg om de in de aangiften aangegeven giften met kwitanties en betaalbewijzen te onderbouwen werden er kwitanties en verklaringen van giften verstrekt op naam van onder meer [stichting 1] en [stichting 2] . De verdachte in dit onderzoek verklaarde onder andere dat de valse kwitanties werden geleverd door een man (U) en dat voor de kwitanties 15% van het op de kwitantie vermelde bedrag moest worden betaald. In de woning van U zijn bij een doorzoeking zeven boekjes aangetroffen met elk 50 blanco kwitanties. Dit waren onder andere vier kwitantieboekjes op naam van [stichting 1] . U verklaarde dat hij deze boekjes met kwitanties had gekregen van een zekere K met het doel deze af te leveren bij een andere benoemde persoon. U verklaarde voorts dat hij sinds zeven jaar kwitanties kreeg van K en dat K al acht jaar kwitanties voor giften regelt en dat “heel [woonplaats] er van op de hoogte is”.
2.6.1.
Voormelde bevindingen (2.5.1 en 2.5.2) zijn onder meer aanleiding geweest voor de FIOD strafrechtelijke onderzoeken te starten naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [stichting 3] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ), waaronder [stichting 1] en [stichting 2] . [FIOD-onderzoek 2] betreft het onderzoek naar [stichting 1] en [stichting 2] . Uit het onderzoek kwam naar voren dat diverse belastingplichtigen in de aangiften IB/PVV valselijk giftenaftrek ten aanzien van deze instellingen hadden geclaimd.
2.6.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 2] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 56796. De officier van justitie heeft op 12 oktober 2015 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 6 november 2017 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde) proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur aan zowel belanghebbende als het Hof verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).
2.6.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek ( [FIOD-onderzoek 2] ) niet als verdachte aangemerkt noch is hij als getuige gehoord.
2.7.
Het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] omvatte een onderzoek naar de onder 2.5.2 bedoelde persoon K. K werd er van verdacht zich te hebben willen verrijken via het systeem van de aangifte inkomstenbelasting, meer in concreet het opzetten van een plan om in de aangifte persoonsgebonden aftrekposten, waaronder giften, op te kunnen voeren terwijl in werkelijkheid geen (volledige) giften zijn gedaan. Hij werd er van verdacht op omvangrijke schaal aan diverse personen valse kwitanties en/of verklaringen van giften aan [stichting 1] en twee andere instellingen te hebben verkocht, waarna de ontvangers (kopers) deze valse kwitanties gebruikten om tegenover de Belastingdienst te doen voorkomen dat er giften waren gedaan aan ANBI-instellingen die voor de inkomstenbelasting aftrekbaar zijn.
2.8.1.
In het FIOD-rapport is opgenomen dat de valse kwitanties die bij de Belastingdienst zijn ingeleverd en bij een aantal belastingplichtigen in beslag genomen zijn, zijn ondertekend door [B] of [D] . Volgens het rapport is uit de onderzoeksbevindingen naar voren gekomen dat het vermoeden bestaat dat [B] een gefingeerde naam is en vermoedelijk een alias van de verdachte K. Ditzelfde vermoeden bestaat volgens het FIOD-rapport voor de namen [D] en [E] .
2.8.2.
Volgens het FIOD-rapport hebben de bestuurders van (onder meer) de gedupeerde stichtingen [stichting 1] en [stichting 2] verklaard geen [E] , [B] of [D] in het bestuur te hebben en dat er geen personen met die namen tekenbevoegd zijn geweest voor het afgeven van kwitanties. Voorts is door de bestuurders van de [stichting 1] en [stichting 2] onder meer verklaard dat de kwitanties niet door de instellingen zijn uitgeschreven, dat de lay-out niet overeenkomt met de door de stichtingen gebruikte kwitanties, dat de namen van de personen die de kwitanties hebben uitgeschreven bij de instellingen onbekend zijn en dat de namen van de op de kwitanties vermelde donateurs niet voorkomen in de administratie van de stichtingen.
2.9.1.
In het FIOD-rapport is een proces-verbaal van verdenking opgenomen uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 413 e.v.). Daarin is een (deel van een) verklaring opgenomen van de voorzitter van [stichting 1] die in het kader van het onderzoek [FIOD-onderzoek] op 16 april 2015 werd gehoord als getuige:
“Het nummer klopt niet, want na 106 staan de letters No vermeld. Dit doen wij niet. Bij ons is het nummer 106 onderdeel van het totale nummer. Hier is het nummer opgebroken door de letters No. Onze cijfers hebben ook meerdere nummers. We zijn een grote organisatie en we zouden het nooit kunnen redden met slechts 3 cijfers. Vandaar dat we na de 106 vier en vijf cijfers hanteren. Het telefoonnummer klopt ook niet, onze nummer is [telefoonnummer] . Op deze kwitantie staat het cijfer 20 erbij. Wij gebruiken ook geen stempel op onze kwitanties, omdat onze gegevens al op de kwitantie staan vermeld. De oprichtingsdatum bij de stempel klopt ook niet. Er staat 19-05-1983, maar wij zijn opgericht op 22-12-1981. Onze stempel ziet er ook anders uit. U kunt van mij een formulier krijgen met onze stempel erop. Dit kunt u ook terugzien op onze eigen kwitanties. Het succesiewetnummer klopt ook niet. Daarnaast hebben onze kwitanties van het verticale kwitantieboekje zes keuzevakjes met de bedragen,
€ 5, €10, €15, € 20, € 30 en € 50. Indien iemand meer doneert krijgt hij twee kwitanties of krijgt hij de horizontale kwitantie, maar de horizontale kwitantie wordt alleen afgegeven op locatie bij de stichting. De afgelopen drie jaar vermelden we ook de adresgegevens van een persoon op. Dit doen we omdat de Belastingdienst geen genoegen neemt met alleen de naam van een persoon. Op deze kwitanties zie ik geen adresgegevens. Zelfs geen stad. [B] ken ik ook niet en mag ook geen kwitanties uitgeven. Daarnaast zegt de naam [F] mij niks. Deze kwitanties zijn vals en zeker niet van [stichting 1] ."
Verder heeft de penningmeester op die datum verklaard over een aantal specifieke kenmerken die voorkomen op de kwitanties van [stichting 1] (FIOD-rapport blz. 418).
2.9.2.
Het FIOD-dossier bevat een “proces-verbaal van ontvangen documenten [stichting 1] ” waarin is vastgelegd dat bij het onder 2.9.1 bedoelde verhoor van de voorzitter van de [stichting 1] door de voorzitter vrijwillig afschriften zijn overgelegd van de door de [stichting 1] gebruikte kwitanties (blz. 2223 e.v.). De afschriften van bedoelde kwitanties behoren eveneens tot het FIOD-dossier.
2.10.1.
In het FIOD-rapport is een proces-verbaal opgenomen uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 560 e.v.) betreffende een onderzoek naar kwitanties. Daarin is een (deel van een) verklaring, die tevens in zijn geheel is opgenomen in het FIOD-rapport (blz. 1190 e.v.), opgenomen van de bestuurder en penningmeester van [stichting 2] die in het kader van het onderzoek [FIOD-onderzoek] op 22 juli 2015 werd gehoord als getuige:
“Deze kwitanties zijn absoluut niet van [stichting 2] . In het jaar 2012 hebben wij voor grote bedragen alleen de lange horizontale kwitanties gebruikt. Hiervan heb ik u een kopie gegeven. (…) ken ik ook helemaal niet. Meneer [D] ken ik ook niet, hij is ook geen bevoegde om kwitanties uit te schrijven of gelden te ontvangen namens onze Stichting. Wij stempelen onze kwitanties ook nooit dat kan ik u ook laten zien. Ik weet 100% zeker dat deze
kwitanties niet van ons zijn.”
Verder komt uit de verklaring van de bestuurder en penningmeester naar voren wie bevoegd zijn giften aan te nemen en kwitanties te ondertekenen namens [stichting 2] en dat kwitanties van [stichting 2] niet worden gestempeld.
2.10.2.
Het FIOD-dossier bevat een “proces-verbaal van ontvangen documenten [stichting 2] ” waarin is vastgelegd dat bij het onder 2.10.1 bedoelde verhoor van de penningmeester van de [stichting 2] door de penningmeester vrijwillig afschriften zijn overgelegd van onder andere door de [stichting 2] gebruikte kwitanties (blz. 2475 e.v.). De afschriften van bedoelde kwitanties behoren eveneens tot het FIOD-dossier.
2.11.
Het FIOD-dossier bevat verklaringen van verdachten en andere belastingplichtigen die hebben verklaard dat zij tegen betaling valse giftkwitanties hebben verkregen die een tienvoud vertegenwoordigen van hetgeen zij betaald hebben (blz. 3200, 3206, 3223 en 3232).
Jaar 2013
2.12.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 13 juli 2017 onder meer verzocht schriftelijke bewijsstukken toe te zenden waaruit de giften voor het jaar 2013 blijken. In reactie hierop heeft belanghebbende onder meer acht kopieën van donatieformulieren/
kwitanties van [stichting 1] , ondertekend door [B] namens [stichting 1] , verstrekt op naam van hemzelf (tot een totaalbedrag van € 3.250) en zes kopieën van donatieformulieren/kwitanties van [stichting 2] , ondertekend door [D] namens [stichting 2] , op naam van zijn echtgenote (tot een totaalbedrag van € 2.500). Verder heeft belanghebbende ter onderbouwing van de contante giften diverse afschriften en zogenoemde details van transacties van bankrekeningen op naam van hemzelf en zijn echtgenote overgelegd waaruit blijkt van diverse kasopnamen en daarbij vermeld welke opnamen zagen op welke donatieformulieren/kwitanties.
2.12.2.
Bij brief van 7 augustus 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende te kennen gegeven dat hij over het jaar 2013 een navorderingsaanslag zal opleggen waarbij de giftenaftrek ter zake van de [stichting 1] en [stichting 2] wordt gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter hoogte van 75% van de nagevorderde belasting.
2.12.3.
Vervolgens is met dagtekening 25 november 2017 de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 opgelegd en gelijktijdig een beschikking belastingrente gegeven. De in de onder 2.12.2 bedoelde brief aangekondigde boete is niet opgelegd.
Jaar 2014
2.13.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 7 augustus 2017 een voornemen tot afwijken van de aangifte gezonden en daarbij aangekondigd voornemens te zijn bij de aanslagregeling de giftenaftrek ter zake van de [stichting 1] te corrigeren. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter hoogte van 75% van de nagevorderde belasting met als reden dat de rechtmatigheid van de door belanghebbende overgelegde kwitanties ter discussie stond. Vervolgens heeft de Inspecteur bij brief van 9 november 2017 te kennen gegeven af te zien van het opleggen van de aangekondigde boete, omdat voor het jaar 2014 de boetegrondslag ontbreekt.
2.13.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2014 met dagtekening 30 november 2017 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.507 en daarbij de door belanghebbende in de aangifte geclaimde giftenaftrek niet geaccepteerd.
Jaar 2015
2.14.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 mei 2017 een voornemen tot afwijken van de aangifte gezonden en daarbij aangekondigd voornemens te zijn bij de aanslagregeling de giftenaftrek ter zake van de [stichting 1] te corrigeren. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter hoogte van 75% van de nagevorderde belasting met als reden dat de rechtmatigheid van de door belanghebbende overgelegde kwitanties ter discussie stond.
2.14.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 29 november 2017 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.493 en daarbij de door belanghebbende in de aangifte geclaimde giftenaftrek niet geaccepteerd. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van 75% opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
"
Giftenaftrek
8. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige met schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat de door hem of haar gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan [stichting 1] en [stichting 2] ten goede zijn gekomen. Eiser heeft gewezen op de door hem overgelegde kwitanties en bankafschriften.
9. Niet in geschil is dat de kwitanties vals zijn en de bedragen niet ten goede van de stichtingen zijn gekomen; eiser stelt dat niet te hebben geweten en het op de kwitanties vermelde bedrag daadwerkelijk te hebben voldaan. Omdat de kwitanties valt zijn, kunnen ze niet als bewijs dienen voor de gestelde giften. Of eiser wel of niet het volledige bedrag op de kwitanties heeft afgedragen is in dit verband niet relevant. De door eiser gestelde bedragen zijn niet daadwerkelijk ten goede gekomen aan [stichting 1] en [stichting 2] , zodat van giftenaftrek geen sprake kan zijn. Verweerder heeft dan ook terecht de giftenaftrek gecorrigeerd.
Vergrijpboetes
10. Verweerder kan op grond van artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr) een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet van eiser is te wijten dat de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. De bewijslast hiervan rust op verweerder.
11. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op verweerder rust en de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. De belanghebbende moet wel een redelijke mogelijkheid hebben zich daartegen te verweren en het gebruik van vermoedens mag er niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207). Het EVRM eist niet dat verweerder bij het bewijzen van de opzet of grove schuld is gebonden aan de bewijsregels van het nationale strafrecht. Er hoeft geen wettig en overtuigend bewijs te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 338 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 18 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5166, BNB 1993/40). Wel moet de uit die vermoedens af te leiden opzet buiten redelijke twijfel zijn (vgl. HR 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5391, BNB 1993/272).
12. Op verweerder rust dus de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2015 zich ervan bewust is geweest dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren. Vaststaat dat de door eiser gebruikte kwitanties vals zijn en de bedragen niet ten goede van de stichtingen zijn gekomen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van opzet van eiser, baseert verweerder zich onder meer op de bevindingen en resultaten van het gehele FIOD-onderzoek, de verklaringen van de penningmeesters van de [stichting 1] en [stichting 2] , de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn in het onderzoek en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. Verweerder heeft verklaard dat alle namen van de ondertekenaars op de kwitanties zijn te herleiden naar één man, die inmiddels strafrechtelijk is veroordeeld, K. In het FIOD-onderzoek is door een tussenpersoon, U., verklaard dat “heel [woonplaats] ” op de hoogte was van de kwitantiehandel. Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd, volgt een handelwijze waarbij door K. en een aantal tussenpersonen op grote schaal valse giftkwitanties op naam van [stichting 1] , [stichting 2] en een andere stichting werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-15% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Gelet op de voormelde gang van zaken is het vermoeden gerechtvaardigd dat eiser heeft meegedaan aan de kwitantiehandel en daarmee opzettelijk ten onrechte giftenaftrek heeft geclaimd.
13. De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een bewijsvermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vgl. HR 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, BNB 2003/14 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207).
14. Eiser betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangiften. Hij stelt dat hij daadwerkelijk de op de kwitanties vermelde bedragen heeft voldaan als gift aan [stichting 1] en [stichting 2] en dat hij slachtoffer is van fraude. Hij heeft meerdere keren per jaar, meerdere jaren lang, op grond van zijn geloof en financiële gesteldheid contante bedragen aan een man die werkt in de kantine van de moskee in [woonplaats 2] en aan een man die werkt in de kantine van de moskee in [woonplaats 3] bij […] afgegeven. De naam van de laatste moskee, [stichting 4] , kon eiser zich bij de hoorzitting bij verweerder en ter zitting van de rechtbank niet herinneren. Eiser gaf € 400 of € 500 contant aan de kantineman en kreeg dan een papiertje met daarop het afgegeven bedrag vermeld. Later kreeg hij dan kwitanties die hij voor de belastingaftrek kon gebruiken. De naam van de mannen in de kantines kon eiser zich ter zitting aanvankelijk niet herinneren; van één herinnerde hij zich de voornaam ( [G] ). Eiser ziet [G] ook als slachtoffer van oplichting omdat ook [G] daadwerkelijk de op de kwitanties vermelde bedragen zou hebben betaald aan de (zogenaamde) penningmeesters die de kwitanties hebben ondertekend. Eisers verhaal verklaart niet hoe de naam van zijn echtgenote op de kwitanties terecht is gekomen.
15. Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft hij het bewijsvermoeden dat hij in de onderhavige jaren willens en wetens gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties niet ontzenuwd. Hij heeft geen feiten gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, waardoor in redelijkheid aan het bewijsvermoeden moet worden getwijfeld. De rechtbank acht het daarbij ongeloofwaardig dat eiser er in al die jaren door niemand op is gewezen dat er valse kwitanties in omloop zijn op naam van de onderhavige stichtingen. Dit betekent dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van het doen van zijn aangifte IB/PVV 2013 tot en met 2015 zich ervan bewust is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren, zodat opzet bewezen is. Gelet op de ernst van de gedragingen, te weten het gebruikmaken van valse giftkwitanties, is sprake van strafverzwarende omstandigheden en acht de rechtbank de opgelegde boete van 75% van het gevorderde bedrag passend en geboden (vgl. gerechtshof Den Haag 5 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:71.

Rentebeschikking

16. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
17. Wat eiser overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De slordigheden en inconsistenties benoemd door eiser verdienen geen schoonheidsprijs, maar zijn niet dusdanig ernstig dat hieraan enig gevolg dient te worden verbonden.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is, zo begrijpt het Hof, uitsluitend nog in geschil of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, zoals belanghebbende betwist en de Inspecteur stelt.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot handhaving van de navorderingsaanslag 2013, de aanslagen 2014 en 2015 en de daarbij gegeven beschikkingen belastingrente en tot vernietiging van de aan hem gegeven beschikking vergrijpboete.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Jaren 2013 en 2014
5.1.
Naar blijkt uit de in hoger beroep door belanghebbende ingediende geschriften, is in hoger beroep niet langer in geschil of de aanslagen en beschikkingen belastingrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, maar zijn uitsluitend nog de opgelegde vergrijpboetes in geschil. Nu voor de jaren 2013 en 2014 geen boetes zijn opgelegd en geen bijkomende beslissingen aan de orde zijn, zal het Hof die hoger beroepen dan ook ongegrond verklaren.
Jaar 2015
5.2.1.
Uitsluitend de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboete is nog in geschil. De Inspecteur kan op grond van artikel 67e, lid 1, AWR een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bewijslast hiervan rust op de Inspecteur.
5.2.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op de inspecteur rust en de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. De belanghebbende moet wel een redelijke mogelijkheid hebben zich daartegen te verweren en het gebruik van vermoedens mag er niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207). Het EVRM eist niet dat de inspecteur bij het bewijzen van het opzet of de grove schuld is gebonden aan de bewijsregels van het nationale strafrecht. Er hoeft geen wettig en overtuigend bewijs te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 338 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 18 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5166, BNB 1993/40). Wel moet het uit die vermoedens af te leiden opzet buiten redelijke twijfel zijn (vgl. HR 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5391, BNB 1993/272). Deze maatstaf stemt overeen met de in de fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond (vgl. HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, BNB 2022/68).
5.3.
De Inspecteur heeft gesteld dat sprake is van opzet en dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zodat de boete van 75% passend en geboden is.
5.4.
Aangezien de Inspecteur primair heeft gesteld dat sprake is van opzet en subsidiair dat sprake is van grove schuld, rust op de Inspecteur de bewijslast primair te doen blijken dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte IB/PVV 2015 zich ervan bewust is geweest dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was en subsidiair te doen blijken dat belanghebbende zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem kan worden verweten dat de aangifte op het punt van de giftenaftrek onjuist was.
5.5.
De Inspecteur heeft verwezen naar de verschillende onder de feiten vermelde onderzoeken en op basis daarvan onder meer de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van de handel in giftkwitanties bij de [stichting 1] en [stichting 2] aangevoerd:
  • dat uit het onderzoek [FIOD-onderzoek] volgde dat persoon A er van werd verdacht opzettelijk onjuiste aangiften IB/PVV te hebben ingevuld betreffende de aftrek van giften die niet daadwerkelijk waren gedaan;
  • dat in de gevallen waarin door de Belastingdienst om bewijsstukken werd gevraagd, er kwitanties en verklaringen van giften op naam van onder andere [stichting 1] en [stichting 2] werden overgelegd;
  • dat A verklaarde dat de valse giftkwitanties werden geleverd door persoon U en dat voor de giftkwitanties 15% van het op de giftkwitantie vermelde bedrag moest worden betaald;
  • dat in de woning van U vier boekjes van [stichting 1] en 3 van een andere in het onderzoek betrokken instelling met elk vijftig blanco giftkwitanties werden aangetroffen;
  • dat U hierover verklaarde die boekjes van K te hebben gekregen teneinde deze te leveren aan een andere persoon, dat hij sinds zeven jaar giftkwitanties van K krijgt, dat K al acht jaar giftkwitanties regelt en dat “heel [woonplaats] ” op de hoogte is van de kwitantiehandel van K;
  • dat K sinds 2008 bezig is met de kwitantiehandel;
  • dat op 31 mei 2013 aangifte is gedaan tegen K vanwege een foutieve giftkwitantie, dat de indiener van de aangifte K kende met een andere achternaam, maar dat het adres en het telefoonnummer dat werd opgegeven overeenkwam met dat van K, terwijl K zich met een andere achternaam had voorgesteld;
  • dat door K op verschillende manieren giftkwitanties werden verkocht aan tussenpersonen;
  • dat een tussenpersoon en tevens verdachte K bij een andere naam kende, maar in een rij met foto’s K aanwees als diegene met die andere naam;
  • dat een tussenpersoon op het moment van onderzoek werkzaam was als hypotheekadviseur en in die functie diensten aanbood om aangiften inkomstenbelasting voor zijn omgeving en klanten te verwerken en daarbij voor enkele klanten valse giftkwitanties faciliteerde die vervolgens werden verwerkt in de aangiften inkomstenbelasting;
  • dat een tussenpersoon contact had met K en met de hypotheekadviseur en deze tussenpersoon giftkwitanties afnam bij K en giftkwitanties voor de hypotheekadviseur regelde;
  • dat K ook werd geholpen door een persoon die brieven voor hem opstelde;
  • dat een vroegere ex-collega van K en U vervolgens giftkwitanties voor K is gaan verkopen;
  • dat K beschikte over en gebruikte maakte van meerdere (prepaid) telefoonnummers en met enige regelmaat van telefoonnummer veranderde;
  • dat K ook in zijn eigen aangiften inkomstenbelasting giften opvoerde en daarbij gebruikte maakte van valse giftkwitanties;
  • dat K beschikte over meerdere aliassen en het de FIOD niet is gelukt om de personen [B] , [D] en een ander alias te identificeren als andere personen dan K;
  • dat diverse verdachten en andere belastingplichtigen hebben verklaard dat zij tegen betaling valse giftkwitanties hebben verkregen die een tienvoud vertegenwoordigen van hetgeen zij betaalden;
  • dat hieruit volgt dat een handelwijze bestond waarbij K en een aantal tussenpersonen op grote schaal valse giftkwitanties op naam van onder meer [stichting 1] en [stichting 2] verhandelden voor een percentage van 10-15% van de op de giftkwitanties vermelde bedragen;
  • dat bij belanghebbende een alarmbel had moeten gaan rinkelen toen hij zag dat data op de kwitanties niet aansloten bij de data van doneren en dat het onmogelijk is dat belanghebbende gedurende de drie jaren geen argwaan heeft gekregen. Belanghebbende heeft meegedaan aan de kwitantiehandel.
Verder heeft de Inspecteur verwezen naar de onder 2.9.1 tot en met 2.10.2 afgelegde verklaringen door de voorzitter dan wel de penningmeester van de [stichting 1] en [stichting 2] omtrent de daar werkzame en ten aanzien van de aanname van giften en uitreiking van kwitanties bevoegde personen en de specifieke kenmerken ten aanzien van de kwitanties.
5.6.
Het Hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden zoals aangevoerd door de Inspecteur voornamelijk zien op de handelwijze bij de [stichting 1] en [stichting 2] in het algemeen en niet zijn te herleiden tot belanghebbende. Het bewijsvermoeden is in dit geval in het bijzonder gebaseerd op het FIOD-onderzoek, waaruit een algemene “modus operandi” ten aanzien van valse kwitanties blijkt waarbij een verdachte op omvangrijke schaal aan diverse personen valse kwitanties en/of verklaringen van giften aan onder meer [stichting 1] zou hebben verkocht, waarna de ontvangers (kopers) deze valse kwitanties gebruikten om tegenover de Belastingdienst te doen voorkomen dat er giften waren gedaan aan ANBI-instellingen die voor de inkomstenbelasting aftrekbaar zijn, en voorts op de bevinding dat de aan belanghebbende en zijn echtgenote verstrekte kwitanties zijn ondertekend door personen wiens naam vermoedelijk een alias is van de verdachte. Verder liggen er verklaringen van derden (onder wie de voorzitter respectievelijk de penningmeester van [stichting 1] en [stichting 2] ) aan ten grondslag over wat kennelijk een gebruikelijke werkwijze was binnen de [stichting 1] en [stichting 2] ten aanzien van giftenkwitanties en over de bevoegdheid van personen te handelen namens [stichting 1] en [stichting 2] . Uit die verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat sprake was van kwitanties die niet van de [stichting 1] en [stichting 2] afkomstig kunnen zijn geweest, maar dat betekent niet dat ook in het geval van belanghebbende sprake is van bewuste deelname aan de handel in valse kwitanties en daarmee van het opzettelijk dan wel grofschuldig te weinig betalen van belasting. Daarbij is van belang dat belanghebbende nergens voorkomt in het FIOD-rapport. Gelet op hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd is geenszins het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende in de onderhavige jaren bewust gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties en dat belanghebbende zich er ten tijde van het doen van zijn aangifte IB/PVV 2015 bewust van is geweest dat de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was. Onder deze omstandigheden zou het accepteren van bewijsvermoedens betekenen dat de bewijslast feitelijk ook voor de boeteoplegging op belanghebbende komt te rusten. Nu het vermoeden niet gerechtvaardigd is, komt het Hof niet toe aan hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ter ontzenuwing van het bewijsvermoeden.
5.7.
De Inspecteur is niet geslaagd in het bewijs dat het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Het Hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de boetebeschikking voor het jaar 2015 vernietigen. De overige stellingen die belanghebbende heeft aangevoerd tegen de boeteoplegging behoeven dan ook geen behandeling.
Slotsom
5.8.
Gelet op het hiervoor overwogene zijn de hoger beroepen voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond en is het hoger beroep voor het jaar 2015 gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt. Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 47, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 134 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • verklaart het hoger beroep voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking voor het jaar 2015;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015 ingestelde beroep in zoverre gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015 voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vernietigt de boetebeschikking voor het jaar 2015;
  • handhaaft de uitspraak van de Rechtbank voor het overige, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 181 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 21 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.