Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1]
1.[geïntimeerde 1],
1.De zaak in het kort
- het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
- het tussen partijen gewezen vonnis van 29 mei 2020;
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 augustus 2020;
- de memorie van grieven van [appellanten];
- de memorie van antwoord van [geïntimeerden];
- de akte van [appellanten] van 2 maart 2021, en
- de antwoordakte van [geïntimeerden] van 30 maart 2021.
3.Feitelijke achtergrond
- [appellant 1] met ingang van 3 september 2015, ten aanzien van het adres [adres], voor een bedrag van (meest recent) € 300,- per maand;
- [appellant 2] met ingang van 1 juli 2009, ten aanzien van het adres [adres], voor een bedrag van (meest recent) € 320,- per maand;
- [appellant 3] met ingang van 1 april 2007, ten aanzien van het adres [adres], voor een bedrag van (meest recent) € 300,- per maand.
“vrij van huur-, lease-, en/of huurkoopovereenkomsten”(artikel 7.1.). Ook vermeldt de overeenkomst dat verkoper ervoor instaat dat het pand bij de feitelijke levering
“(i) vrij is van aanspraken tot gebruik, (ii) ongevorderd is, en (iii) behoudens de eventueel meeverkochte roerende zaken, leeg en ontruimd is.”(artikel 7.2.).
4.Vorderingen en beslissing van de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep en bezwaren tegen het vonnis
- aan [appellant 1]: een bedrag van € 330,- per maand vanaf 1 oktober 2018 tot de dag waarop [appellant 1] de beschikking heeft over een woonruimte op basis van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd;
- aan [appellant 2]: een bedrag van € 300,- per maand vanaf 1 oktober 2018 tot de dag waarop [appellant 1] de beschikking heeft over een woonruimte op basis van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd;
- aan [appellant 3]: een bedrag van € 300,- per maand vanaf 1 oktober 2018 tot aan 1 maart 2019, dus in totaal € 1.500,-:
6.Beoordeling van het hof
“al snel onbereikbaar”werd, maar hebben niet uitgelegd hoe vaak en op welke manier zij geprobeerd hebben hem te bereiken. Zoals gezegd hebben zij in elk geval geen eigen appjes of mails aan [eigenaar 1] overgelegd.
veronderstelddat de huurovereenkomsten nooit zijn geëindigd.
aBW. De enkele omstandigheid dat iemand opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, is daarvoor onvoldoende [1] . Dat [geïntimeerden] daadwerkelijk het
oogmerkzouden hebben gehad om [appellanten] immateriële schade toe te brengen is onvoldoende onderbouwd en overigens ook niet aannemelijk. Voor zover [appellanten] ook een beroep hebben willen doen op artikel 6:106 sub
bBW (andere aantasting in de persoon), slaagt ook dat beroep niet. Mochten [appellanten] daaraan al ten grondslag hebben willen leggen dat hun woonrecht is geschonden, dan gaat dat niet op. De enkele schending van een fundamenteel recht – als van zo’n schending al sprake zou zijn - betekent nog niet dat de benadeelde in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW [2] . Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aangevoerd om in dit geval tot een andere conclusie te komen. De gestelde spanning en frustratie leveren nog geen “andere aantasting in de persoon” op, omdat daarvoor in beginsel is vereist dat sprake is van psychische schade, onderbouwd met objectieve gegevens. Volgens vaste rechtspraak is een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen niet voldoende [3] . Het hof komt net als de rechtbank tot de conclusie dat de vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding niet toewijsbaar is.
renovatiewerkzaamheden (artikel 7:220 lid 5 BW) [4] . Bovendien hebben [geïntimeerden] terecht aangevoerd dat een verhuiskostenvergoeding bij onzelfstandige woonruimte moet aansluiten bij de werkelijk gemaakte kosten en die hebben [appellanten] niet gesteld, noch onderbouwd.