Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/616293 / HA RK 21-321
1.de Staat der Nederlanden (Raad voor de Rechtspraak en Openbaar Ministerie),
[verweerder 2],
[verweerder 3],
[verweerder 4],
[verweerder 5],
[verweerder 6],
1.[belanghebbende 1],
[belanghebbende 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het op 15 februari 2022 bij de griffie binnengekomen beroepschrift van [verzoeker] waarmee hij in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2022, met bijlagen;
- het verweerschrift van de Staat c.s.;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die is gehouden op 18 juli 2022.
3.Feitelijke achtergrond
- Op 3 december 2016 heeft [verzoeker] aangifte gedaan tegen [belanghebbende 1] van het doen van een valse aangifte tegen hem en van meineed. Hij geeft daarbij aan dat de beschuldigingen van [belanghebbende 1] tegen hem niet kloppen.
- Op 2 mei 2018 heeft [verzoeker] aangifte wegens valsheid in geschrifte gedaan tegen de advocaat-generaal van het ressortparket Arnhem-Leeuwarden die zijn strafzaak in hoger beroep heeft behandeld.
- Op 6 februari 2019 heeft [verzoeker] aangifte gedaan tegen mr. [belanghebbende 2], de raadsman die hem heeft bijgestaan bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep, wegens valsheid in geschrifte.
- Op 2 april 2019 heeft [verzoeker] vervolgens aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen de drie raadsheren van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden die het arrest van 1 augustus 2018 hebben gewezen.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Verzoek in hoger beroep en bezwaren tegen de beschikking van de rechtbank
- De rechtbank stelt dat het arrest onherroepelijk zou zijn, maar [verzoeker] wil juist aantonen dat valsheid in geschrifte is gepleegd. Dat zou het arrest (de rechtshandeling) nietig maken omdat het in strijd is met de openbare orde, conform artikel 3:40 lid 1 BW.
- [verzoeker] wil - anders dan de rechtbank aanneemt - niet aantonen dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onjuist of onterecht is. Hij wil aantonen dat valsheid in geschrifte is gepleegd en vervolgens een civielrechtelijke procedure starten.
- De rechtbank heeft ten onrechte de haalbaarheid getoetst van het doel van het gevraagde voorlopig getuigenverhoor. De toewijsbaarheid van de beoogde vordering ligt echter niet ter toetsing voor (ECLI:NL:HR:2017:3250).
- De enkele omstandigheid dat bij een voorlopig getuigenverhoor dezelfde vragen aan de orde kunnen komen als in een strafrechtelijke procedure, kan geen grond zijn voor afwijzing van het verzoek (ECLI:NL:HR:2018:1433).
6.Beoordeling in hoger beroep
- Een voorlopig getuigenverhoor strekt onder meer ertoe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen.
- Het voorlopig getuigenverhoor is niet bedoeld om bewijs te verzamelen ten behoeve van een procedure bij een andere rechter dan de burgerlijke rechter.
- De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden en de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor kan juist mede ertoe dienen degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor.
- Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).